SRU-aa–2208

  • Instantie Kantongerecht Tweede Kanton
  • Zaaknummer 52
  • Uitspraakdatum 31 januari 2022
  • Publicatiedatum 16 februari 2022
  • Rechtsgebied Strafrecht
  • Inhoudsindicatie

    Verdachte (publieke functionaris) heeft misbruik gemaakt van zijn kennis en positie en heeft het in hem gestelde vertrouwen in ernstige mate geschaad.

    Verdachte heeft gewerkt in een ongezonde organisatiecultuur die niet beantwoord aan de vereisten van good governance.

    Er is sprake geweest van bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en zijn mededaders, waarbij er duurzaam en in structureel verband is samengewerkt.

    Deelneming criminele organisatie, overtreding Anti – Corruptiewet, medeplichtigheid aan ambtsverduistering, handelen in strijd met de Bankwet

Uitspraak

KANTONGERECHT

Vonnisnummer: 52
Datum uitspraak: 31 januari 2022
Tegenspraak
Raadslieden: mr. B. Pick en mr. R. Tjong A Joe

VONNIS
van de Kantonrechter in het Tweede Kanton, zitting houdende te Paramaribo, in de strafzaak van het Openbaar Ministerie tegen de verdachte:

De verdachte is in persoon verschenen en wordt bijgestaan door zijn raadslieden als hierboven voornoemd, advocaten bij het Hof van Justitie.

KROMOSOETO, GINMARDO BUDIONO
Geboren op [datum] te [district]
Van beroep bankier
Wonende aan de [adres] te [district].

De verdachte is in persoon verschenen en wordt bijgestaan door zijn raadslieden als hierboven voornoemd, advocaten bij het Hof van Justitie.

HET ONDERZOEK VAN DE ZAAK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 10 december 2020, 12 januari 2021, 26 januari 2021, 9 februari 2021, 30 maart 2021, 29 april 2021, 25 mei 2021, 29 juni 2021, 13 juli 2021, 17 augustus 2021, 15 oktober 2021 en 22 december 2021 en 31 januari 2022.

De Kantonrechter heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van de officier van justitie mr. C. Klein – Jules, van hetgeen verdachte en zijn raadslieden mr. R. Tjong A Joe en mr. B. Pick naar voren hebben gebracht en hetgeen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen is gebleken.

DE GELDIGHEID VAN DE DAGVAARDING
De dagvaarding voldoet aan de wettelijke vereisten van artikel 242 van het wetboek van Strafvordering en is derhalve geldig.

DE BEVOEGDHEID VAN DE KANTONRECHTER
Krachtens de wettelijke bepalingen is de kantonrechter bevoegd om van het ten laste gelegde kennis te nemen.

DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET OPENBAAR MINISTERIE
De verdediging stelt zich – kort en zakelijk weergegeven – op het standpunt dat de officier van justitie niet ontvankelijk is in haar vordering omdat de vervolging van verdachte is ingesteld krachtens artikel 13 van de Anti Corruptiewet en de Commissie als bedoeld in artikel 2 van voormelde wet nog niet ingesteld was ten tijde dat verdachte in verzekering werd gesteld. De melders ex artikel 1 van de Anti Corruptiewet kunnen meldingen van misstanden doen bij deze commissie en de commissie kan deze meldingen vervolgens doorgeleiden naar de Procureur – Generaal. De wetgever heeft hiermee beoogd dat geregistreerde gevallen worden onderzocht en dat daarbij rekening wordt gehouden met het opportuniteitsbeginsel. Ten tijde van de brief van 28 januari 2020 was er nog geen commissie ingesteld en hebben de melders zich rechtstreeks gewend tot de Procureur – Generaal. Noch uit het politioneel onderzoek noch uit het GVO is gebleken dan wel is komen vast te staan, dat de in de Anti Corruptie Wet genoemde commissie, corruptie heeft vastgesteld en dat er naar aanleiding daarvan een strafrechtelijk onderzoek is verzocht. In casu is derhalve in strijd gehandeld met de Anti Corruptie Wet. Verder blijkt uit geen van de in de dagvaarding genoemde feiten dat aan verdachte het verwijt wordt gemaakt dat hij door het aannemen van een gift, dienst of belofte misbruik heeft gemaakt van zijn functie door iets te doen of na te laten waarbij hij of een ander onrechtmatig voordeel hebben gekregen. Derhalve dient het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk te worden verklaard dan wel dient de verdachte Kromosoeto ontslagen te worden van alle rechtsvervolging.

De officier van justitie stelt daartegenover het volgende. Onze strafrechtwetgeving geeft duidelijk aan op grond van welke bepalingen er een strafrechtelijk onderzoek dan wel een vervolging kan worden ingesteld door het Openbaar Ministerie. Ook blijkt nergens in de Anti Corruptie Wet dat het hebben van een Commissie de noodzakelijke voorwaarde is om een strafrechtelijke vervolging in te stellen, noch kan ergens uit worden afgeleid dat de wet niet uitvoerbaar is zonder instelling van de anti-corruptie Commissie. Ook is dat niet af te leiden uit de Memorie van Toelichting. De Commissie als bedoeld in de Anti Corruptiewet heeft slechts taken m.b.t. regulering en monitoring van het preventiebeleid. Het verband dat de verdediging probeert te leggen tussen het installeren van de anti-corruptie Commissie en het instellen van een strafrechtelijk onderzoek op grond van artikel 13 van de Anti Corruptie Wet snijdt dan ook geen hout.

Vaststaat dat het strafrechtelijk onderzoek werd aangevangen nadat er aangifte is gedaan door functionarissen van de CBvS, in opdracht van de gewezen minister van Financiën. Conform de regels van het Wetboek van Strafvordering – in casu art. 113 Sv – heeft de Procureur Generaal instructies gegeven tot het verrichten van een onderzoek. Artikel 18 van de Anti Corruptie Wet vermeldt dat bepalingen als bedoeld in het 1ste en 2de lid van artikel 17 van dezelfde wet worden gekwalificeerd als misdrijven en is het Openbaar Ministerie dan ook bevoegd tot het vervolgen van gepleegde strafbare feiten (zie art 3 Wet RIS). Bovendien staat in de M.v.T. van voormelde wet op pagina 28 het volgende: “De (repressieve) bestrijding van corruptie en de bepaling van de opportuniteit van de opsporing en vervolging in corruptiezaken valt onder de exclusieve bevoegdheden van het Openbaar Ministerie en de Procureur-generaal.” Voorts verwijst de M.v.T. op pag. 31 naar strafbepalingen in het Wetboek van Strafrecht die aanvankelijk zouden worden opgenomen in de Anti – Corruptiewet en vermeldt: ‘’Deze vernieuwing van de bestaande bepalingen met betrekking tot anti-corruptie in het herziene Wetboek van Strafrecht waren aanvankelijk onderdeel van deze wet. Aangezien het herziene Wetboek van Strafrecht reeds eerder de goedkeuring heeft verkregen van De Nationale Assemblée, zijn bedoelde verruimde anti-corruptie bepalingen uiteraard niet meer opgenomen in deze wet.’’ Op grond hiervan houdt de stelling van de verdediging geen stand en moet daaraan worden voorbijgegaan.

Het oordeel van de Kantonrechter
De officier van justitie heeft de door de verdediging opgeworpen formele verweren gemotiveerd weersproken zoals hierboven is vermeld. De kantonrechter komt tot het oordeel dat de verweren van de raadslieden geen stand houden en is de conclusie dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vordering.

DE SCHORSING VAN DE VERVOLGING
Er zijn geen redenen gebleken om de vervolging te schorsen.

DE TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Het ten laste gelegde komt erop neer dat de verdachte zich – kort en zakelijk weergegeven – schuldig heeft gemaakt aan:

I. Deelneming criminele organisatie zoals genoemd in artikel 188 van het wetboek van Strafrecht S.B. 2015 no. 44.

II. A en II. B. Medeplegen c.q. medeplichtigheid aan overtreding van de Anti – corruptiewet, zoals genoemd in artikel 13 lid 1 onder a van de Anti-corruptiewet S.B. 2017 no. 8.
III. A en III. B. Medeplegen c.q. medeplichtigheid aan ambtsverduistering van geld of geldswaardig papier, zoals genoemd in artikel 423 van het wetboek van Strafrecht S.B. 2015 no. 44.

VI. A en IV. B. Medeplegen c.q. medeplichtigheid aan overtreding van de anti – corruptiewet, zoals genoemd in artikel 13 lid 1 onder a van de Anti-corruptiewet S.B. 2017 no. 8.

V. A en V. B Medeplegen c.q. medeplichtigheid aan ambtsverduistering van geld of geldswaardig papier, zoals genoemd in artikel 423 van het wetboek van Strafrecht S.B. 2015 no. 44.

DE VORDERING VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten onder I, II A, III B, IV A en V B van de dagvaarding. Zij verwijst naar de bewijsmiddelen in het dossier en de verklaringen van de verdachte, getuigen en deskundigen afgelegd bij de politie en tijdens het Gerechtelijk Vooronderzoek en op de terechtzitting. Daarbij wordt gevorderd dat verdachte wordt veroordeelt tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 5 (vijf) jaren, onder aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, een geldboete tot een totaal van SRD 150.000,– subsidiar 12 maanden hechtenis en handhaving van het bevel tot gevangenhouding.

HET STANDPUNT VAN DE VERDEDIGING
De verdediging is – kort en zakelijk weergegeven – van mening dat de tenlaste gelegde feiten niet zijn bewezen. Uit de processtukken blijkt niet dat verdachte heeft samengewerkt met de heer Gilmore Hoefdraad en Robert van Trikt en is het bewijs van medeplegen en medeplichtigheid van de in de dagvaarding genoemde feiten ook niet geleverd. De verdediging concludeert tot vrijspraak voor de verdachte.

HET OORDEEL VAN DE KANTONRECHTER
De Kantonrechter acht op grond van de inhoud van de hieronder genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder I, II A, III B, IV A en V B ten laste gelegde feiten heeft begaan, te weten dat hij:

I. op een of meer tijdstip(pen) gelegen in de periode juni 2019 tot en februari 2020, in de jaren 2019 en 2020, te Paramaribo, in ieder geval in Suriname;

(telkens) heeft deelgenomen aan een organisatie, waarvan hij verdachte wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij (telkens) tot het oogmerk had tot het begaan van misdrijven, te weten
• het (telkens) om een feit, bedoeld in het eerste lid van artikel 18 van de Bankwet 1956 S.B. 2010 no. 173, te weten het (telkens) opzettelijk doen verstrekken van een of meer blanco kredieten of voorschotten door de Centrale Bank van Suriname en
• het in strijd te handelen met het verbod, als bedoeld in het vierde lid van artikel 18 van de Bankwet 1956 S.B. 2010 no 173, te weten het doen aanschaffen en het doen bezitten van één of meer onroerende goederen door de Centrale Bank van Suriname, zonder dat de Centrale Bank van Suriname daarbij een redelijk belang had en
• het (telkens) verrichten van verboden handelingen en het nemen van besluiten waarbij aan een staatsinstelling te weten de Centrale Bank van Suriname, opzettelijk financieel nadeel is toegebracht of financieel nadelige voorwaarden zijn overeengekomen, waarbij (telkens) in strijd is gehandeld met de ter zake geldende voorwaarden of wettelijke voorschriften, zoals vervat in het tweede lid van artikel 16 en het eerste en vierde lid van 18 van de geldende tekst van de Bankwet 1956 S.B. 2010 no 173 en procedures ten einde voor zichzelf en/of ten behoeve van (een) ander(en) enig onrechtmatig voordeel te verkrijgen, als bedoeld in artikel 13 van de Anti – Corruptiewet SB 2017 no. 85 en
• het (telkens) opzettelijk door VAN TRIKT, ROBERT – GRAY als de president van de Centrale Bank van Suriname, doen verduisteren of het toelaten van het verduisteren of wegnemen van een of meer geldsbedrag(en) of geldswaardig papier, dat die VAN TRIKT, ROBERT-GRAY in zijn bediening onder zich had, als bedoeld in artikel 423 Wetboek van Strafrecht en
welke organisatie bestond uit een groep samenwerkende personen, bestaande naast hem verdachte, uit VAN TRIKT, ROBERT – GRAY als de president van de Centrale Bank van Suriname in de zin van artikel 1 van de geldende tekst van de Bankwet 1956 S.B. 2010 no.173 en HOEFDRAAD, GILLMORE ANDRE, als minister van Financiën, zijnde één of meer publieke functionarissen in de uitoefening van hun publieke functies als bedoeld in artikel 1 van de Anti-corruptiewet SB 2017 no 85 en HAUSIL, FARANAAZ gehuwd ALIBAKS als algemeen secretaris bij de Centrale Bank van Suriname en functionerende als directeur Legal Compliance International affaires bij de Centrale Bank van Suriname en PUTTER, ROBERT, PAUL.
(artikel 188 van het Wetboek van Strafrecht)

II. op een of meer tijdstip(pen) gelegen in de periode juni 2019 tot en met september 2019, in het jaar 2019, te Paramaribo, in ieder geval in Suriname;

