Uitspraak hoger beroep strafzaak A. Adhin van 5 februari 2025

Op 5 februari 2025 heeft het Hof in hoger beroep uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de heer A. Adhin. Adhin werd het verwijt gemaakt zich schuldig te hebben gemaakt aan valsheid in geschrifte, verduistering en vernieling. Het Hof heeft beslist dat het vonnis van het Hof in eerste aanleg wordt vernietigd en dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard in de door haar ingestelde vervolging tegen Adhin.

Het openbaar ministerie had tijdens het requisitoir aangehaald dat Adhin zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten en vroeg het Hof in hoger beroep om het vonnis van het Hof in eerste aanleg van 2 november 2023, waarbij hij werd vrijgesproken, te vernietigen en hem te veroordelen tot een gevangenisstraf van 12 maanden waarvan 11 maanden en drie weken voorwaardelijk, onder aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, met een proeftijd van drie jaren, met als bijzondere voorwaarde dat de schade aan de apparatuur wordt vergoed.

De raadslieden van Adhin brachten in hun verdediging argumenten naar voren die zouden moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en presenteerden verder argumenten die zouden moeten leiden tot zijn vrijspraak en daarmee de bevestiging van het vonnis van het Hof in eerste aanleg.

Het Hof overwoog dat het Openbaar Ministerie in beginsel degene is die de beslissing moet nemen om over te gaan tot vervolging van een verdachte, of niet over te gaan tot de vervolging. Echter zal in uitzonderlijke gevallen deze beslissing om over te gaan tot vervolging, na toetsing, moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Die uitzonderlijke gevallen doen zich voor indien er sprake is van een vervolging die in strijd is of onverenigbaar is met de beginselen van een goede procesorde, dan wel onverenigbaar is met een redelijke en billijke belangenafweging. Met andere woorden, wanneer er sprake is van zodanige omstandigheden dat een normaal lid van het Openbaar Ministerie niet tot een besluit zou mogen komen om tot vervolging over te gaan. Dit geval was naar het oordeel van het Hof zo een uitzonderlijk geval.

Daartoe overwoog het hof dat het niet was gebleken van vastgestelde procedures voor de afschrijving van goederen van de dienst. De afschrijving zoals die in casu had plaatsgevonden was daardoor niet getoetst aan een dergelijke procedure. Ook de omstandigheid dat de persoon van R.K. en andere leidinggevenden die dezelfde procedure volgden bij het afschrijven van goederen, niet zijn vervolgd is in de overweging van het hof meegenomen. En voorts de omstandigheid dat de vervolging voorbij is gegaan aan de wettelijk voorgeschreven procedure neergelegd in de Wet ten aanzien van de in staat van beschuldigingstelling van Politieke Ambtsdragers.

Al deze omstandigheden in onderlinge samenhang bekeken hebben tot het oordeel van het Hof geleid dat er sprake was van een zodanig uitzonderlijke situatie dat Hof het besluit van het Openbaar Ministerie om Adhin te vervolgen, of de vervolging voort te zetten, moest toetsen waarna het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is verklaard in de vervolging van Adhin.

Lees ook het vorige bericht:https://rechtspraak.sr/actualiteiten/behandeling-hoger-beroep-strafzaak-verdachte-adhin-van-13-januari-en-20-januari-2025/

 

Paramaribo, 17 februari 2025

Communicatie Unit Hof van Justitie