Hof straf

WAT KUNNEN DE VERDACHTE EN HET OPENBAAR MINISTERIE DOEN INDIEN ZIJ HET NIET EENS ZIJN MET HET BESLUIT VAN DE RECHTER-COMMISSARIS NAAR AANLEIDING VAN EEN ARTIKEL 54A VERZOEKSCHRIFT?

Zowel de verdachte als het Openbaar Ministerie hebben het recht om binnen 3 dagen beroep in te stellen tegen de beslissing van de rechter-commissaris om de inverzekeringstelling al dan niet rechtmatig te verklaren. Het spreekt voor zich dat een verdachte slechts beroep zal instellen tegen de beslissing van de rechter-commissaris, als die besloten heeft dat de inverzekeringstelling wel rechtmatig is en dus voort mag duren. Het Openbaar Ministerie zal uiteraard slechts gebruik maken van de beroepsmogelijkheid, als de rechter-commissaris heeft geoordeeld dat de inverzekeringstelling onrechtmatig is, en de verdachte in vrijheid behoort te worden gesteld.

OP WELKE WIJZE MOET DE VERDACHTE BEROEP INSTELLEN TEGEN DE BESLISSING VAN DE RECHTER-COMMISSARIS?

Het beroep moet op schrift worden gesteld en ingediend worden bij de Griffier van de rechter-commissaris. Het beroepschrift wordt daarna doorgeleid naar de Griffier van het Hof van Justitie. In de praktijk stelt de advocaat van de verdachte het beroepschrift op en hij dient deze daarna in bij de Griffier van de rechter-commissaris. In principe heeft de verdachte echter het recht om het beroepschrift zelf op te stellen en te ondertekenen en – door tussenkomst van ieder ander persoon – in te dienen bij de Griffier van de rechter-commissaris.

WAT ZIJN DE GEVOLGEN VAN HET INSTELLEN VAN BEROEP DOOR HET OPENBAAR MINISTERIE TEGEN DE BESLISSING VAN DE RECHTER-COMMISSARIS?

In de praktijk zal het Openbaar Ministerie, indien zij besluit tot het instellen van beroep tegen het bevel tot invrijheidstelling van de verdachte, zulks doen voordat de verdachte daadwerkelijk in vrijheid is gesteld. De instelling van het beroep door het Openbaar Ministerie schorst immers de invrijheidstelling voor maximaal 3 dagen, de verdachte blijft dus ingesloten.

HOE WORDT HET BEROEP BEHANDELD?

Het Hof van Justitie hoort de verdachte en het Openbaar Ministerie, en beslist binnen 3 dagen na instelling van het beroep daarover. Ook bij de behandeling van het beroep mag de verdachte zich doen bijstaan door zijn advocaat. Indien het Hof van Justitie oordeelt dat de inverzekeringstelling onrechtmatig is geweest, dan beveelt zij alsnog de invrijheidsstelling van de verdachte. Als het Hof van Justitie echter van oordeel is dat de inverzekeringstelling wel rechtmatig is geweest, dan blijft de verdachte in verzekering.

IS DE ZAAK AFGEDAAN ALS DE INVERZEKERINGSTELLING ONRECHTMATIG IS GEACHT EN DE VERDACHTE IN VRIJHEID IS GESTELD?

Belangrijk te weten is dat ook al is de inverzekeringstelling onrechtmatig verklaard en de verdachte in vrijheid is gesteld, dit geenszins betekent dat hij zich niet voor de strafrechter zal hoeven te verantwoorden. Het Openbaar Ministerie blijft bevoegd de verdachte te dagvaarden om voor de rechter te verschijnen.

De procedure voor het instellen van beroep tegen de beslissing van de rechter-commissaris, is geregeld in artikel 54c van het Wetboek van Strafvordering

WANNEER KAN EEN BEKLAG INZAKE NIET VERDERE VERVOLGING WORDEN INGEDIEND?

Het Openbaar Ministerie is met uitsluiting van iedere andere instantie belast met de vervolging van strafbare feiten. Daaruit vloeit voort dat het Openbaar Ministerie ook bevoegd is af te zien van (verdere) vervolging van een bepaalde verdachte. Dat kan bijvoorbeeld als het Openbaar Ministerie van oordeel is dat er onvoldoende bewijs is dat deze verdachte het strafbare feit heeft gepleegd. Het Openbaar Ministerie kan er ook van afzien om een verdachte te vervolgen, als ze van mening is dat er geen of onvoldoende belang is bij die vervolging. Als het slachtoffer of de benadeelde van een strafbaar feit dat niet vervolgd wordt, zich niet bij de beslissing van het Openbaar Ministerie wil neerleggen, dan kan hij daaromtrent zijn beklag doen bij het Hof van Justitie, en verzoeken dat het Hof van Justitie het Openbaar Ministerie de opdracht geeft om alsnog tot vervolging over te gaan.