A. hij, verdachte als directeur van de SURINAAMSE POSTSPAAR BANK in de hoedanigheid als publieke functionaris in de uitoefening van zijn publieke functie als bedoeld in artikel 1 van de Anti – Corruptiewet SB 2017 no. 85 tezamen en in vereniging met VAN TRIKT, ROBERT – GRAY als de president van de Centrale Bank van Suriname in de zin van artikel 1 van de geldende tekst van de Bankwet 1956 S.B. 2010 no. 173 en HOEFDRAAD, GILLMORE ANDRE, als minister van Financiën, zijnde één of meer publieke functionarissen in de uitoefening van hun publieke functies als bedoeld in artikel 1 van de Anti-corruptiewet SB 2017 no 85 en HAUSIL, FARANAAZ gehuwd ALIBAKS als algemeen secretaris bij de Centrale Bank van Suriname en functionerende als directeur Legal Compliance International affaires bij de Centrale Bank van Suriname en PUTTER, ROBERT, PAUL verboden handelingen heeft verricht en besluiten heeft genomen waarbij aan een staatsinstelling te weten de Centrale Bank van Suriname, opzettelijk financieel nadeel is toegebracht of financieel nadelige voorwaarden zijn overeengekomen, waarbij door hem en zijn voornoemde mededaders in strijd is gehandeld met de ter zake geldende voorwaarden of wettelijke voorschriften, zoals vervat in het tweede lid van artikel 16 en het eerste en vierde lid van 18 van de geldende tekst van de Bankwet 1956 S.B. 2010 no. 173 en procedures teneinde voor zichzelf en ten behoeve van (een) ander(en) te weten die HOEFDRAAD, GILLMORE ANDRE als minister van Financiën, althans één of meer tot nog toe onbekend gebleven personen enig onrechtmatig voordeel te verkrijgen,

hebbende immers hij verdachte als directeur van de SURINAAMSE POSTSPAAR BANK tezamen en in vereniging als voormeld, althans alleen, de volgende handelingen verricht en ideeën bedacht en naar aanleiding daarvan voorstellen gedaan en besluiten genomen en gesprekken gevoerd, in ieder geval het initiatief genomen om ten behoeve, althans ten laste van de Centrale Bank van Suriname, zijnde een staatsinstelling, één of meer koopverkoopovereenkomsten van 17, (zeventien), althans één of meer onroerende goederen aan te gaan in het kader van een schuldverrekening en/of ter schuldsanering ten behoeve van het ministerie van Financiën, althans de Staat Suriname en,

hebbende hij, verdachte als directeur van de SURINAAMSE POSTSPAAR BANK daartoe voornoemde VAN TRIKT, ROBERT – GRAY als de president van de Centrale Bank van Suriname en voornoemde HOEFDRAAD, GILLMORE ANDRE zijnde de gewezen minister van Financiën en HAUSIL, FARANAAZ gehuwd ALIBAKS als algemeen secretaris bij de Centrale Bank van Suriname en functionerende als directeur Legal Compliance International affaires bij de Centrale Bank van Suriname geadviseerd, althans een of meer (oneigenlijke) voorstellen gedaan en ideeën bedacht en naar aanleiding daartoe gesprekken gevoerd en berichten per email aan voornoemde medeverdachten gepresenteerd, in ieder geval geïnstrueerd, om voormelde 17, (zeventien), onroerende goederen door de Centrale Bank van Suriname te doen kopen en te doen aankopen, althans voormelde onroerende goederen ten behoeve van een schuldverrekening te doen overnemen van het Ministerie van Financiën, althans de Staat Suriname, terwijl die onroerende goederen niet noodzakelijk waren voor de bedrijfsvoering van de Centrale Bank van Suriname en waarvan 8(acht) van voornoemde onroerende goederen niet aan de Staat Suriname toebehoorden, doch aan een of meer rechtspersonen te weten INVESTMENT PARTNERS N.V en LIFESTYLE TRUST N.V. en N.V. LESCOMP en FORCE ONE SECURITY N.V en aan voornoemde PUTTER, ROBERT, PAUL, die enige bestuurslid en directeur was van voornoemde rechtspersonen en waarvan een of meer van voormelde onroerende goederen, vooraf door de SURINAAMSE POSTSPAAR BANK en anderen bezwaard waren middels hypotheken en waarop een of meer beslagen waren gelegd en zonder dat er aan voornoemde HOEFDRAAD, GILLMORE ANDRE, zijnde de minister van Financiën, (vooraf en daartoe) toestemming was verleend door de Raad van Ministers voor het verrichten van handelingen regarderende transacties met betrekking voornoemde onroerende goederen en zonder dat hij, verdachte zich daarvan had overtuigd en

hebbende voornoemde VAN TRIKT, ROBERT – GRAY als de president van de Centrale Bank van Suriname (na voormelde ideeën en/of voorstellen) vervolgens ten aanzien van voornoemde onroerende goederen – in stede van een schuldverrekening – een blanco krediet dan wel een voorschot ter waarde van totaal SRD 869.055.000,- (achthonderd en negenzestig miljoen en vijfenvijftigduizend Surinaamse Dollars) aan die HOEFDRAAD, GILLMORE ANDRE, zijnde de minister van Financiën verstrekt, zonder dat voormelde 17(zeventien), althans een of meer van die panden werd/werden overgedragen aan de Centrale Bank van Suriname en zonder dat de Centrale Bank van Suriname daarbij – als na te melden – een redelijk belang had en

hebbende hij, verdachte aldus tezamen en vereniging als voormeld althans alleen, bij de door voornoemde VAN TRIKT, ROBERT – GRAY als de president van de Centrale Bank van Suriname genomen besluit(en) met name het accorderen en/of aangaan en ondertekenen van voormelde overeenkomst(en) ten aanzien van voormelde onroerende goederen ten behoeve van de Centrale Bank van Suriname, in strijd gehandeld met de bepaling in het eerste en het vierde lid van artikel 18 van de geldende tekst van de Bankwet 1956 S.B. 2010 no. 173, in ieder geval in strijd gehandeld met de ter zake geldende voorwaarden of wettelijke voorschriften, zoals vervat in het tweede lid van artikel 16 en/of het eerste en vierde lid van 18 van de geldende tekst van de Bankwet 1956 S.B. 2010 no. 173 en/of procedures ten einde voor zichzelf en/of ten behoeve van een ander te weten die HOEFDRAAD, GILLMORE ANDRE, als minister van Financiën (ten behoeve van het ministerie van Financiën) enig onrechtmatig voordeel te verkrijgen te weten een totaal bedrag SRD. 869.055.000, – (achthonderd en negenenzestig miljoen en vijfenvijftigduizend Surinaamse Dollars), althans een ander totaal bedrag in Surinaamse Dollars, waardoor de Centrale Bank van Suriname ernstig financieel nadeel heeft ondervonden en

zijnde de Centrale Bank van Suriname aldus opzettelijk financieel benadeeld, door het verstrekken van voormelde (oneigenlijke) voorstellen en (oneigenlijke) adviezen, althans door het verrichten van vermelde handelingen door hem, verdachte, als directeur van de SURINAAMSE POSTSPAAR BANK in de hoedanigheid, als publieke functionaris in de uitoefening van zijn publieke functie als bedoeld in artikel 1 van de Anti – Corruptiewet SB. 2017 no. 85 en zijn mededader(s) opzettelijk financieel benadeeld en

zulks terwijl hij, verdachte wist dat voornoemde VAN TRIKT, ROBERT – GRAY vermelde handelingen heeft gepleegd en voornoemde besluiten heeft genomen in de hoedanigheid, als publieke functionaris in de uitoefening van zijn publieke functie als bedoeld in artikel 1 van de Anti – Corruptiewet SB. 2017 no. 85;
(medeplegen van artikel 13 lid 1 onder a van de Anti – Corruptiewet S.B. 2017 no. 85 juncto artikel 72 Wetboek van Strafrecht)

III. op een of meer tijdstip(pen) gelegen in de periode juni 2019 tot en met september 2019, in het jaar 2019, te Paramaribo, in ieder geval in Suriname;

B. VAN TRIKT, ROBERT – GRAY als de president van de Centrale Bank van Suriname in de zin van artikel 1 van de Bankwet 1956 S.B. 2010 no. 173, in ieder geval een persoon die voortdurend of tijdelijk belast is met een openbare dienst tezamen en in vereniging met HOEFDRAAD, GILLMORE ANDRE, zijnde alstoen de minister van Financiën, althans een politieke ambtsdrager en HAUSIL, FARANAAZ gehuwd ALIBAKS als algemeen secretaris bij de Centrale Bank van Suriname en functionerende als directeur Legal Compliance International affaires bij de Centrale Bank van Suriname en met PUTTER PAUL ROBERT (telkens) opzettelijk een of meer geldbedrag(en) tot een totaal groot € 105.000.000, – (honderd en vijf miljoen Euro’s), althans een ander in Surinaams dollars equivalent bedrag te weten een totaal van SRD. 869.055.000, – (achthonderd negenenzestigmiljoen en vijfenvijftigduizend Surinaamse dollars), althans een ander totaal, in ieder geval enig geld of geldswaardig papier, dat voornoemde VAN TRIKT, ROBERT – GRAY als de president van de Centrale Bank van Suriname in zijn bediening als de president van de Centrale Bank van Suriname onder zich had, heeft verduisterd en heeft toegelaten dat het door een ander te weten voornoemde HOEFDRAAD, GILLMORE ANDRE werd weggenomen of werd verduisterd,

immers heeft voornoemde VAN TRIKT, ROBERT – GRAY als de president van de Centrale Bank van Suriname en zijn voornoemde mededader(s) (telkens) opzettelijk (onverschuldigd) één of meer geldbedrag(en) tot een totaal groot € 105.000.000, – (honderd en vijf miljoen Euro’s), althans een ander in Surinaams dollars equivalent bedrag te weten een totaal van SRD. 869.055.000,- (achthonderd negenenzestigmiljoen en vijfenvijftigduizend Surinaamse dollars), althans een ander totaal, in ieder geval enig goed toebehorende aan de Centrale Bank van Suriname, welke bestemd was/waren ter uitoefening van de wettelijke taken van de Centrale Bank van Suriname conform de geldende tekst van de Bankwet 1956 SB 2010 no. 173, aan diens bestemming onttrokken en

hebbende VAN TRIKT, ROBERT – GRAY als de president van de Centrale Bank van Suriname in gemeen overleg en afstemming, althans in nauwe samenwerking met voornoemde HOEFDRAAD, GILLMORE ANDRE als minister van financiën en HAUSIL, FARANAAZ gehuwd ALIBAKS als algemeen secretaris bij de Centrale Bank van Suriname en functionerende als directeur Legal Compliance International affaires bij de Centrale Bank van Suriname en een zekere PUTTER PAUL ROBERT, zeventien panden, welke onroerende goederen niet noodzakelijk zijn voor de uitoefening van de bedrijfsvoering van de Centrale Bank van Suriname als bedoeld in artikel 18 lid 4 van de geldende tekst van de Bankwet 1956 S.B. 2010 no. 173 en zonder dat er aan voornoemde HOEFDRAAD, GILLMORE ANDRE, zijnde de minister van Financiën, (vooraf en daartoe) toestemming was verleend door de Raad van Ministers van de Republiek Suriname voor het verrichten van handelingen regarderende transacties met betrekking voornoemde onroerende goederen en

hebbende voornoemde VAN TRIKT, ROBERT – GRAY als de president van de Centrale Bank van Suriname (vervolgens) de autorisatie verleend, althans de opdracht gegeven om voormelde geldbedragen te (doen) verstrekken aan voornoemde HOEFDRAAD, GILLMORE ANDRE als minister van Financiën als betaling voor de aankoop van die onroerende goederen en aldus voormelde geldbedragen wederrechtelijk en oneigenlijk aangewend, althans onttrokken aan diens bestemming en tot bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte op een of meer tijdstip(pen) gelegen in de periode juni 2019 tot en met september 2019, in het jaar 2019, te Paramaribo en elders in Suriname opzettelijk gelegenheid, middelen en inlichtingen heeft verschaft en opzettelijk behulpzaam is geweest door deel te nemen en te participeren bij de totstandkoming van voormelde voor de Centrale Bank van Suriname nadelige besluiten en ter ondersteuning van vermelde voor de Centrale Bank van Suriname nadelige handelingen en genomen nadelige besluiten, door toen aldaar als directeur van de SURINAAMSE POSTSPAAR BANK in de hoedanigheid als publieke functionaris in de uitoefening van zijn publieke functie als bedoeld in artikel 1 van de Anti – Corruptiewet SB 2017 no. 85 aan voornoemde VAN TRIKT, ROBERT – GRAY als president van de Centrale Bank van Suriname en voornoemde HOEFDRAAD, GILLMORE ANDRE als minister van Financiën een of meer (oneigenlijke) voorstellen te doen en gesprekken gevoerd en (oneigenlijke) adviezen te doen en daartoe een e – mailbericht opgesteld en (oneigenlijke) ideeën bedacht, in ieder geval geïnstrueerd/voorgesteld om voormelde 17, (zeventien), onroerende goederen door de Centrale Bank van Suriname te kopen en op te doen aankopen, althans voormelde onroerende goederen ten behoeve van een schuldverrekening te doen overnemen van het Ministerie van Financiën, althans de Staat Suriname en zulks terwijl hij, verdachte wist dat:
• voornoemde VAN TRIKT, ROBERT – GRAY als president van de Centrale Bank van Suriname bij het plegen van vermelde handelingen in strijd handelde met het tweede lid van artikel 16 en het eerste en het vierde lid van artikel 18 van de geldende tekst van de Bankwet 1956 S.B. 2010 no 173 en
• dat (8), althans een of meer van voornoemde onroerende goederen niet aan de Staat Suriname en aan de SURINAAMSE POSTSPAAR BANK toebehoorden en
• dat een of meer van voornoemde onroerende goederen bezwaard waren middels hypotheken en beslagen en
• zonder dat er aan voornoemde HOEFDRAAD, GILLMORE ANDRE, zijnde de minister van Financiën, (vooraf en daartoe) toestemming was verleend door de Raad van Ministers van de Republiek Suriname voor het verrichten van handelingen regarderende transacties met betrekking voornoemde onroerende goederen en
• voornoemde VAN TRIKT, ROBERT – GRAY vermelde handelingen heeft gepleegd en/of voornoemde besluiten heeft genomen in de hoedanigheid van een persoon die voortdurend of tijdelijk belast is met een openbare dienst.
(artikel 423 Wetboek van Strafecht juncto artikel 73 Wetboek van Strafrecht medeplichtigheid aan ambtsverduistering)

