De reikwijdte van het vonnis van het Hof van Justitie van 20 maart 2020 inzake de terugroeping van 2 DNA-leden door hun politieke organisatie

In verband met de beslissing in hoger beroep gegeven door het Hof van Justitie in kort geding d.d. 20 maart 2020, GR no 15190 in de zaak van de politieke organisaties de Vooruitstrevende Hervormingspartij, de Nationale Partij Suriname, Pertjajah Luhur, en de personen van Mohammad Barkatoellah Mohabali en Prim Koemar Sardjoe tegen Raymond Sapoen, Dipakkoemar Chitan, en Jennifer Geerlings-Simons in haar hoedanigheid van voorzitter van De Nationale Assemblee, en naar aanleiding van de in de media weergegeven meningen over de uitleg van deze beslissing, acht het Hof het aangewezen om het navolgende toe te lichten:

De eis en de beslissing in eerste aanleg

De politieke organisatie VHP e.a. hebben bij verzoekschrift in kort geding d.d. 12 juli 2016, een vordering aanhangig gemaakt tegen Sapoen, Chitan en de voorzitter van de DNA. Eisers hebben de kortgedingrechter daarbij gevraagd de volgende voorlopige voorzieningen toe te wijzen:

  1. Eisers hebben – kort gezegd – primair gevorderd dat de DNA-voorzitter zal worden verboden om de in hun hoedanigheid van volksvertegenwoordigers teruggeroepen personen Sapoen en Chitan, uit te nodigen voor vergaderingen van de DNA en haar te gebieden om hen de toegang tot het assembleegebouw te ontzeggen, onder verbeurte van een dwangsom van SRD. 1.000.000,- voor iedere keer waarop de DNA-voorzitter in strijd met het te wijzen vonnis mocht handelen.
  2. Tevens hebben zij veroordeling van Sapoen en Chitan gevorderd om het hiervoor gevorderde, indien uitgesproken bij vonnis, te gehengen en te gedogen, onder verbeurte van een dwangsom van SRD. 1.000.000,- per keer.
  3. Subsidiair hebben zij gevorderd dat Sapoen en Chitan zullen worden verboden om zich als lid van DNA uit te geven casu quo als lid van DNA te handelen casu quo zich als zodanig te gedragen, onder verbeurte van een dwangsom van SRD. 1.000.000,- per keer.

De kortgedingrechter heeft zich bij vonnis d.d. 28 november 2016, AR 16 3583, onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de vordering tegen de DNA-Voorzitter. De vorderingen tegen Sapoen en Chitan zijn door de kortgedingrechter afgewezen.

De beslissing in Hoger Beroep

Eisers, die het oneens waren met de beslissing van de kortgedingrechter, hebben tegen dat vonnis hoger beroep aangetekend bij het Hof van Justitie. Het Hof heeft bij vonnis in kortgeding in hoger beroep d.d. 20 maart 2020, GR 15190, het vonnis van de kortgedingrechter in eerste aanleg vernietigd. Het Hof heeft daarbij geoordeeld dat de kortgedingrechter, als restrechter, wel degelijk rechtsmacht toekomt in de onderhavige procedure, aangezien een daartoe speciaal aan te wijzen rechtsprekend instituut (bestuursrechter) ontbreekt. Voorts heeft het Hof het subsidiair gevorderde toegewezen en Sapoen en Chitan verboden om zich uit te geven als leden van DNA. Ook mogen zij niet handelen als leden van DNA of zich alszodanig gedragen. Aan dit verbod is er een dwangsom van SRD. 100.000,– per keer gekoppeld, voor iedere keer dat zij dat toch mochten doen.

De beantwoording van de rechtsvraag

De rechtsvraag die zowel in eerste aanleg als in hoger beroep aan de voorzieningenrechter was voorgelegd, is of Sapoen en Chitan indertijd rechtsgeldig zijn teruggeroepen door hun politieke partij op basis van de terugroepwet van 22 februari 2005 (Wet Terugroeping Volksvertegenwoordigers). Deze vraag is in hoger beroep, voorlopig, bevestigend beantwoord, en wel in rechtsoverweging 3.7 e.v. van het vonnis. Vandaar dat het Hof, zoals gevorderd, bij wege van voorlopige voorziening, Sapoen en Chitan heeft verboden om zich als lid van DNA uit te geven, dan wel als lid van DNA te handelen, dan wel zich als zodanig te gedragen.