WIE KAN HET BEKLAG INDIENEN?

Slechts de belanghebbende kan het beklag indienen. Als belanghebbende wordt aangemerkt de persoon die zelf slachtoffer is geworden van het strafbare feit. Ook nabestaanden van een persoon die is overleden ten gevolge van een gepleegd strafbaar feit kunnen als belanghebbende worden aangemerkt en mogen dus ook een beklag indienen als de verdachte niet of niet verder wordt vervolgd.

HOE GESCHIED DE BEHANDELING VAN HET BEKLAG?

De klager dient een beklagschrift in bij de Griffie van het Hof van Justitie, waarin hij vermeldt om welk feit het gaat, wie degene is die volgens hem als verdachte aangemerkt kan worden en waarom hij van mening is dat het Openbaar Ministerie die verdachte wel verder zou moeten vervolgen. Het Hof van Justitie roept dan het Openbaar Ministerie, de klager en eventueel degene die volgens de klager als verdachte aangemerkt kan worden, op. De behandeling van het beklag vindt plaats in raadkamer, dat wil zeggen dat er geen publiek bij aanwezig mag zijn. Bij de behandeling zijn slechts aanwezig de 3 rechters die zitting hebben in de Hofkamer die het beklag behandelt, de Officier van Justitie, de Griffier, de klager, en eventueel degene die door de klager als verdachte aangemerkt is en diens advocaat.

WELKE BESLISSING KAN HET HOF VAN JUSTITIE NEMEN NAAR AANLEIDING VAN EEN BEKLAGSCHRIFT?

Indien het Hof van Justitie van oordeel is dat het beklag gegrond is, draagt hij het Openbaar Ministerie op om het strafbare feit in kwestie alsnog (verder) te vervolgen. Het is uiteraard ook mogelijk dat het Hof van Justitie het beklag ongegrond acht en dat er dus geen vervolgingsbevel zal worden gegeven aan het Openbaar Ministerie. De beslissing van het Hof van Justitie wordt vastgelegd in een beschikking. Tegen de beslissing van het Hof van Justitie is geen beroep mogelijk.

De procedure voor de behandeling van een beklag inzake niet verdere vervolging, is geregeld in artikel 4 van het Wetboek van Strafvordering.

VRIJ VERKEER TUSSEN VERDACHTE EN ADVOCAAT

Een ieder die verdacht wordt van een strafbaar feit, heeft het recht om zich bij te doen staan door een advocaat. Daaruit vloeit automatisch voort dat de verdachte ongehinderd met zijn advocaat mag communiceren, zonder dat derden op de hoogte zijn van hetgeen zij bespreken. Er is dus sprake van vrij verkeer tussen de verdachte en zijn advocaat.

WANNEER KUNNEN BEPERKINGEN AAN HET VRIJE VERKEER OPGELEGD WORDEN?

In bepaalde gevallen kunnen er ernstige vermoedens bestaan dat het vrije verkeer tussen de ingesloten verdachte en zijn advocaat ertoe zal leiden dat de verdachte op de hoogte zal raken van informatie waar hij in het belang van het onderzoek, nog geen kennis van mag dragen. Ook kunnen er vermoedens bestaan dat het vrije verkeer het achterhalen van de waarheid zal belemmeren. Het Openbaar Ministerie en de Rechter-Commissaris zijn in zo een geval bevoegd te bevelen dat de verdachte en zijn advocaat elkaar tijdelijk niet mogen spreken en ook geen brieven of andere documenten met elkaar mogen wisselen. Deze beperking kan uiteraard alleen opgelegd worden als een verdachte zijn vrijheid is ontnomen en is ingesloten. Indien de verdachte op vrije voeten is, kan de beperking niet worden opgelegd.

WIE KUNNEN HET VRIJE VERKEER TUSSEN DE ADVOCAAT EN DE VERDACHTE BEPERKEN?

Tijdens het voorbereidend onderzoek kan het Openbaar Ministerie de beperking opleggen. Indien er een Gerechtelijk Vooronderzoek gaande is, kan de Rechter-Commissaris die beperking opleggen, al dan niet op verzoek van het Openbaar Ministerie.

HOE LANG KAN DE BEPERKING DUREN?