IV. op een of meer tijdstip(pen) gelegen in de periode juni 2019 tot en met februari 2020, in de jaren 2019 en 2020, te Paramaribo, in ieder geval in Suriname;

A. hij, verdachte telkens als directeur van de SURINAAMSE POSTSPAAR BANK in de hoedanigheid als publieke functionaris in de uitoefening van zijn publieke functie als bedoeld in artikel 1 van de Anti – Corruptiewet SB 2017 no. 85 tezamen en in vereniging met VAN TRIKT, ROBERT – GRAY als de president van de Centrale Bank van Suriname in de zin van artikel 1 van de geldende tekst van de Bankwet 1956 S.B. 2010 no. 173 en HOEFDRAAD, GILLMORE ANDRE als minister van Financiën, zijnde een of meer publieke functionarissen in de uitoefening van zijn/hun publieke functies als bedoeld in artikel 1 van de Anti-Corruptiewet SB 2017 no. 85 en HAUSIL, FARANAAZ gehuwd ALIBAKS als algemeen secretaris bij de Centrale Bank van Suriname en functionerende als directeur Legal Compliance International affaires bij de Centrale Bank van Suriname, verboden handelingen heeft verricht en besluiten heeft genomen waarbij aan een staatsinstelling te weten de Centrale Bank van Suriname, opzettelijk financieel nadeel is toegebracht of financieel nadelige voorwaarden zijn overeengekomen, waarbij door hem en zijn voornoemde mededaders in strijd is gehandeld met de ter zake geldende voorwaarden of wettelijke voorschriften, zoals vervat in het tweede lid van artikel 16 en het eerste lid van 18 van de geldende tekst van de Bankwet 1956 S.B. 2010 no. 173 en procedures ten einde voor zichzelf en ten behoeve van een ander te weten die HOEFDRAAD, GILLMORE ANDRE als gewezen minister van Financiën (ten behoeve van het ministerie van Financiën), althans één of meer tot nog toe onbekend gebleven personen enig onrechtmatig voordeel te verkrijgen,

hebbende immers hij, verdachte als directeur van de SURINAAMSE POSTSPAAR BANK in de hoedanigheid als publieke functionaris in de uitoefening van zijn publieke functie als bedoeld in artikel 1 van de Anti – Corruptiewet SB 2017 no. 85 na tevoren gemaakte afspraak en in gemeen overleg met voornoemde VAN TRIKT, ROBERT – GRAY als de president van de Centrale Bank van Suriname en HOEFDRAAD, GILLMORE ANDRE als gewezen minister van Financiën en HAUSIL, FARANAAZ gehuwd ALIBAKS als algemeen secretaris bij de Centrale Bank van Suriname en functionerende als directeur Legal Compliance International affaires bij de Centrale Bank van Suriname, het idee bedacht en het voorstel gedaan en advies gegeven, in ieder geval zijn voornoemde mededaders ertoe gebracht besluiten te nemen en handelingen te verrichten voor de afdracht van de royalty’s door de Republiek Suriname aan de Centrale Bank van Suriname en ten gevolge waarvan zijn, verdachte‘s mededaders de overeenkomst gedateerd van 01 november 2019 betreffende de afdracht van de royalty’s door de Republiek Suriname aan de Centrale Bank van Suriname voor de aflossing van de lopende lening (de Staatsschuld) van het ministerie van financiën althans de Staat Suriname bij de Centrale Bank van Suriname hebben opgesteld, althans doen opstellen en opgemaakt, althans doen opmaken en ondanks dat er daartoe een (ongunstig) juridisch advies was uitgebracht om vermelde overeenkomst niet aan te gaan en zonder dat De Nationale Assemblee daarvoor de vereiste machtiging tot het aangaan van voormelde overeenkomst tot nadere wijziging en aanvulling op de Delfstoffenovereenkomst de dato 7 april 1994 (SB 1994 no. 22 gewijzigd bij SB 2002 no. 115) was verleend en zonder dat een machtigingswet daartoe in het Staatsblad van de Republiek Suriname was afgekondigd en waardoor zijn verdachte ’s mededader VAN TRIKT, ROBERT – GRAY als de president van de Centrale Bank van Suriname en ten behoeve van de Centrale Bank van Suriname het besluit heeft genomen tot het aangaan en ondertekenen van voormelde overeenkomst de dato 1 november 2019 betreffende de aflossing van de lopende lening (de Staatsschuld) van het ministerie van financiën, althans de Staat Suriname bij de Centrale Bank van Suriname en

hebbende aldus hij, verdachte en voornoemde VAN TRIKT, ROBERT – GRAY als de president van de Centrale Bank van Suriname en voornoemde HOEFDRAAD, GILLMORE ANDRE als minister van Financiën en HAUSIL, FARANAAZ gehuwd ALIBAKS als algemeen secretaris bij de Centrale Bank van Suriname en functionerende als directeur Legal Compliance International affaires bij de Centrale Bank van Suriname, in strijd gehandeld met de ter zake geldende voorwaarden of wettelijke voorschriften, zoals vervat in het tweede lid van artikel 16 en het eerste lid van 18 van de geldende tekst van de Bankwet 1956 S.B. 2010 no 173 en procedures, waarbij na de ondertekening van voormelde overeenkomst de dato 01 november 2019 tussen die VAN TRIKT, ROBERT – GRAY als de president van de Centrale Bank van Suriname en HOEFDRAAD, GILLMORE ANDRE als minister van Financiën, door de Centrale Bank van Suriname – na autorisatie door VAN TRIKT, ROBERT – GRAY – onverschuldigd één of meer geldbedrag(en) tot een totaal groot Srd 2.216.729.120, – (twee miljard en tweehonderdzestien miljoen en zevenhonderd en negenentwintig duizend en honderd en twintig Surinaamse Dollars), althans enig geld als voorschot, in ieder geval als blanco krediet verstrekt aan voornoemde HOEFDRAAD, GILLMORE ANDRE, als gewezen minister van Financiën, waardoor de Centrale Bank van Suriname ernstig financieel nadeel heeft ondervonden en

zijnde de Centrale Bank van Suriname aldus opzettelijk financieel benadeeld door het verstrekken van voormelde (oneigenlijke) adviezen en voorstellen, althans door het verrichten van vermelde handelingen en door het nemen van voormelde besluiten door hem, verdachte en/of zijn mededader(s),

zulks terwijl hij, verdachte wist dat voornoemde VAN TRIKT, ROBERT – GRAY vermelde handelingen heeft gepleegd en/of voornoemde besluiten heeft genomen in de hoedanigheid, als publieke functionaris in de uitoefening van zijn publieke functie als bedoeld in artikel 1 van de Anti-corruptiewet SB 2017 no 85;
(medeplegen van artikel 13 lid 1 onder a van de Anti-corruptiewet S.B. 2017 no 85 juncto artikel 72 van het Wetboek van Strafrecht)

V. op een of meer tijdstip(pen) gelegen in de periode vanaf november 2019 tot en met februari 2020, althans in de jaren 2019 en 2020, te Paramaribo, in ieder geval in Suriname;

B. VAN TRIKT, ROBERT – GRAY als de president van de Centrale Bank van Suriname in de zin van artikel 1 van de Bankwet 1956 S.B. 2010 no. 173, in ieder geval een persoon die voortdurend of tijdelijk belast is met een openbare dienst tezamen en in vereniging met HOEFDRAAD, GILLMORE ANDRE, als gewezen minister van Financiën, althans een politieke ambtsdrager en HAUSIL, FARANAAZ gehuwd ALIBAKS als algemeen secretaris bij de Centrale Bank van Suriname en functionerende als directeur Legal Compliance International affaires bij de Centrale Bank van Suriname (telkens) opzettelijk één of meer geldbedrag(en) tot een totaal groot SRD. 2.216.729.120, – (twee miljard en tweehonderdzestien miljoen en zevenhonderd en negenentwintig duizend en honderd en twintig Surinaamse Dollars), althans enig geld of geldswaardig papier, dat voornoemde VAN TRIKT, ROBERT – GRAY als de president van de Centrale Bank van Suriname in zijn bediening onder zich had, heeft verduisterd en heeft toegelaten dat het door een ander(en) te weten voornoemde HOEFDRAAD, GILLMORE ANDRE werd verduisterd, immers heeft voornoemde VAN TRIKT, ROBERT – GRAY als de president van de Centrale Bank van Suriname en zijn voornoemde mededaders (telkens) opzettelijk één of meer geldbedrag(en) tot een totaal groot SRD. 2.216.729.120, – (twee miljard en tweehonderdzestien miljoen en zevenhonderd en negenentwintig duizend en honderd en twintig Surinaamse Dollars), althans een ander totaal, in ieder geval enig goed toebehorende aan de Centrale Bank van Suriname, welke bestemd was ter uitoefening van de wettelijke taken van de Centrale Bank van Suriname conform de geldende tekst van de Bankwet 1956 SB 2010 no. 173, aan diens bestemming onttrokken, door (telkens) oneigenlijk en in strijd met artikel 18 lid 1 van de geldende tekst de Bankwet 1956 SB 2010 no 173, op grond van voormelde overeenkomst gedateerd 01 november 2019, betreffende de aflossing van de lopende lening (de Staatsschuld) van het ministerie van financiën, althans de Staat Suriname bij de Centrale Bank van Suriname, een of meer geldbedrag(en) tot een totaal van voormelde SRD. 2.216.729.120, – (twee miljard en tweehonderdzestien miljoen en zevenhonderd en negenentwintig duizend en honderd en twintig Surinaamse Dollars), in de vorm van (blanco) voorschotten te verstrekken aan die HOEFDRAAD, GILLMORE ANDRE, als gewezen minister van Financiën zonder enig deugdelijk grondslag en aldus voormelde geldbedragen wederrechtelijk en oneigenlijk aangewend althans onttrokken aan diens bestemming en

tot bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte op een of meer tijdstip(pen) gelegen in de periode vanaf november 2019 tot en met februari 2020, althans in de jaren 2019 en 2020, te Paramaribo en elders in Suriname opzettelijk gelegenheid, middelen en inlichtingen heeft verschaft en opzettelijk behulpzaam is geweest door actief deel te nemen en te participeren bij de totstandkoming van voormelde voor de Centrale Bank van Suriname nadelige besluiten en ter ondersteuning van vermelde voor de Centrale Bank van Suriname nadelige handelingen en genomen nadelige besluiten, door toen aldaar als directeur van de SURINAAMSE POSTSPAAR BANK in de hoedanigheid als publieke functionaris in de uitoefening van zijn publieke functie als bedoeld in artikel 1 van de Anti – Corruptiewet SB. 2017 no. 85, ideeën bedacht en vervolgens daartoe voorstellen gedaan en gesprekken gevoerd en daartoe een email bericht opgesteld betreffende zijn voorstel voor de afdracht van de royalty’s en vervolgens verzonden naar zijn voornoemde mededaders ten einde dat voormelde overeenkomst de dato 1 november 2019 inhoudende de afdracht van royalty’s door de Republiek Suriname aan de Centrale Bank van Suriname betreffende de aflossing van de lopende lening (de Staatsschuld) van het ministerie van financiën, althans de Staat Suriname bij de Centrale Bank van Suriname werd opgesteld, althans ter ondersteuning/onderbouwing voor het opstellen van voormelde overeenkomst,
en zulks terwijl hij, verdachte wist dat:
• voornoemde VAN TRIKT, ROBERT – GRAY als president van de Centrale Bank van Suriname bij het plegen van vermelde handelingen in strijd handelde met het eerste lid van artikel 18 van de geldende tekst van de Bankwet 1956 S.B. 2010 no. 173 en
• voornoemde VAN TRIKT, ROBERT – GRAY vermelde handelingen heeft gepleegd en voornoemde besluiten heeft genomen in de hoedanigheid van een persoon die voortdurend of tijdelijk belast is met een openbare dienst.
(artikel 423 Wetboek van Strafrecht juncto artikel 73 Wetboek van Strafrecht medeplichtigheid aan ambtsverduistering)

Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

De bewijsmiddelen ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten onder I, II A, III B, IV A en V B van de ten laste gelegde feiten.
I. Het proces – verbaal van de terechtzitting van 12 januari 2021, waar de verdachte – kort en zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Ten aanzien van de e-mailberichten van 10 juni 2019, die ik heb verzonden naar Hoefdraad en Van Trikt en die doorgestuurd zijn naar Hausil moet ik u verklaren dat er reeds gesprekken waren met Hoefdraad en Van Trikt, die vroegen of er voorstellen waren. Er werd gekeken naar assets en ik heb toen het voorstel gestuurd t.a.v. de Royalty’s en natuurbeschermingsgebieden. Hoefdraad had mij gevraagd om een presentatie te houden en dat heb ik ook gedaan. Er was toen geen sprake van verkoop van onroerende goederen. Ik had de panden alleen geregistreerd en ik wist dat die noch aan de staat, noch aan SPSB toebehoorden. Ten aanzien van het “Fonds Woningbouw Lagere Inkomensgroepen” was de intentie er om te ondertekenen in hoedanigheid van beheerder volkswoningbouw. Er was verzuimd om aan te geven dat ik als beheerder heb getekend.

Ik heb slechts de opdracht uitgevoerd van de staat, omdat de staat een cliënt is van de bank. De bank heeft wel een juridische afdeling, maar zij hebben daarover niets geadviseerd. De opdracht kwam van Hoefdraad, vandaar dat de juridische afdeling niet is gevraagd voor toetsing. Ik heb Putter betaald voor de uren die hij doorgaf. Hij rapporteerde zijn werkzaamheden aan mij. Hij gaf naast een urenstaat aan welke werkzaamheden hij had verricht. De kantonrechter merkt op dat [persoon 1] heeft verklaard dat hij nergens in de administratie stukken is tegengekomen waaruit de taken en werkzaamheden, verricht door Putter, blijkt. De verdachte geeft geen antwoord.

