Uitspraak dubbele wraking rechter A. Charan

Op 8 juli 2022 is tijdens de zitting van de Krijgsraad, door verzoeker S.A.J. een verzoek tot wraking ingesteld tegen de hele kamer van de Krijgsraad die belast was met de behandeling van de militaire strafzaak tegen hem. De kamer bestond uit de waarnemend President van de Krijgsraad, mr. A. Charan en de leden van de Krijgsraad kolonel G. Cooper en majoor J. Jones.

De wraking had als grondslag dat de Krijgsraad niet onafhankelijk en onpartijdig is omdat op een eerder door de verdachte opgeworpen formeel verweer, met betrekking tot een vormverzuim, afwijzend is beslist. Het vormverzuim hield in dat er een nummer op de akte van uitreiking van de dagvaarding vermeld had moeten zijn hetgeen niet was gebeurd. Volgens de verzoeker zou ingevolge het bepaalde in artikel 517 lid 6 van het Wetboek van Strafvordering (Sv.), de dagvaarding nietig moeten worden verklaard.

Het Hof heeft op deze wraking beslist op 16 september 2022. Verzoeker is door het Hof op formele gronden niet ontvankelijk verklaard omdat het ingevolge artikel 438 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering niet mogelijk is om de hele kamer te wraken. Het Hof is in deze wrakingszaak verder niet ingegaan op het inhoudelijke van de wrakingszaak.

Op 14 oktober 2022 heeft de advocaat I. Kanhai BSc, namens verzoeker, tijdens de zitting van de Krijgsraad wederom een akte van wraking overlegd waarin mr. Charan werd gewraakt, met wederom als grondslag dat de rechter niet onafhankelijk en onpartijdig is omdat op het door de verdachte opgeworpen formeel verweer, met betrekking tot het vormverzuim, afwijzend is beslist. Op de terechtzitting van 11 november 2022 heeft mr. Charan te kennen gegeven dat hij zich niet berust in deze wraking.

Op vrijdag 6 januari 2023 is door de wrakingskamer, die bestond uit Fungerend-President, mr. D.D. Sewratan en de leden, mr. I.S. Lachitjaran en kolonel D. Kamperveen een beslissing gegeven op dit tweede wrakingsverzoek.

In de beslissing van 6 januari 2023 heeft het Hof, kort gezegd, overwogen dat de afwijzende beslissing op het door de verdachte opgeworpen formeel verweer niet als omstandigheid kan worden aangemerkt waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade lijdt.

Het Hof overwoog onder 3.5.2, 3.5.3, 3.5.4 en 3.5.5 van de beslissing alsvolgt:

“ 3.5.2 Het Hof overweegt daartoe dat in het strafproces centraal staat dat de rechter, met inachtneming van de regels van een eerlijk proces, zoveel mogelijk een inhoudelijk oordeel velt over de beschuldiging die jegens de verdachte wordt geuit en zo recht spreekt in de concrete zaak.

3.5.3 Daarnaast berust de beantwoording van de vraag of een rechtsgevolg aan een vormverzuim wordt verbonden, en zo ja de wijze waarop dat gebeurt, in de kern op een afweging van belangen. Daarbij gaat het om de met vervolging en berechting van strabare feiten gemoeide belangen – waaronder de belangen van waarheidsvinding en van de bestraffing van de daders van strafbare feiten – en de belangen die verband houden met de handhaving van grondrechten en de bevordering van een normconform verloop van het voorbereidend onderzoek.

3.5.4 Aan de vaste rechtspraak over de verschillende rechtsgevolgen bij vormverzuimen ligt als uitgangspunt ten grondslag dat het rechtsgevolg in verhouding moet staan tot de aard en de ernst van het vormverzuim en het door de verdachte als gevolg van het vormverzuim geleden nadeel. Dat betekent tevens dat, waar mogelijk, wordt volstaan met het – vanuit het perspectief van de met vervolging en berechting van strafbare feiten gemoeide belangen bezien – minst verstrekkende rechtsgevolg, welk rechtsgevolg, mede afhankelijk is van de aard en de ernst van dat verzuim of die handeling.

3.5.5 Tegen de achtergrond van het hiervoor geschetst kader is het Hof van oordeel dat in casu de gewraakte rechter terecht tot het oordeel kon komen dat het niet vermelden van het nummer van de akte van uitreiking ingevolge het bepaalde in artikel 517 Sv. niet zo ernstig is dat de strafdreiging opgenomen in artikel 517 Sv. lid 6 toegepast zal worden en voorts dat het geen vaste jurisprudentie is dat in dergelijke gevallen de nietigheid van de dagvaarding wordt uitgesproken.

Dit oordeel leidt niet tot feiten en omstandigheden waardoor in het algemeen de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden (artikel 437 Sv.).”

Het Hof heeft, gezien de geschetste feiten, de wraking van mr. A. Charan ongegrond verklaard en bepaald dat de behandeling van de strafzaak tegen verzoeker wordt hervat in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van het wrakingsverzoek.

 

Paramaribo, 2 februari 2023

Communicatie Unit Hof van Justitie