Het bevel tot beperking van het vrije verkeer geldt voor ten hoogste 8 dagen, maar kan meerdere malen verlengd worden. Indien er sprake is van verdenking van een misdrijf omschreven in de artikelen 128 – 149 van het Wetboek van Strafrecht of van een misdrijf waarop levenslange gevangenisstraf mogelijk is, bijvoorbeeld moord, dan kan de beperking voor een periode van 14 dagen worden opgelegd; ook in dit geval is het mogelijk de periode van de beperking meermalen te verlengen. De beperking mag echter niet voortduren na afsluiting van het Gerechtelijk Vooronderzoek, of nadat de verdachte een kennisgeving van verdere vervolging of een dagvaarding heeft ontvangen.

WAT KUNNEN DE VERDACHTE EN DIENS ADVOCAAT DOEN TEGEN DEZE BEPERKING?

De verdachte en zijn advocaat kunnen binnen 3 dagen nadat de beperking hen is opgelegd, een bezwaarschrift indienen bij het Hof van Justitie. De advocaat wordt zo spoedig mogelijk opgeroepen en gehoord door het Hof, waarna een besluit wordt genomen over het al dan niet doen voortduren of wijzigen van de opgelegde beperking. Het besluit van het Hof van Justitie wordt vastgelegd in een beschikking. Tegen de beschikking van het Hof staat geen beroep open.

De oplegging van de beperking van het vrije verkeer en de procedure voor het indienen van een bezwaarschrift daartegen, is geregeld in artikel 40 van het Wetboek van Strafvordering.

WAT WORDT VERSTAAN ONDER “VOORLOPIGE HECHTENIS?”

Het Openbaar Ministerie is bevoegd een verdachte van een strafbaar feit in verzekering te stellen. Na de periode van inverzekeringstelling die maximaal 37 dagen duurt, kan de Rechter-Commissaris op verzoek van de vervolgingsambtenaar, de bewaring van de verdachte gelasten zolang de rechtszaak nog niet is aangevangen. Het bevel tot bewaring wordt alleen gegeven wanneer er ernstige bezwaren tegen de verdachte zijn gerezen en uit bepaalde omstandigheden blijkt van vluchtgevaar of het bestaan van gewichtige redenen van maatschappelijke veiligheid die de vrijheidsbeneming rechtvaardigen. Vanaf het moment van bewaring, verkeert de verdachte in voorlopige hechtenis. Indien de rechtszaak reeds is aangevangen, kan de Kantonrechter bevelen dat een verdachte die eerder op vrije voeten was, wordt gevangen genomen. Ook in dat geval komt de verdachte in hechtenis te verkeren. Indien een gedetineerde hoger beroep aantekent tegen zijn veroordeling, dan verkeert hij eveneens in voorlopige hechtenis, totdat het Hof van Justitie in hoger beroep zal hebben beslist over zijn veroordeling.

WAT KAN DE VERDACHTE DOEN OM DE VOORLOPIGE HECHTENIS OP TE HEFFEN?

Op verzoek van de verdachte of diens advocaat kan de voorlopige hechtenis opgeheven worden door het Hof van Justitie en de verdachte in vrijheid worden gesteld. Daartoe dient een verzoekschrift te worden ingediend op de Griffie van het Hof van Justitie, waarin de gronden voor het doen van het verzoek zijn vermeld.

HOE GESCHIEDT DE BEHANDELING VAN HET VERZOEKSCHRIFT?

Nadat het Hof van Justitie kennis heeft genomen van het verzoekschrift, wordt de verdachte opgeroepen en gehoord. Het Hof kan besluiten om het verzoek in te willigen, waarna de voorlopige hechtenis wordt opgeheven en de invrijheidstelling van de verdachte wordt bevolen. Uiteraard kan het verzoek ook worden afgewezen. De beslissing van het Hof wordt gemotiveerd vermeld in een beschikking.

WAT KAN DE VERDACHTE WIENS VERZOEK IS AFGEWEZEN DOEN?

Als een verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis wordt afgewezen door het Hof van Justitie, staat het de verdachte vrij om daarna wederom een verzoek te doen, echter mag het nieuwe verzoek pas 30 dagen na de dagtekening van de afwijzende beschikking ingediend worden. Er is geen limiet op het aantal keren dat de verdachte opheffing van de voorlopige hechtenis mag verzoeken.


De procedure voor het indienen en behandelen van een verzoek voor de opheffing van de voorlopige hechtenis, is geregeld in artikel 61 van het Wetboek van Strafvordering.