De verdachte verklaart verder: Ik was niet onder druk gezet, maar er was een vertrouwensrelatie met Hoefdraad om de voorschotten te betalen. Wanneer er wordt gevraagd om voorschotten, dan wordt er ook meteen gevraagd naar schatkist papier. Niet elke schuld moet gemeld worden aan het bureau Staatsschuld. De middelen, die de staat op de rekening bij SPSB had, waren voldoende voor de dekking van de schuld, zo ook die SRD.381 miljoen. We hadden wel gevraagd om dat bedrag terug te storten, maar er is slechts een deel betaald. Er was volgens Hoefdraad een crisis en daarom was dat bedrag nodig. Achteraf bekeken besef ik dat ik anders had moeten handelen. In het jaar 2015 had de SPSB geen legal advice unit. Zoals reeds door u vastgesteld was de administratie zoek bij SPSB. Ik ben sedert 15 januari 2015 in dienst van de SPSB aangetreden en sedertdien gaf Hoefdraad aan dat het land in een crisis zit en dat hij de SPSB zal gebruiken. Inderdaad lopen de jaarrekeningen van de bank achter. Ik had gevraagd om een particuliere accountant aan te trekken om die alsnog in te halen. Hoefdraad had mij niet voorgehouden dat de panden voor een veel hoger bedrag dan de getaxeerde waarde zijn verkocht. Bij mijn aantreden bij de bank heb ik gemerkt dat de bank niet over een legal advice afdeling beschikte. Ik heb toen die afdeling bemenst. Verder heb ik gekeken naar de regels die de Centrale Bank hanteert. Ik heb gekeken naar de middelen van de staat en ik heb daarop geanticipeerd door leningen aan de staat te verstrekken. Volgens de wet is de SPSB de bankier van de staat. Er is een gezagsrelatie tussen de minister van Financiën en SPSB. Ik was met verplicht verlof gestuurd en de verantwoording had ik overgedragen aan de waarnemend directeur. Ik mocht geen handelingen verrichten. Ik heb bij de aankoop van de twee tranches panden geen bemoeienissen gehad dan alleen bij die van Fatum. Na het verzenden van de e-mail op 10 juni 2019 naar Hoefdraad en Van Trikt, had ik geen follow up gehad. Ik was ook niet betrokken bij de overdracht van de panden van de staat aan de Centrale Bank van Suriname.

II. Het proces – verbaal van de terechtzitting van 9 februari 2021, waar de verdachte – kort en zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
De koop en verkoop is gedaan door Investment Partners. Ik weet niet of er t.a.v. de zes onroerende goederen een taxatierapport is opgemaakt. Ik had de overeenkomst getekend in hoedanigheid van vertegenwoordiger van volkswoningbouw. De percelen zijn niet getaxeerd, omdat er haast was en de geschatte waarde was acceptabel. De verkoper zei gezien de waarde van de percelen was de getaxeerde waarde acceptabel. Aan mij was gezegd dat de verkoopprijs de klapperwaarde was. Er was haast geboden en ik had de inschatting gemaakt dat ik kon tekenen. Deze constructie van de koop verkoop overeenkomst is besproken met de toenmalige minister van Financiën. Als de SPSB bank zou kopen dan zou de ratio´s van de bank onder druk komen te staan. Toen is het idee geponeerd om een derde erbij te halen, die gefinancierd zou worden door SPSB. Het was ook aan [persoon 2] kenbaar gemaakt dat de SPSB niet kon kopen, maar een derde. Tijdens de onderhandelingen en uitvoering had ik de Minister van Financiën gezegd dat de uitvoering voor het betalen van de huur van de percelen met opstallen niet door SPSB gedragen konden worden. Ten aanzien van de hele koopsom had de minister gezegd dat er garanties gegeven zou worden maar dat is niet gedaan. In mijn periode dat ik niet actief was is de rest betaald. Ten aanzien van de rente kan ik me niet herinneren dat er rente was overeengekomen. Er waren nota´s ingeleverd door Fatum, maar de rente en de berekening daarvan heb ik pas bij de RC gezien. Er waren betalingsverplichtingen aan Fatum en het ministerie had de gebouwen nodig en ik wilde betalen hoewel de betalingdisciplines er niet waren. De betalingen van rente waren aan mijn aandacht ontsnapt. Vanaf mijn aantreden is Putter in dienst van de SPSB geweest. Bij de besprekingen met de minister werd er afgesproken dat er een special purpose vehicle gebruikt zou worden en die zou later worden overdragen aan de bank. Investment Partners zou als special purpose vehicle functioneren en we zouden ook rente erop berekenen en woningbouw zou overmaken.

Op dat moment was het voorstel van de minister om Investment Partners te financieren en vanwege de urgentie meende ik mijn medewerking te verlenen. Ik denk niet dat het goed gebruik is om als bank op deze wijze vóór te financieren. Er zijn hypotheken gevestigd op de onroerende goederen die gekocht zijn door Investment Partners. Het is niet gebruikelijk maar het was het verzoek van de minister om medewerking te verlenen. Er was een vertrouwensrelatie ontstaan tussen mij en de minister, vandaar dat we die afspraken hadden gemaakt. Voordat ik met verlof ging had ik aan accountant [persoon 3] gevraagd om de controle te doen, maar dat is niet gebeurd. De controle van die nota´s zijn niet gedaan. De toenmalige minister had gevraagd om zaken in orde te maken, omdat het personeel gehuisvest moest worden en mijn inschatting op dat moment was dat ik de koop verkoopovereenkomst moest tekenen. Op verzoek van de minister heb ik mijn medewerking verleend om Investment Partners met zulke grote bedragen vóór te financieren. Volgens de minister was er een crisissituatie, vandaar dat ik mijn medewerking heb verleend. Ik was niet op de hoogte dat er boeterente betaald moest worden aan [persoon 2]. Dat ben ik bij de RC tijdens GVO te weten gekomen. Het was mij niet opgevallen dat er reeds bedragen voor Fatum werd overgemaakt. Er kwamen nota´s vanuit Fatum bij mij en na die bestudeerd te hebben verleende ik fiat voor uitbetaling. Daarbij was ik me er niet van bewust dat het om rentebedragen ging. De controle moest daarna gebeuren, maar dat is niet gedaan. Er werden verschillende bedragen aangeboden door Fatum zoals koop en verhuur, vandaar dat de boeterente niet is opgevallen. SPSB heeft geen onroerend goed gekocht, maar SPSB heeft slechts gefinancierd, vervolgens financiert de SPSB de gebouwen die gehuurd waren. De minister had mij gevraagd de financiering te doen middels een special vehicle en daarvoor had ik Putter gevraagd. Ik denk dat er vanuit Investment Partners is overgemaakt voor [persoon 4]. Ik heb later van de minister begrepen dat het pand is verkocht. Ik had van Putter begrepen dat Investment Partners niet meer gebruikt zou worden als special vehicle, maar dat er een andere entiteit ingezet zou worden. Ik kan me nu niet meer heugen waarom er voor een andere entiteit is gekozen.

Putter stuurde naar mij een uurwerkstaat en die werd dan naar het secretariaat doorgestuurd. De nota´s van Putter werden altijd onderbouwd middels een uur-staat en die vond ik verantwoordelijk. Ik vind het vreemd dat [persoon 1] nergens een onderbouwing heeft gezien. Toen ik directeur was, had Putter als taak om drie afdelingen op te zetten en hij heeft geholpen met de operatie waarbij cambio´s een rekening moesten openen bij de SPSB. Dat de declaratie van Putter met $3000 afnam, toen [persoon 1] om een onderbouwing vroeg, is nooit onder mijn aandacht gebracht. Ik kan me niet herinneren of ik vooraf de RvT had gevraagd om een pand, gelegen aan de Watermolenstraat, door SPSB te laten afbouwen.

Ten aanzien van het kopen van zeven onroerende goederen toebehorende aan [persoon 2] door Investment Partners merk ik achteraf op dat de gebruikelijke procedures niet gevolgd zijn. Dit is gebeurd omdat de minister haast had. Ik kan alleen achteraf opmerken dat ik zulke besluiten niet had moeten nemen, maar eerst het papierwerk in orde had moeten maken. [persoon 1] heeft het over ´kleine bedragen.’. Die zijn afhankelijk van een creditaanvraag. Daarna kan er een limiet worden vastgesteld. Normaal gesproken krijgt de afdeling Internal Audit alle overzichten voor kredietverstrekking. Ik weet niet of in dit geval dat ook is gebeurd. De verschillende afdelingen hadden wel de mogelijkheid om te rapporteren bij de Raad van Toezicht. De haast die aan mij werd opgelegd had ook invloed waarom ik niet rapporteerde bij de Raad Van Toezicht. De Minister van Financiën gaf mondeling de garantie dat de taxatierapporten op verzoek van de minister, door de SPSB zijn gefinancierd. Voor mij was belangrijk de bank en primair het verdienen voor de bank en het financieren van de taxatierapporten zag ik als een middel om meer rente te kunnen verdienen.

Ik had de bevoegdheid om mezelf goedkeuring te geven voor het ontstaan van debetstanden, maar achteraf gezien vond ik het wel een conflict of interest om mijn handtekening te plaatsen op mijn eigen kredietaanvraag. Ik weet niet of er documenten zijn verdwenen. Op wat [persoon 1] over de achteraf geconstateerde verhaalsmogelijkheid te verklaren heeft, heb ik niets te zeggen.

III. Het proces – verbaal van de terechtzitting van 30 maart 2021, hetgeen kort en zakelijk weergegeven, het volgende inhoudt:
De kantonrechter houdt de verdachte de verklaring van de getuige [persoon 5] van 07 september 2020 voor, afgelegd bij de RC:

P.3-4 Is deze wijze van financieren conform de regels van de SPSB gegaan? Zo nee, welke regels zijn niet in acht genomen door Kromosoeto?
De getuige verklaart: Intern is het zo geregeld dat de directeur toestemming mag geven voor een kredietverlening tot een bedrag SRD150.000, -. Tussen het bedrag van SRD150.000,- en SRD750.000, – ( of SRD1miljoen) dienen twee directieleden, de kredietcommissie en drie raadsleden toestemming te verlenen voor kredietverlening. Ten aanzien van bedragen hierboven dient de voltallige RvT toestemming te verlenen. Ik weet niet wie toestemming heeft gegeven voor de bedragen die door Investment Partners zijn getrokken uit de girorekening. Voor zover mocht blijken dat Kromosoeto geen toestemming heeft gehad van de RvT bij de kredietverlening aan Investment Partners dan heeft hij tegen de regels gehandeld. Ik ben er niet van op de hoogte of Kromosoeto dit heeft besproken met de RvT. Tot nu toe weet ik dat niet.

De verdachte antwoordt ter terechtzitting van 30 maart 2021:
Ik heb het achteraf besproken met de RvT. Ik kan me niet herinneren of ze de goedkeuring als nog hadden verleend.

Indien de lening van Investment Partners door de Staat is afgelost, wat is de reden daartoe?
De getuige verklaart: Er was een opdracht binnengekomen vanuit het ministerie van Financiën om de schuld af te lossen. Ik heb begrepen dat betaald is voor het pand aan de Jamalludinstraat waar het ministerie van Financiën is gehuisvest. Achteraf heb ik begrepen dat er voor meerdere onroerende goederen is betaald. Waarom voor de rest van de onroerende goederen is betaald weet ik niet.

De verdachte antwoordt ter terechtzitting van 30 maart 2021:
Hierop heb ik geen reactie. Er was een afspraak dat de onroerende goederen betaald zouden worden door de minister van Financiën. Hij had mij daarover geïnformeerd. De opdracht was niet rechtstreeks aan mij gegeven, want ik was op dat moment met verlof. Het was gegeven aan de directie en ik heb begrepen dat de waarnemend directeur dat heeft uitgevoerd. Ik was op de hoogte dat er voor de gebouwen betaald zou worden.

P.7 Uit het Clad onderzoek is ook gebleken dat een van de privé girorekeningen van Kromosoeto [rekeningnummer] een debetstand had van SRD 914.942,97 per 3 augustus 2018. Wie heeft goedkeuring gegeven voor deze debetstand?
De getuige verklaart: Uit de girobiljetten zou moeten blijken wie gefiatteerd heeft voor de bedragen. Ik heb daar geen zicht op. Ik weet niet zeker of Kromosoeto zelf goedkeuring heeft gegeven voor dit debet stand.

Mag de directeur van SPSB (in deze Kromosoeto) de regels voor kredietverstrekking naast zich neerleggen?
De getuige verklaart: Kromosoeto zou niet zelf de girobiljetten ten aanzien van zichzelf mogen fiatteren. Hij zou tenminste goedkeuring van een van de directieleden moeten vragen. Ik heb zelf geen goedkeuring verleend t.a.v. deze girobiljetten.

De verdachte antwoordt ter terechtzitting van 30 maart 2021:
Er was geen toestemming gegeven voor deze bedragen, omdat het om kleine bedragen ging, onder de SRD 150.000 en die zijn gecumuleerd samen met de rente. Ik had geen toestemming gevraagd om geldsbedragen op 1 van mijn girorekeningen over te maken. De reden daartoe is dat ik betalingen moest doen en ik heb gebruik gemaakt van mijn girorekening met dien verstande dat de rente daarin zou worden opgenomen. Ik had geen toestemming nodig om die bedragen op te nemen, omdat het ging om bedragen onder de 150.000. Er is geen regel binnen de bank dat een directeur aan een andere fiat moet vragen ook al gaat het om bedragen beneden de 150.000, maar ik had wel bijvoorbeeld voor hypotheken vestigen, dat een directielid zou mede ondertekenen.