Weigering voorziening tegen de Voorzitter van DNA

In het verlengde daarvan is overwogen dat, hoewel de terugroeping van Sapoen en Chitan een feit is, er in de visie van het Hof voor gewaakt dient te worden dat er daardoor een vacuum ontstaat. Het Hof stelt in rechtsoverweging 3.8 dat de wetgever er daarom kennelijk voor gekozen heeft om ingevolge het bepaalde in artikel 5 lid 1 van de Wet Terugroeping Volksvertegenwoordigers, te bepalen dat het Centraal Hoofdstembureau (CHS) binnen veertien dagen nadat op 23 december 2015 exploten van de terugroeping door Pertjajah Luhur aan haar betekend waren, bijeen diende te komen om volgens de in de Kiesregeling bepaalde wijze te voorzien in de vacatures van DNA die als gevolg van de voormelde terugroepingen zijn opengevallen. Die procedure is evenwel niet gecompleteerd, aangezien het CHS wel bij elkaar is geweest maar er toen niet is voorzien in de vacatures van DNA conform de Kiesregeling.

De daarna ontstane disputen zijn voorgelegd aan de voorzieningenrechter ter beoordeling. Er ontbreekt dus sedertdien een schakel in de keten van te verrichten wettelijke handelingen waardoor in de visie van het Hof, de DNA-Voorzitter niet kon worden verboden om Sapoen en Chitan nog langer uit te nodigen voor vergaderingen van DNA en zij ook niet kan worden gelast hen de toegang tot het assembleegebouw te ontzeggen. De geadresseerden van de beslissing van het Hof zijn vanaf het vonnis dus slechts de 2 DNA-leden aan wie als voorlopige voorziening een verbod is opgelegd op straffe van een dwangsom.

De rechtsgevolgen van het vonnis in hoger beroep

In de beslissing in hoger beroep is met zoveel woorden aangegeven dat de terugroepwet aan een politieke partij, in deze Pertjajah Luhur, de bevoegdheid geeft om een eigen DNA-lid terug te roepen op de wijze zoals in die wet is aangegeven en dat op het moment dat die politieke partij conform de bepalingen van die wet, het DNA-lid rechtsgeldig heeft teruggeroepen, die terugroeping rechtsgevolgen sorteert. Een dergelijk proces tot terugroeping door een politieke partij kan – zoals in onderhavig geval – aanleiding geven tot disputen over de vraag of de terugroeping rechtsgeldig is. Deze disputen kunnen worden voorgelegd aan de onafhankelijke rechter, zoals in kwestie is gebeurd. Uiteindelijk heeft in hoger beroep op 20 maart 2020 de terugroepende politieke organisatie Pertjajah Luhur gelijk gekregen in het dispuut dat vanaf de terugroeping heeft bestaan tussen Pertjajah Luhur en haar 2 DNA-leden over de rechtsgeldigheid van die terugroeping. Tot dat moment hadden derden (DNA, CHS, OKB, Hoofdstembureau) geen boodschap aan de betwiste terugroeping.

Aangetekend wordt dat geboden en verboden (beslissingen van condemnatoire aard) die bij vonnis in kortgeding (in eerste aanleg of in hoger beroep) worden opgelegd, slechts gelden voor de toekomst (ex-nunc) en wel na betekening van het vonnis aan de veroordeelde partij. Deze beslissingen hebben in beginsel alleen betrekking op en gevolgen voor de procespartijen. Derden (die dus geen partij zijn bij dat geding), zijn niet rechtstreeks geadresseerden van die beslissing. Indien die beslissing bijkomende rechtsgevolgen heeft (voor derden), zullen conform de in dat verband geldende regelingen en de daarin aangegeven procedures, vervolgens die stappen gezet dienen te worden om die rechtsgevolgen voor de toekomst te implementeren en te sorteren.

