Kort geding

In kort geding worden zaken behandeld die zodanig dringend zijn, dat de bodemprocedure niet kan worden afgewacht. Voorbeelden zijn het verbieden van een veiling, het stopzetten van een begrafenis van een familielid of het verbieden van een op handen zijnde ontruiming van een woning. In kortgeding worden in beginsel alleen maar ordemaatregelen getroffen en voorlopige voorzieningen gegeven.

De kortgedingrechter mag geen beslissingen nemen die de verhouding tussen partijen verandert. Zo mag de kortgedingrechter niet bepalen dat een overeenkomst tussen twee personen niet langer geldig is. Wel mag de rechter bepalen dat de overeenkomst geschorst wordt. Dit betekent dat de overeenkomst tijdelijk niet mag worden uitgevoerd. Willen partijen een definitieve uitspraak over de overeenkomst, dan zullen zij dat in een bodemprocedure moeten vragen. Het kort geding leent zich ook niet voor de behandeling van heel ingewikkelde zaken. Een zaak is ingewikkeld wanneer de rechter diepgaand onderzoek moet verrichten door bijvoorbeeld getuigen te horen. In zo een geval zal de kortgedingrechter de zaak verwijzen naar de bodemprocedure.

Mocht een van de partijen het niet eens zijn met de uitspraak, dan kan hij daar hoger beroep tegen instellen. In hoger beroep wordt de zaak opnieuw behandeld door een beroepskamer van het Hof van Justitie. In die kamer hebben drie rechters zitting. De rechter die in eerste aanleg over de zaak heeft geoordeeld, neemt niet deel aan de behandeling in hoger beroep.


De procedure in kort geding is vervat in de artikelen 226-235 van het Surinaams Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.