Wordt door SPSB geld gecreëerd? Zo ja in welke gevallen?
De getuige verklaart: Ik ben wel van mening dat SPSB geld creëert. Gezien de liquide positie van SPSB ben ik van mening dat SPSB wel geld creëert. Dit omdat SPSB gelden heeft uitgegeven terwijl zij niet daarover beschikt. Dit komt doordat SPSB gelden heeft voorgeschoten aan de woningbouwfonds terwijl het juist de bedoeling was dat de middelen t.b.v. het woningbouwfonds vooraf ter beschikking zouden worden gesteld.

De verdachte antwoordt ter terechtzitting van 30 maart 2021:
Ik werd gevraagd door de minister van Financiën om het woningbouwproject voor te schieten en dat heb ik ook uitgevoerd met de afspraak dat de regering de gelden daarna ter beschikking zou stellen.

De getuige verklaart: U houdt mij als rechter – commissaris voor dat uit de nadere overeenkomst die Kromosoeto is aangegaan met [persoon 2] niet blijkt dat Kromosoeto hiermee SPSB heeft willen binden. Als reactie daarop verklaar ik dat hij in die overeenkomst heeft doen opnemen dat hij directeur is van de SPSB en dat daarmee de intentie is gegeven om de bank te binden. Indien dat niet de intentie was, dan zou hij kunnen volstaan met het afgeven van een bankgarantie. Ik hoor de rechter-commissaris opmerken dat indien Kromosoeto niet de intentie had SPSB te binden aan een nadere overeenkomst dan had hij in privé de kosten ten aanzien van deze overeenkomst moeten betalen en niet middels financiering door de SPSB hetgeen in casu is gebeurd. De directeur had niet de bevoegdheid om de bank te binden aan een bedrag van Euro13.350.000, – omdat hij daarvoor toestemming zou moeten hebben van de RvT. Dat is niet gebeurd. De directeur mag de bank slechts binden tot een bedrag van SRD150.000, -.

De verdachte antwoordt ter terechtzitting van 30 maart 2021:
Ik denk dat er getekend zou worden als beheerder van Volkswoningbouw, omdat de financiering van daaruit was. Ik heb echter niet erop gelet dat ik daar moest schrijven “ Directeur handelende als beheerder Volkswoningbouw”. Ik moest tekenen als bankdirecteur.

Op vragen van de vervolgingsambtenaar verklaart de verdachte – zakelijk weergegeven – als volgt:
U hebt op een vraag van de rechter verklaard dat door de min van Fin is gevraagd om voorschotten te betalen, dat is ook gebeurd, met de bedoeling dat het geld wederom ter beschikking zou worden gesteld. Is dat gebeurd?

De verdachte antwoordt ter terechtzitting van 30 maart 2021:
Er is daarna een missive gekomen. Toen ik met verlof moest gaan was 150 miljoen gestort. Er moest nog een verschil van ongeveer 350 miljoen gestort worden. Ten aanzien van de bewakingskosten die [persoon 6] heeft opgebracht bij SPSB weet ik dat ze verschillende objecten moesten bewaken. Die nota’s gaan naar Algemene zaken die worden gecheckt en dan wordt de uitbetaling gedaan. Wat [persoon 1] heeft gezegd daar kan ik niets op zeggen.

De kantonrechter houdt de verdachte de verklaring van de getuige Van Trikt van 09 september 2020 voor, afgelegd bij de RC:

P.10 Was u op de hoogte dat middelen van de Staat ook werden gestort bij de SPSB? Zo ja, welke middelen werden gestort bij SPSB?
De getuige verklaart: Toen ik Governor werd begreep ik op enig moment dat middelen van de Staat werden gestort bij de SPSB. Ik weet niet waarom. Wij hadden wel een analyse gemaakt van wat de CBvS misliep aan inkomsten van de Staat en er waren grote discrepanties. Ik weet dat er stortingen waren van het woningbouwfonds en het agrarische fonds. Ook belastingmiddelen werden gestort bij SPSB. Op enig moment had ik wel gemerkt dat SPSB ten behoeve van de Staat een bedrag had van 600 miljoen SRD op de rekening, terwijl zij slechts een bedrag van 60 miljoen SRD hadden gestort bij de CBvS. Ik had [persoon 10] gevraagd om dit verder uit te zoeken met de heer [persoon 7]. Ik kan mij niet herinneren of dit onderzoek is afgerond en wat daaruit is gebleken.

De verdachte antwoordt ter terechtzitting van 30 maart 2021:
Belastingmiddelen worden ook bij commerciële banken gestort. Daarna wordt het gestort bij de CBvS. De minister heeft mij gevraagd om ter effectuering van inning van belastingmiddelen bij de SPSB, een loket te plaatsen bij het Belastingkantoor zodat de cliënt daar de storting kan doen en er is één bij haven geplaatst. Deze stortingen komen op de rekening van ministerie van financiën te staan. Ik weet niet waarom Van Trikt opmerkt dat er een achterstand van 600 miljoen is. Ten aanzien van wat Van Trikt heeft verklaard: De middelen zijn van de staat. Administratief moet er gematcht worden met de rekening van de staat bij de CBvS. Ik heb de staat als een cliënt beschouwd. Wij moesten de middelen van de staat beheren en dat hebben we ook gedaan. Nu blijkt dat de staat uitgaven moet doen, ze een beperking hebben en dat ze geen uitgaven kunnen doen? Ik heb de staat als een cliënt beschouwd en aldus behandeld. Er werd wel periodiek rapportage gedaan aan de CBvS. Er was reeds uitvoering gegeven tot betaling van 150 miljoen in mijn afwezigheid en toen kwam de opdracht van mij voor restbetaling en dat is ook gedaan. Hoefdraad was procuratiehouder, hij was niet bevoegd vandaar dat de transactie teruggedraaid. Ik heb de instructies alleen maar opgevolgd. De SPSB is niet nagegaan of de bevoegdheid er was. Ik had slechts een voorstel gedaan t.a.v. de panden. Ik moest [persoon 8] in contact brengen met de minister van ROGB en daar is het bij gebleven. Daarvoor had ik wel het voorstel gedaan om de restauratie van de panden te doen. [persoon 9] heeft mij gevraagd om [persoon 8] in contact te brengen met de minister van ROGB die zou handelen ten behoeve van de CBvS. De gelden die door mij zijn getrokken van de SPSB zijn reeds gezuiverd.

IV. Het proces – verbaal van de terechtzitting van 29 april 2021, waar de verdachte – kort en zakelijk weergegeven – het volgende verklaard: ik heb uit dit alles veel geleerd over de procedure – en beleidsregels. De verantwoordelijkheid als directeur lag bij mij, maar ik was ook verantwoording schuldig aan de Minister van Financiën. Achteraf bekeken had ik de checks en balances in de gaten moeten houden. Ik heb de verzoeken van de regering moeten honoreren. Ik heb in mijn verhoor niets meer aan te vullen.

V. Blijkens de processen-verbaal van verhoren van de getuige [persoon 1], opgemaakt door avp PIERKHAN Z & WALKER, M dd. 13 aug 2020 en bij de rc in het kader van het GVO dd. 02 sept 2020 & 07 sept 2020: is uit de verklaring van voornoemde getuige komen vast te staan dat dhr. Kromosoeto als directeur van de SPSB slechts kredieten tot SRD 150.000 mocht goedkeuren. Kredieten met bedragen van boven de SRD 150.000 moeten eerst goed worden gekeurd door de Raad van Toezicht (hierna te noemen RVT). Dit staat in een raadsbesluit, waarin de bevoegdheden van de directeur zijn opgenomen. M.b.t. de panden: De directeur heeft goedkeuring nodig van de RVT voor de aankoop van onroerende goederen voor de bank (SPSB). Als ik het goed heb staat dit ook vermeld in de wet van de SPSB. KROMOSOETO had aan de directie voorgehouden dat de onroerende goederen door INVESTMENT PARTNERS zouden worden gekocht met een financiering van SPSB. KROMOSOETO was voornemens om t.a.v. van deze onroerende goederen huur te innen bij de Staat Suriname en daarmee de schuld van INVESTMENT PARTNERS bij de SPSB af te lossen. Voor zover ik weet heeft er nimmer een schuldaflossing plaatsgevonden.

[persoon 2] (Fatum) heeft op 5 september 2018 een (nadere) overeenkomst gesloten met: Putter in persoon en Kromosoeto als directeur van SPSB. Hierin komen partijen overeen dat de koopsom van een aantal (7) percelen in totaal bedraagt €. 13.350.000, -, waarbij een voorschot van €. 5.000.000, – is betaald, terwijl het saldo van €. 8.350.000, – zal worden betaald binnen 18 maanden na 5 september 2018. Naar mijn mening mocht Kromosoeto als directeur de SPSB niet binden aan zo’n overeenkomst omdat SPSB kredietverstrekker is en geen schuldenaar of partij bij de overeenkomst. Kormosoeto heeft in die overeenkomst doen opnemen dat hij directeur is van de SPSB en dat daarmee de intentie is gegeven om de bank te binden. Indien dat niet de intentie was, dan zou hij kunnen volstaan met het afgeven van een bankgarantie. Indien Kromosoeto niet de intentie had SPSB te binden aan een nadere overeenkomst dan had hij in privé de kosten ten aanzien van deze overeenkomst moeten betalen en niet middels financiering door de SPSB hetgeen in casu is gebeurd. Ik vind dat Kromosoeto met deze overeenkomst de bank ten onrechte heeft gebonden, terwijl de bank geen partij is bij de koopovereenkomst m.b.t. de onroerende goederen. Bovendien is er nimmer goedkeuring verleend door de kredietafdeling voor een krediet t.b.v. Investment Partners of Putter. Door de SPSB zijn er betalingen gedaan m.b.t. de voornoemde onroerende goederen uit middelen van het ministerie van Financiën bij SPSB. De voorschotten die zijn verstrekt aan Investment Partners komen uit de positie van de SPSB. Uiteindelijk is er vanuit het ministerie van Financiën de opdracht gekomen om middelen uit haar rekening te gebruiken voor het aflossen van de schuld van Investment Partners. Er is een schrijven van de minister ten aanzien hiervan.

De onroerende die aan de Staat moesten worden overgedragen naar aanleiding van de schuld die de Staat heeft betaald voor NEW VISION INTERNATIONAL; INVESTMENT PARTNERS en PARAMARIBO TRAVEL bij de SPSB zijn tot op de dag van vandaag nog steeds niet zijn overgedragen, waarbij zelf één van de onroerende middels een ontbinding terug is in boezem van [persoon 2]. De Bank is in deze schotvrij, omdat de schuld die bij ons was is voldaan door de Staat Suriname. Echter, is de Staat Suriname benadeeld omdat die een schuld heeft betaald en daarvoor niets terug heeft gehad.

VI. Blijkens de afgelegde verklaring van de getuige VAN TRIKT, Robert Gray bij de RC in het kader van het GVO dd. 09 sept 2020: Getuige Van Trikt, Robert Gray heeft het volgende verklaard nl dat er met de minister van Financiën en ook met medewerkers en directieleden van de Bank er veel is gesproken over het terugbrengen van de langlopende schuld van de Staat bij de CBvS en het verhogen van de inkomsten van de CBvS. De bedoeling was om het schuldenplafond van de Staat omlaag te brengen. De minister gaf aan dat Kromosoeto ook enige betekenis hierin zou kunnen hebben. Naar aanleiding hiervan is door Kromosoeto contact opgenomen met mijn persoon. Het kan ook zijn dat Kromosoeto toevallig op de Bank was vanwege zijn positie als directeur van de SPSB en dat dit ter sprake is geweest. Ik heb Kromosoeto uitgelegd wat mijn bedoeling was namelijk het aflossen van de langlopende lening door de Staat bij de CBvS. Dit zou bijvoorbeeld kunnen door middel van assets die verrekend konden worden. Naar aanleiding hiervan heeft Kromosoeto een e-mail gestuurd naar mijn persoon en Hoefdraad waarin hij ook zijn ideeën gaf.

Nadat ik de e-mail van Kromosoeto ontving heb ik die direct geforward naar Hausil. Kromosoeto is als adviseur opgetreden in het zoeken naar assets van de Staat ten behoeve van de Bank voor het verrekenen van de langlopende schuld. Ik kan mij herinneren dat de naam van Kromosoeto door de minister aan mij is doorgegeven, in die zin dat Kromosoeto contact met mij zou opnemen. Waarom Kromosoeto zich specifiek heeft beziggehouden met de assets weet ik niet. Het idee om de royalty’s in pand te geven aan de CBvS: Vanuit de e-mail bekeken lijkt dit idee wel afkomstig te zijn van Kromosoeto.

Kromosoeto hield zich bezig met het taxeren van panden van de overheid. Dit, terwijl zulks de taak is van het ministerie van ROGB. Ik weet niet waarom hij, als directeur van SPSB, zich heeft beziggehouden hiermee. M.b.t. het email bericht van Kromosoeto welke ertoe heeft geleid dat Hoefdraad brieven respectievelijk gedateerd 26 juni – en 20 september 2019 in totaal 17 panden willen overdragen aan de CBvS. Op basis van het emailbericht is de brief van de minister opgemaakt, die werd ontvangen in juni 2019 ten aanzien van de 1e tranche panden. Ik weet niet op welke wijze Kromosoeto betrokken is geweest bij de 2e tranche panden. M.b.t. de zinsnede:” tot zover, terwijl ik verder ga met het zoeken naar mogelijkheden”: Ik denk dat Kromosoeto hiermee bedoelde dat hij verder zou nadenken over andere assets die gebruikt zouden kunnen worden ter verrekening van de langlopende schuld. In mijn opinie zou iedereen kunnen nadenken over mogelijkheden met betrekking tot de assets van de Staat en de ontwikkeling van Suriname. Waarom Kromosoeto zich specifiek heeft beziggehouden met de assets weet ik niet. De royalty’s zijn niet gebruikt ter aflossing van de langlopende lening van de Staat bij de CBvS, omdat Hoefdraad een groot bedrag aan SRD heeft getrokken op grond van de royalty’s. Wij hebben geen brief van hem ontvangen dat de royalty’s gebruikt zouden worden ter verrekening van de langlopende schuld. Op grond van deze overeenkomst is een bedrag van ongeveer 2.3 miljard betaald aan de Staat (het ministerie van Financiën) in de vorm van monetaire financiering.