Ten overvloede wordt vermeld dat – aangezien het Hof bij wege van voorlopige voorziening slechts veroordelend heeft beslist dat de 2 DNA leden zich niet mogen uitgeven, handelen of gedragen als DNA leden vanwege de rechtsgeldig geachte terugroeping door hun politieke partij Pertjajah Luhur en deze beslissing raakvlakken heeft met andere constitutionele regelgeving, die in het onderhavig geding geen punt van geschil waren (te weten artikel 68 lid 1 sub c van de Grondwet en artikel 137, leden 1 en 2 van de Kiesregeling) – verdere gevolgtrekkingen naar aanleiding van deze beslissing, slechts in het kader van deze wet- en regelgeving, in onderling verband en samenhang beschouwd, gemaakt zullen dienen te worden door de daartoe in die regelingen genoemde instituten.

Als voorlopig oordeel heeft de restrechter met zoveel woorden aan Sapoen en Chitan slechts bevolen om als DNA-leden een pas op te plaats te maken, omdat naar het voorlopig oordeel van die rechter, zij rechtsgeldig zijn teruggeroepen. De formalisering en implementatie van dit voorlopig oordeel is een kwestie van de genoemde regelgeving verder conform toe te passen door de daartoe aangewezen instituten! Deze instituten zijn daartoe niet bevolen door de rechters; immers, zij waren geen partij in dit geding. Een verbod om in die hoedanigheid op te treden is geadresseerd aan betrokkenen. Dit impliceert geenszins dat zij die hoedanigheid niet bezitten. De formalisering om hen uit die hoedanigheid te halen moet nog plaatsvinden aan de hand van de genoemde regelgeving door de daartoe aangewezen instituten.

Voor de volledigheid worden de relevante bepalingen van genoemde regelgeving die van toepassing zijn op een terugroeping die – zoals in kwestie – door de voorzieningenrechter voorlopig rechtsgeldig is geacht, hieronder geciteerd:

Artikel 68, lid 1 van de Grondwet:

Het lidmaatschap van De Nationale Assemblée eindigt door: a. overlijden; b. ontslag op eigen verzoek; c. terugroeping van het lid op de wijze bij wet te bepalen; d. het ontstaan van omstandigheden, die de verkiesbaarheid uitsluiten; e. benoeming tot minister of onderminister; f. afwezigheid gedurende een aaneengesloten periode van vijf maanden; g. veroordeling wegens misdrijf bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak tot een vrijheidsstraf van tenminste vijf maanden.

Artikel 137 van de Kiesregeling:

  1. De voorzitter van het hoofdstembureau van het betrokken kiesdistrict geeft onmiddellijk kennis aan de President, het Onafhankelijk Kiesbureau, het Centraal Hoofdstembureau, wanneer een gekozene zijn verkiezing heeft aanvaard.
  2. Gelijke kennisgeving geschiedt wanneer een kandidaat vóór de stemming komt te overlijden, wanneer een gekozene zijn verkiezing niet heeft aanvaard of de in artikel 136 lid 1 genoemde termijn heeft laten verstrijken, alsmede bij het openvallen van plaatsen van gekozen leden door ontslag, overlijden, terugroeping of om een andere reden.
  3. Ter voorziening in de vacatures bedoeld in het vorige lid treden in de plaats, indien het De Nationale Assemblee betreft, de in de volgorde hoogst geplaatste niet-gekozen kandidaten van de lijst, waarop de plaats is opengevallen. Komen er op de lijst geen kandidaten meer voor, dan treedt in de opengevallen plaats, de in de volgorde hoogst geplaatste kandidaat-plaatsvervanger.
  4. Indien het een Districtsraad betreft, wordt in de opengevallen plaats voorzien door de in de volgorde hoogst geplaatste niet-aangewezen kandidaten van de lijst, waarop de plaats is opengevallen.
  5. Ter voorziening in de vacatures, bedoeld in lid 2, wordt, indien het een Ressortraad betreft, in een tussentijds opengevallen plaats voorzien door: a. de kandidaat, die in rangorde op de kandidatenlijst direct volgt na het lid, wiens lidmaatschap is beëindigd, verkozen te verklaren; b. het uitschrijven van nieuwe verkiezingen, indien het lid, wiens lidmaatschap is beëindigd, de enige of de laatste kandidaat is op zijn kandidatenlijst.

Het Hof hoopt middels deze uiteenzetting, de onduidelijkheid die er schijnt te bestaan omtrent de inhoud en de rechtsgevolgen van zijn vonnis d.d. 20 maart 2020, GR no 15190 te hebben weggenomen.

Paramaribo, 10 april 2020,

De Waarnemend President van het Hof van Justitie

Mr. I.H.M.H. Rasoelbaks