VII. Blijkens de processen-verbaal van verhoren t.n.v. van de getuige [persoon 5] bij de rc in het kader van het GVO dd. 07 sept 2020: is uit de verklaring van voornoemde getuige komen vast te staan dat zij als directielid van de SPSB voorheen niet op de hoogte was dat Investment Partners onroerende goederen zou kopen en dat SPSB deze zou financieren. Inmiddels weet ik wel dat de onroerende goederen die door Investment Partners zijn gekocht zijn gefinancierd door SPSB. Dit weet ik naar aanleiding van het onderzoek dat thans gaande is. De financiering is gegaan vanuit de girorekening van Investment Partners, in die zin dat er gelden getrokken zijn van deze rekening zonder dat deze rekening beschikte over de middelen. Dit is terug te zien in de debet standen van Investment Partners. Kortom heeft de SPSB de gekochte onroerende goederen gefinancierd vanwege de ongedekte debet standen.

Voorts had ik van Kromosoeto begrepen dat Investment Partners is opgetreden als “Special Purpose Vehicle”. Echter heb ik geen documenten ter zake gezien. Ik begreep van Kromosoeto dat de percelen niet konden worden geplaatst op naam van het ministerie van financiën. Op uw vraag waarom het ministerie van ROGB niet betrokken is geweest bij de koop van de percelen, maar een wild vreemde rechtspersoon (Investment Partners) moet ik u zeggen dat ik daar niet over heb nagedacht. Ik heb slechts aangenomen hetgeen Kromosoeto mij heeft voorgehouden.

VIII. Blijkens het proces-verbaal van verhoor t.n.v. van de getuige [persoon 10], afgelegd bij de rc in het kader van het GVO dd. 17 sept 2020: is uit de verklaring van voornoemde getuige komen vast te staan dat, Van Trikt, Robert Gray hem had voorgehouden dat Kromosoeto was aangewezen door de minister om mee te helpen aan de overdracht van de panden aan de CBvS. Om deze reden heb ik contact opgenomen met Kromosoeto en hem medegedeeld hetgeen ik van de governor had vernomen. Kortom: Ik had van van Trikt begrepen dat Kromosoeto door de minister was aangewezen als de persoon die zou mee helpen aan de overdracht van de panden. Om deze reden ga ik ervan uit dat de minister Kromosoeto heeft betrokken bij de verkoop van de panden dan wel de overdracht daarvan. Kromosoeto was betrokken bij de overdracht van zowel de 1ste als de 2de tranche panden.

IX. Blijkens het proces-verbaal van verhoor t.n.v. van de getuige [persoon 8], afgelegd bij de rc in het kader van het GVO dd. 22 sept 2020: is uit de verklaring van voornoemde getuige komen vast te staan dat, ten aanzien van de eerste tranche panden hij, het volgende kan zeggen. Van [persoon 10] moest ik eerst Kromosoeto bellen. Nadat ik Kromosoeto gebeld had, gaf hij mij te kennen dat ik contact moest opnemen met de gewezen minister van ROGB, [persoon 11], hetgeen ik ook heb gedaan.
Ten aanzien van de 2e tranche panden deel ik u het volgende mede. Terwijl ik bezig was met de voorbereidingen ten aanzien van de 1e tranche panden, kwam de 2e brief van de 2e tranche panden binnen en moest ik ook daaraan werken. Ik heb hetzelfde traject weer afgelegd, met dien verstande dat ik niet meer naar Kromosoeto en [persoon 11] ben geweest voor informatie, maar dat ik rechtstreeks contact heb opgenomen met [persoon 12]. Zij zou de voorbereidingen doen en op een goed moment deelde zij mij mede dat een groot deel van de panden niet aan de Staat in eigendom toebehoren. Zij zei dat ze om deze reden niet meer kan meewerken aan de overdracht van de panden en dat het proces dus moet stoppen. Uit de informatie van [persoon 12] kon worden geconcludeerd dat de percelen in eigendom toebehoorden aan rechtspersonen, waarbij de heer Putter betrokken was. Dit heb ik gerapporteerd aan [persoon 10].
Op enig moment begreep ik van [persoon 10] dat Putter contact met mij zou opnemen, hetgeen ook is gebeurd. De eerste keer werd ik gebeld door Putter en hij deelde mij mede dat hij mijn nummer heeft van Kromosoeto. Hij zei mij dat hij de overdracht in orde zou laten maken door notaris [persoon 13] en dat deze notaris contact met mij zou opnemen hierover. Van de notaris begreep ik dat hij informatie nodig had van de heer van Trikt. Deze zou namens de Bank zitting nemen in het bestuur van de rechtspersonen. Volgens afspraak zou de overdracht plaatsvinden na de kerstperiode, maar wel nog voor oudjaar. In opdracht van [persoon 10] moest ik voorbereidingen treffen zodat het ondertekenen van de akten op de Bank zou plaatsvinden. Kort voordat dit zou plaatsvinden werd ik gebeld door [persoon 10] en hij deelde mij mede dat het ondertekenen van de akte niet door zou gaan op de afgesproken dag. Als ik het goed heb, heb ik contact gemaakt met [persoon 13] en hem medegedeeld dat de ondertekening van de akten niet door zou gaan.

X. Blijkens het proces-verbaal van verhoor t.n.v. van de getuige [persoon 13], afgelegd bij de rc in het kader van het GVO dd. 22 sept 2020: is uit de verklaring van voornoemde getuige komen vast te staan dat, op 5 september 2018 partijen, te weten [persoon 2] als partij A en de heren Putter en Kromosoeto als partij B, een nadere overeenkomst hebben ondertekend met betrekking tot de betaling van de koopsom van Euro 13.350.000, –. Voorts dat hij geen idee had waarom Kromosoeto zich met de betaling van de gehele koopsom van Euro 13.350.000, – t.b.v. FATUM/[persoon 2], heeft ingelaten, terwijl hij slechts voor één van de percelen ten behoeve van het Fonds verantwoordelijk was. Partijen hebben mij hierover niet geïnformeerd. Ik had helemaal geen idee waarom al deze percelen gekocht werden door Investment Partners NV en wat de bedoeling daarvan was. Ik weet niet of de koopsom is betaald en door wie. Ik hoor u zeggen dat de gehele koopsom inmiddels is betaald, maar ik ben daar niet van op de hoogte.
Ik kan mij herinneren dat ik op 27 december 2019 zou vertrekken naar Nederland. Twee weken daarvoor hebben de heer Putter en de heer [persoon 8] van de CBvS contact met mij opgenomen voor de overdracht van de hiervoor genoemde onroerende goederen aan de CBvS. Putter was persoonlijk bij mij langs geweest, terwijl de heer [persoon 8] mij telefonisch had gesproken hierover. Hierna heb ik de voorbereidingen getroffen, maar hoorde een hele tijd niets meer van betrokkenen.
Toen ik in Nederland was, werd ik door mijn collega [persoon 14] die voor mij waarnam, gebeld. Hij deelde mij mede dat men weer is gekomen voor de overdracht van de onroerende goederen, maar nadat hij onderzoek had gedaan was gebleken dat er meerdere documenten nodig waren voor de overdracht. Zo was nodig toestemming van de Raad van Ministers, een missive enz.
Ik heb toen aan Putter gezegd dat de overdracht niet zal kunnen zonder de benodigde stukken en dat beter is dat hij de overdracht doet aan de Staat. Echter zou ook daarvoor een missive nodig zijn en hij zou dit in orde maken. Zo is de missive van de president van 10 juli 2020 op enig moment aan mij verstrekt.
Het is erg ondenkbaar dat voor de onroerende goederen(2de tranche) de tegenwaarde in SRD van het bedrag van Euro 60 miljoen door de CBvS aan de minister van Financiën is betaald als koopsom. De Minister van Financiën mocht nooit geld hebben aangenomen voor deze onroerende goederen, omdat zij niet beschikte daarover. Zij was niet de eigenaar van de onroerende goederen. CBvS had ook het bedrag niet mogen overmaken ten behoeve van financiën, omdat ook zij een onderzoek plicht hebben. Als zij hadden onderzocht, hadden ze kunnen zien dat de onroerende goederen niet aan de Staat toebehoorden en dat de minister onbevoegd was om over te dragen. Ook de koopsom van Euro 60 miljoen is absurd en niet realistisch. Dit omdat ik weet dat de onroerende goederen zijn gekocht en overgedragen voor het bedrag van minder dan Euro 13 miljoen. Aan mij was gezegd door Putter dat voor hetzelfde bedrag als waarvoor de onroerende goederen waren gekocht deze zouden worden overgedragen aan de CBvS

XI. Blijkens het proces-verbaal van verhoor t.n.v. van de getuige [persoon 2], afgelegd bij de rc in het kader van het GVO dd. 28 aug 2020: is uit de verklaring van voornoemde getuige komen vast te staan dat, het nodig was om een nadere overeenkomst te sluiten m.b.t. aanschaf van de onroerende goederen (7), omdat er alleen een voorschot was betaald van Euro 5 miljoen bij het sluiten van de koopovereenkomst. Het saldo bedrag moest nog worden betaald en daarom was de nadere overeenkomst van belang.
Uit de nadere overeenkomst blijkt dat daarbij partij zijn: Putter in persoon en Kromosoeto als directeur van SPSB. Waarom de nadere overeenkomst is gesloten met deze twee personen terwijl zij niet de kopers zijn van de percelen, houd ik voor dat ik van begin af aan onderhandelingen heb gepleegd met Kromosoeto die voor mij ook de koper was. Pas bij de notaris kwam Putter in beeld en begreep ik dat de onroerende goederen zouden worden overgedragen aan rechtspersonen waarbij Putter betrokken was. Ik ben er altijd vanuit gegaan, dat SPSB de koper was en dat deze bepaalde aan wie de onroerende goederen moesten worden overgedragen.
Zes van de onroerende goederen zijn aan de N.V. verkocht waarvan Putter de bestuurder is, terwijl een perceel (3e Rijweg) verkocht is aan het woningbouwfonds voor lagere inkomens.
De keus van de notaris is geweest Kromosoeto. Bij de koop van onroerend goed is het de koper die bepaald wie de notaris wordt.

Putter heb ik gezien bij de ondertekening van de akten bij de notaris. Kromosoeto heeft mij eerder niet voorgehouden dat de onroerende goederen zouden worden overgedragen aan andere rechtspersonen dan de SPSB. Ik ging ervan uit dat de onroerende goederen gekocht werden door de SPSB en ook aan SPSB zouden worden overgedragen. Ik heb geen vragen ten aanzien hiervan gesteld aan Kromosoeto, omdat ik ervan uitga dat de koper zelf mag bepalen aan wie de onroerende goederen zullen worden overgedragen. Ik heb Putter eerder gezien bij Kromosoeto op kantoor in een andere werkkamer en ik ging ervan uit dat Putter verbonden was aan SPSB. Om deze reden was er voor mij geen aanleiding om vragen te stellen. Het is niet ongebruikelijk in de zakenwereld dat een rechtspersoon wordt gebruikt als een special purpose vehicle bij de koop van onroerende goederen. Bij de ondertekening van akten ten overstaan van de notaris heb ik voor mijzelf de conclusie getrokken dat Investment Partners N.V. kennelijk als special purpose vehicle van de SPSB zou worden gebruikt. In mijn belevenis ging ik ervan uit dat Investment Partners N.V. het beheer van de onroerende goederen zou voeren en dat in de boeken van SPSB zou opnemen. In een dergelijke constructie hoort de SPSB dus de eigenaar te zijn danwel enig aandeelhouder. Ik weet niet of dit hier ook het geval is geweest. Het enige dat ik op dat moment wist was dat Putter de directeur van Investment Partners N.V. was. Deze transactie van 5 september 2018 is de enige transactie geweest waarbij Kromosoeto en Putter betrokken zijn geweest. Ik heb geen andere onroerende goederen verkocht aan of door tussenkomst van hen. Ook niet aan Hoefdraad.

M.b.t. een special purpose vehicle: dat het niet ongebruikelijk is in de zakenwereld om een special purpose vehicle aan te wijzen bij de koop van onroerende goederen. De vereiste daarvoor is dat de degene die het onroerend goed koopt, dit ook in zijn boeken verwerkt als te zijn de eigenaar van het onroerend goed.
Het is als een vereiste voor een special purpose vehicle dat de eigenaar van het onroerend goed dit ook in zijn boeken vermeld. Immers als jij eigenaar bent van een onroerend goed en je gebruikt een special purpose vehicle hiervoor, dan moet het wel duidelijk uit je administratie blijken dat jij de eigenaar bent.

Verklaring van verdachte KROMOSOETO

XII. Blijkens de processen-verbaal verhoren t.n.v. van de verdachte KROMOSOETO, Ginmardo afgelegd bij avp ARICHERO J dd. 15 oktober 2020 en bij de rc in het kader van het GVO dd. 15 okt 2020: op verzoek van de voormalige minister van financiën, de heer Hoefdraad, moest ik vanwege mijn ervaring als minister van ROGB in het verleden, assets van de Staat in kaart brengen met het doel om de minister van financiën de gelegenheid te bieden om het te gebruiken als onderpand voor mogelijke financiering. Ik heb hierbij voorgesteld de panden die aan de overheid in eigendom toebehoren, de royalty’s en verder heb ik ook gekeken naar natuurreservaten van de Staat. Alhoewel ik in mijn e-mail heb gesproken over verkoop van de panden aan de CBvS, wist ik niet zeker of dit het geval zou zijn. Mij was verteld dat de panden in een fonds bij de CBvS zouden worden ondergebracht. Ik heb niet over het fonds gesproken in mijn e-mail, maar over verkoop omdat dat het gemakkelijkste was om de waarde aan te geven. Waarom ik de minister niet heb geweigerd om het voorgaande te doen en hem verwezen heb naar de minister van ROGB hiervoor, hou ik u voor dat ik dit niet heb gedaan vanwege mijn relatie met de minister van financiën. De relatie met de minister had betrekking op een verzoek van de minister aan mij of ik bereid was om hem te ondersteunen bij het identificeren van de assets.
Dat de 1ste tranche panden zijn verkocht aan de CBvS voor een bedrag dat vele malen hoger is dan de getaxeerde waarde, daarop kan ik geen reactie daarop geven. [persoon 10] van de CbvS heeft inderdaad contact met mij opgenomen en mij gezegd dat [persoon 8] de zaken met betrekking tot de overdracht verder zal behartigen bij de CBvS. [persoon 8] heeft mij inderdaad ook benaderd en het enige dat ik heb gedaan is dat ik hem in contact heb gebracht met [persoon 11]. Hoefdraad had mij gevraagd om te assisteren bij de overdracht van de genoemde panden, hetgeen ik ook heb gedaan. Ik weet niet waarom Hoefdraad mij gevraagd heeft om te assisteren. Het kan zijn vanwege mijn kennis over de panden. Over de verkoop transacties zelf was ik niet op de hoogte omdat ik slechts bij de overdracht zou assisteren. De assistentie bestond alleen maar uit het in contact brengen van [persoon 8] met de minister van ROGB. Het was slechts een verzoek van Hoefdraad om te assisteren en ik heb mijn assistentie verleend door de contacten te leggen met [persoon 11] en [persoon 8].
Hij was zelf niet betrokken bij de verkoop van de panden (zowel 1ste als 2de tranche).

M.b.t. de 2de tranche panden: Ik ben er wel van op de hoogte dat enkele van deze(9) panden gekocht waren bij [persoon 2] van de FATUM, danwel rechtspersonen waarmee [persoon 2] bemoeienis in had. De eerste zes panden zijn gekocht bij [persoon 2] door Investment Partners NV.
Hoefdraad had mij gevraagd of FWLI onroerende goederen zou kunnen kopen ten behoeve van de Staat. Ik had hem daarop aangegeven, dat het niet kon omdat FWLI slechts onroerende goederen kon kopen voor woningbouw projecten. Hij heeft toen voorgesteld dat er een rechtspersoon zou worden gebruikt als ‘special purpose vehicle’ om onroerende goederen te kopen en die later over te dragen aan de Staat. Waarom de Staat niet zelf de onroerende goederen kon kopen, indien dat nodig was, geef ik daarop aan dat ik Hoefdraad daar niets over heb gevraagd. Ik heb mij verder niet bemoeid met de overdracht van de panden door Investment Partner aan de Staat. U houdt mij voor dat het u bevreemd dat ik mij in de voorfase wel heel actief heb voorgesteld om Investment Partner te gebruiken als ‘special purpose vehicle’ maar dat ik mij verder niet heb druk gemaakt over de overdracht van de panden aan de Staat, hetgeen de bedoeling was. Als reactie daarop verklaar ik dat ik het idee had dat Hoefdraad dit verder zou afhandelen.

Ik heb inderdaad meegewerkt aan het vestigen van hypotheek op een van de percelen van FWLI ten behoeve van [persoon 2], in de hoedanigheid van bestuurder van FWLI. U maakt terecht de opmerking dat mijn functie als bestuurder van FWLI gekoppeld was aan mijn functie als directeur van SPSB. U vraagt mij of ik ondanks het feit dat ik met verplicht verlof was in die periode, toch heb meegewerkt aan het vestigen van hypotheek. Hierop verklaar ik dat ik heb meegewerkt omdat Hoefdraad mij gevraagd heeft om dit af te handelen.

M.b.t. de Royalty’s overeenkomst: uit het mailbericht blijkt dat ik het voorstel heb gedaan t.a.v. de royalty’s van IAMGold.
(De zinsnede “Met betrekking tot de royalty’s van IAMGold: misschien kan Gillmore hierin interveniëren.” ) Dit voorstel had ik ook gedaan vanwege de vraag van Hoefdraad om uit te kijken naar assets van de Staat. Het was slechts een voorstel.
Gebleken is dat de genoemde royalty’s uiteindelijk door de Staat aan de CBvS in pand zijn gegeven, op grond waarvan een totaal bedrag van ongeveer SRD2.3 miljard door Hoefdraad is getrokken bij de CBvS. Dat Hoefdraad dus dankbaar gebruik heeft gemaakt van mijn voorstel m.b.t. de royalty’s, was ik helemaal niet op de hoogte daarvan. M.b.t. het doen van voorstellen (emailbericht) was het niet mijn taak als directeur van de SPSB, maar omdat hij mij gevraagd had om hem te assisteren, heb ik dit gedaan.

I. Schriftelijke bescheiden/ het schriftelijk bewijs.

1. Email bericht afkomstig van hem, verdachte KROMOSOETO verstuurd naar Hoefdraad en Van Trikt, waarbij laatstgenoemde op 10 juni 2019 het bericht heeft ge-forward naar Hausil.
In voormeld email bericht doet Kromosoeto voorstellen m.b.t. verkoop van panden, overdracht Royalty’s en een of meer natuurreservaten in Suriname.

2. Een emailbericht afkomstig van Hausil, gedateerd 22 juni 2019 en gericht aan Hoefdraad en Van Trikt, waaruit blijkt dat zij aan de 2 voornoemde verdachten een conceptbrief heeft doen toekomen in het kader van eigendomsoverdracht van onroerende goederen aan de CBvS, ter verrekening van de langlopende schuld. In dit mailtje geeft zij aan dat SPSB heeft voorgesteld dat zij de restauratie ter hand willen nemen, echter stelt zij voor dat de Bank hierin het voortouw neemt.

3. Brief wisseling tussen Min. Fin. Hoefdraad en Van Trikt R m.b.t. eerste en tweede tranche panden.
• Het eerste schrijven (1ste tranche) afkomstig van Min Fin dateert van26 juni 2019 waarbij hij 8 panden ter beschikking stelt voor een bedrag tot Euro 45.000.000, -. Van Trikt reageert op dit schrijven dd. 7 nov 2019 waarbij hij aangeeft dat een koopsom tot euro 45 miljoen ter beschikking te stellen van het Min Fin.
• Het eerste schrijven (2de tranche) afkomstig van Min Fin dateert van 20 sept 2019 waarbij hij 9 panden ter beschikking stelt voor een bedrag tot Euro 60.000.000, -. Van Trikt reageert op dit schrijven dd. 3 dec 2019 waarbij hij aangeeft dat een koopsom tot euro 60 miljoen ter beschikking te stellen van het Min Fin.

4. Betalingsoverzicht voor de panden op 28 juni 2019; 20 september2019 en 24 september 2019. Totaal SRD.869, 055, 000.00, –

5. Royalty Overeenkomst dd. 1 november 2019.

6. Een betalingsoverzicht SRD 2.2 miljard afkomstig van de CBvS. Voormeld bedrag is overgemaakt op een rekening van Min Fin bij de CbvS.

Overwegingen per ten laste gelegd feit.
• Met betrekking tot het ten laste gelegde onder Feit I (deelneming aan Criminele organisatie strafbaar gesteld in art 188 Sr en het juridisch kader).

Voor het bestanddeel “organisatie” is vereist dat sprake is van een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon (ECLI: NL: HR:2018:378 ).
Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat een persoon om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie (vgl. ECLI: NL: HR:2004: AQ8470) of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is (vgl. NJB 1991, 50).

Kortom, voor dit feit moet er sprake zijn van een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en een of meerdere andere personen. Het samenwerkingsverband moet een zeker doel hebben en zijn deelnemers moeten in dat samenwerkingsverband actief zijn ter verwezenlijking van dat doel. Van de duurzaamheid van samenwerkingsverband, structuur en doel van de organisatie te verwezenlijken: de verdachten hebben zich geruime tijd bezig gehouden met onrechtmatige trekkingen van financiële middelen bij de CBvS, waarbij ten laste van de CBvS in totaal 3 miljard Surinaamse Dollars (meer specifiek SRD. 3.069.055.000, -) aan ongedekte voorschotten/blanco kredieten zijn verstrekt ten behoeve van het ministerie van Financiën.

De verdachten (KROMOSOETO; HOEFDRAAD; VAN TRIKT; PUTTER en HAUSIL) hebben elk afzonderlijk hun bijdrage geleverd in dit geheel.

Uit het onderzoek is onomstotelijk komen vast te staan dat verdachten samen met zeker op minimaal twee momenten de moederbank, financieel hebben benadeeld. Ten eerste bij transacties regarderende de zeventien onroerende goederen en tenslotte de trekking naar aanleiding van de Royalty- overeenkomst.

Verdachten hebben gezamenlijk op meerdere momenten zich schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten, zoals vervat in de tenlastelegging.

Kortom: het oogmerk van de criminele organisatie was gericht op het in strijd handelen met bepalingen opgenomen in de Strafwet en de Bankwet, In dit geval het verstrekken van blanco kredieten aan het ministerie van Financiën, alsook het verrichten van quasi fiscale activiteiten door de CBvS. Het boven aangehaalde komt tot uiting in de verklaringen afgelegd door verschillende getuigen in het vooronderzoek, alsook de afgelegde verklaringen van medeverdachten VAN TRIKT en HAUSIL als getuigen en is het eerder aangehaalde te herleiden op grond van de hierboven opgesomde bewijsmiddelen.

• Met betrekking tot het ten laste gelegde onder de Feiten II, IV ( overtreding van 13 lid 1 onder a van de Anti-corruptiewet S.B. 2017 no 8 en het juridisch kader).
Verdachte KROMOSOETO was directeur van de SPSB, derhalve een publieke functionaris en is de Anti – Corruptiewet op hem van toepassing. Strafbaarheid van de publieke functionaris bestaat, indien door hem met een wettelijk voorschrift strijdige handelingen zijn verricht of besluiten zijn genomen met het aangetoonde, zodanige oogmerk om voor zichzelf of een ander enig voordeel te verkrijgen, of indien door die strijdige handeling aan de Staat of staatsinstelling enig nadeel wordt toegebracht. Het gaat hierbij om de publieke functionaris aan wie ter zake beslissings- of handelingsbevoegdheid is toegekend en om besluiten die eveneens een grondslag hebben in een wettelijk voorschrift.

Het blijkt, dat deze verdachten samen hebben gespannen om de CBVS en ook de Staat Suriname ernstig te benadelen. De rollen zijn daarbij duidelijk verdeeld. HOEFDRAAD heeft op regeringsniveau bepaalde zaken afgehandeld en afgedekt. Als voorbeeld een missive van de Raad van Ministers met betrekking tot de verkoop van de overheidspanden (1ste tranche). VAN TRIKT als governor bij de CBVS om autorisatie te verlenen voor de betalingen en allerlei andere zaken, waarbij hij in strijd met de Bankwet heeft gehandeld. Als voorbeeld de betaling voor de 1ste en 2de tranche panden, die nimmer zijn overgedragen aan de CBVS. HAUSIL als directeur Legal Compliance and International Affairs om illegale transacties (in strijd met de Bankwet) legaal te doen overkomen. Bijvoorbeeld de aankoop van onroerend goed (1ste en 2de tranche) en de Royalty’s van IAM GOLD.

M.b.t. de transacties regarderende de 1ste en 2de tranche panden:
• Artikel 18 het eerste lid van de Bankwet luidt als volgt: “ De Bank verleent in blanco geen krediet of voorschot. Onder krediet of voorschot in blanco is niet begrepen het toevertrouwen in haar eigen belang van gelden of goederen aan lasthebbers die niet bij haar in vaste dienst zijn.”
• Artikel 18 lid 4 van de Bankwet geeft het volgende aan: “Behoudens het bepaalde in het tweede lid koopt of bezit de Bank geen onroerende goederen, dan die welke voor de uitoefening van haar bedrijf benodigd zijn.”

De constructie van de panden is één van de mogelijkheden geweest, die genoemde verdachten in vereniging hebben toegepast om blanco voorschotten of kredieten (de zgn. Monetaire Financiering) te verkrijgen van de CbvS. Monetaire financiering brengt met zich mee dat er meer geld in omloop wordt gebracht waartegenover geen dekking staat met als gevolg een wisselkoers die omhoogschiet. Om de wisselkoers “stabiel” te houden is er geïntervenieerd op de valutamarkt en daarbij is er onder andere gebruik gemaakt van de kasreservemiddelen van de commerciële banken.

In het strafrechtelijk onderzoek verricht bij de CBVS in het kader van de aankoop van de zeventien onroerende goederen komen in beeld de verdachten KROMOSOETO, Ginmardo Budiono en PUTTER, Robert Paul.

Op 26 juni 2019 heeft HOEFDRAAD een brief gericht aan VAN TRIKT waarin hij de navolgende onroerende goederen aanbiedt aan de CBVS voor gedeeltelijke financiering of schuldverrekening en wel voor een bedrag van Euro 45 miljoen. (een geschatte marktwaarde) (1ste tranche)

1. Ministerie van Financiën (Tamarindelaan br.no 3)
2. Ministerie van Financiën (oud gebouw afdeling Thesaurie Inspectie – Mr. Dr. J.C. de Mirandastraat br.no.17)
3. Ministerie van Financiën (oud gebouw afdeling Economische aangelegenheden – Onafhankelijkheidsplein)
4. Ministerie van Justitie en Politie (oud KKF gebouw – Mr. Dr. J.C. De Mirandastraat br.no.6)
5. Ministerie van Sociale Zaken en Volkshuisvesting (Waterkant br.no 30-32)
6. Minister van Regionale Ontwikkeling (Roseveltkade br.no. 2)
7. Minister van Ruimtelijke Ordening, Grondbeheer en Bosbeheer(Cornelis Jongbawstraat 10-12)
8. Het gebouw van de Nationale Loterij aan de Keizerstraat

Op 07 november 2019 richt VAN TRIKT een brief aan HOEFDRAAD waarin hij het bod van de 8 onroerende goederen accepteert en ook de betaling van Euro 45 miljoen autoriseert.

Op 20 september 2019 heeft HOEFDRAAD een brief gericht aan VAN TRIKT waarin hij de navolgende onroerende goederen aanbiedt aan de CBVS voor een gedeeltelijke financiering of schuldverrekening en wel voor een bedrag van Euro 60 miljoen (geschatte marktwaarde) (2de tranche)
1. Hoofdkantoor Ministerie van Financiën – S.M. Jamaludinstraat 26
2. Directoraat Financiën – J.D. Gomperstraat 03
3. Trainingscentrum Financiën – Gongrijpstraat 51
4. Parking Trainingscentrum Financiën – Gongrijpstraat 36
5. Directoraat Ontwikkeling financiering – Henk A.E. Arronstraat 36
6. Gebouw t.o. Belastingkantoor (Adviseur Min) – Van Sommelsdijkstraat 34
7. Belastingkantoor – Van Sommelsdijk 27
8. Directoraat Belastingen (Oud -BDO gebouw) Kerkplein 12
9. Het Nationaal Informatie Instituut (ABC gebouw) – Mahonylaan 55

Op 3 december 2019 richt VAN TRIKT een brief aan HOEFDRAAD waarin hij het bod van de 9 onroerende goederen accepteert en ook de betaling van Euro 60 miljoen autoriseert.

De betaling voor de onroerende goederen hebben op de navolgende dagen plaatsgevonden:
• 28 juni 2019……………………….SRD 377, 955,000.00
• 20 september 2019……………..SRD 220, 000,000.00
• 24 september 2019……………..SRD 271, 100,000.00
Totaal———————————–SRD 869, 055,000.00

Kortom: Er heeft nimmer een schuldverrekening plaatsgevonden.

Na de aanhouding van medeverdachte HAUSIL is haar emaildata over het jaar 2019 en 2020 (gedeeltelijk) ter beschikking gesteld van het onderzoek. Daarbij is er een email bericht aangetroffen afkomstig van verdachte KROMOSOETO en verzonden naar medeverdachten HOEFDRAAD en VAN TRIKT. Dit bericht is op 10 juni 2019 door medeverdachte VAN TRIKT (ge-forward)doorgestuurd naar HAUSIL.

Uit dit mailtje blijkt, dat KROMOSOETO met het voorstel is gekomen om onroerende goederen van de overheid te verkopen aan de CBVS. Verder heeft hij het ook over de royalty’s van IAM GOLD en natuurreservaten van Suriname. Hij sluit het mailtje af met:

“Tot zover, terwijl ik verder ga met zoeken naar mogelijkheden”.

Uit het boven aangehaalde staat onomstotelijk vast, dat hij, verdachte KROMOSOETO, met ideeën is gekomen, die uiteindelijk hebben geleid tot ongedekte verstrekkingen/blanco voorschotten (monetaire financiering) door de CBVS, waarbij de CBVS, als Staatsinstelling ernstig financieel is benadeeld. Het verhaal rond de onroerende goederen is uitgebreid omschreven. Dat van royalty’s (een overeenkomst van 01 november 2019 aanvankelijk bedoeld voor de verrekening van de langlopende Staatschuld, terwijl daarvan gebruik is gemaakt om SRD 2,3 miljard te trekken) was volgens medeverdachte VAN TRIKT bedoeld om de langlopende staatschuld te verrekenen en dat zegt hij ook omtrent de aankoop van de panden, maar aan de hand van dit mailtje is dat van het verrekenen van de langlopende staatschuld een drogreden omdat het nu blijkt, dat het meer bedoeld was om aan financiën te komen voor de Staat Suriname. HOEFDRAAD; HAUSIL en VAN TRIKT hebben bewust hieraan meegewerkt. Weliswaar komt het idee van de onroerende goederen niet van HAUSIL, maar zij was wel degelijk (vooraf) op de hoogte van dat er middels allerhande constructies aan monetaire financiering zou worden gedaan ten nadele van de CBVS en zij heeft zulks helpen faciliteren.

Rekening houdend met de verklaring van HOEFDRAAD bij de Rechter Commissaris, namelijk dat de onroerende goederen (2de tranche) het eigendom zijn van de SPSB en de inhoud van het e – mail bericht, dat KROMOSOETO naar HOEFDRAAD en VAN TRIKT heeft verstuurd kan gevoeglijk worden aangenomen, dat KROMOSOETO de onroerende goederen in de 2de tranche (met uitzondering van het pand van de belastingdienst aan de Sommelsdijkstraat) via HOEFDRAAD ten verkoop heeft geboden aan de CBVS wetende dat deze onroerende goederen niet van Staat Suriname zijn en nog minder van de SPSB.

Uit documentatie en verklaring van de notaris [persoon 13] en de getuige [persoon 2] blijkt het volgende:
• Het onroerend goed aan de Mahonylaan op 16 maart 2018 is gekocht door PUTTER die werkzaam was bij de SPSB.
• De onroerende goederen aan de GRAVENSTRAAT, GONGRIJPSTRAAT; GOMPERTSTRAAT (COMPLEX); SOMMELSDIJKSTRAAT zijn op 5 september 2018 van [persoon 2] gekocht door PUTTER.
• Volgens [persoon 2] heeft hij steeds onderhandeld met KROMOSOETO die genoemde onroerende goederen zou kopen voor de SPSB. Deze panden werden door [persoon 2] verhuurd aan het ministerie van Financiën en de huur werd betaald door de SPSB. Op de dag van de verkoop werd PUTTER door KROMOSOETO naar voren geschoven om op te treden als koper. De stichtingen en naamloze vennootschappen waarvan PUTTER het enige bestuurslid is heeft geen enkele link met de SPSB. De onroerende goederen zijn door [persoon 2] voor Euro 13.350.000 verkocht aan de GONGRIJPSTRAAT; GOMPERTSTRAAT en SOMMELSDIJKSTRAAT- Euro 2.450.000 voor een verkavelingsproject aan de 3de rijweg. Dit verkavelingsproject is gekocht door KROMOSOETO in zijn hoedanigheid als bestuurder van het “Fonds Woningbouw Lagere Inkomensgroepen”.
KROMOSOETO (niet in de hoedanigheid als directeur van de SPSB, nog minder als bestuurder van het “Fonds Woningbouw Lagere Inkomensgroepen) heeft samen met PUTTER als partij een betalingsovereenkomst ondertekend met [persoon 2] t.a.v. de onroerende goederen gekocht op 05 september 2018. De betalingsovereenkomst is per zelfde datum ondertekend. In de betalingsovereenkomst is aangegeven, dat op 05 september 2018 Euro 5.000.000 wordt betaald en het resterend bedrag, namelijk Euro 8.350.000 binnen 18 maanden na 05 september 2018.
• Daar KROMOSOETO en PUTTER hun betalingsverplichting niet optimaal konden nakomen is er door [persoon 2], rente doorberekend van SRD 3.075.000.
KROMOSOETO heeft [persoon 2] dit jaar aangegeven dit bedrag niet te kunnen betalen en heeft toen het voorstel gedaan aan [persoon 2], dat die een hypotheek vestigt van SRD 3.075.000 op het verkavelingsproject aan de 3de rijweg. Dit heeft plaatsgevonden op 01 april 2020.
• Met uitzondering hiervan heeft KROMOSOETO op 20 juli 2020 de aankoop van het onroerend goed op naam van stichting REDI OEDOE laten ontbinden. PUTTER heeft de ontbinding ondertekend. De koopsom van REDI OEDOE was Euro 100.000 omgerekend SRD 1.500.000. Dit bedrag is afgetrokken van de SRD 3.075.000 waardoor KROMOSOETO en PUTTER (SPSB) [persoon 2] nog SRD 1.575.000 verschuldigd zijn.
• Het onroerend goed op naam van stichting REDI OEDOE is in eerst instantie door HOEFDRAAD verkocht aan de CBVS. Vervolgens, heeft PUTTER in zijn brief van 31 december 2019 aangegeven, dat hij de onroerende goederen, waaronder ook het onroerend goed op naam van stichting REDI OEDOE zal overdragen aan de Republiek Suriname. Zulks naar aanleiding van het feit, dat de Republiek Suriname de schuld van PUTTER bij de SPSB heeft afgelost. Echter, is noch de CBVS noch de Republiek Suriname de eigenaar geworden van dit onroerend goed (REDI OEDOE) dat door handelingen van KROMOSOETO en PUTTER middels een ontbinding d.d. 20 juli 2020 terug is gekeerd in de boezem van de verkoper ([persoon 2]).
• In een laatste wanhoopsdaad heeft HOEFDRAAD met een brief en een missive van de ex-president van de Republiek Suriname, BOUTERSE, D d.d. 10 juli 2020 dat van de panden recht proberen te trekken. In deze brief vraagt HOEFDRAAD aan INVESTMENT PARTNERS N.V. om de onroerende goederen aan de GRAVENSTRAAT; GONGRIJPSTRAAT; GOMPERTSTRAAT/ JAMALUDINSTRAAT en KERKPLEIN over te dragen aan de Staat Suriname. In deze brief rept hij met geen woord over het onroerend goed op naam van stichting REDI OEDOE waarvoor de Republiek Suriname in 2019 reeds heeft betaald. Hier blijkt duidelijk, dat HOEFDRAAD en KROMOSOETO, nauw hebben samengewerkt bij de constructie van de panden. HOEFDRAAD heeft het onroerend goed op naam van stichting REDI OEDOE niet opgenomen te nemen in zijn brief van 10 juli 2020 en heeft de ontbinding van desbetreffende overeenkomst pas 10 dagen daarna plaatsgevonden, namelijk op 20 juli 2020.
• Er is in casu sprake van een criminele organisatie, die op systematische wijze niet alleen de CBVS, maar ook de Republiek Suriname heeft benadeeld en zichzelf en mogelijk ook anderen hebben bevoordeeld.
• Op 02 mei 2019 heeft KROMOSOETO in de hoedanigheid van directeur van de SPSB een brief geschreven aan de notaris [persoon 13] waarin hij vestiging van een krediethypotheek wenst in de hoofdsom groot SRD 1.400.000 ten laste van INVESTMENT PARTNERS; NEW VISION INTERNATIONAL en PARAMARIBO TRAVEL CENTER N.V. ten behoeve van de SPSB. Het gaat in deze om de onroerende goederen aan de GRAVENSTRAAT; SOMMELSDIJKSTRAAT; GOMPERTSTRAAT (COMPLEX); GONGRIJPSTRAAT en het KERKPLEIN. Op 10 mei 2019 is genoemde hypotheek gevestigd en op 13 mei 2019 ingeschreven in het register bij GLIS. PARAMARIBO TRAVEL CENTER waarvan [persoon 15], directeur is.
• Per zelfde datum, namelijk 2 mei 2019 heeft KROMOSOETO als directeur van SPSB een brief geschreven aan notaris [persoon 13] waarin hij vraagt om ten gunste van SPSB een akte van onherroepelijke volmacht tot hypotheekvestiging en hypotheek belofte te passeren, af te geven door INVESTMENT PARTNERS; NEW VISION INTERNATIONAL en PARAMARIBO TRAVEL CENTER N.V. waarbij de SPSB onherroepelijk volmacht zal hebben om de navolgende goederen te bezwaren ten gunste in hoofdsom groot SRD 67.500.000. De onroerende goederen in deze aan de GRAVENSTRAAT; SOMMELSDIJKSTRAAT; GOMPERTSTRAAT (COMPLEX); GONGRIJPSTRAAT en het KERKPLEIN. Op 10 mei 2019 is deze volmacht tot hypotheek gevestigd.
• Op 16 december 2019 heeft [persoon 1], in hoedanigheid van waarnemend directeur van de SPSB, acht (8) brieven gestuurd naar notaris [persoon 13] waarin hij aangeeft, dat de SPSB bereid is om royement te verlenen van de hypothecaire inschrijving ten name van Investment Partners, New Vission International NV en Paramaribo Travel Center NV. Het gaat om de navolgende onroerende goederen, namelijk GRAVENSTRAAT; SOMMELSDIJKSTRAAT; GOMPERTSTRAAT (COMPLEX); GONGRIJPSTRAAT en het KERKPLEIN. Het royement is op 18 december 2019 gepasseerd bij de notaris [persoon 13].

In deze is het opmerkelijk, dat het verzoek tot het verlenen van royement op 16 december 2019 is gedaan door de SPSB, terwijl in een brief aan PUTTER d.d. 20 december 2019 wordt aangegeven, dat zijn rekening courant kredieten d.d. 18 december 2019 volledig zijn afgewikkeld. Het komt erop neer, dat er royement is aangevraagd vóórdat de rekening courant kredieten waren afgewikkeld.

Conclusie:
Uit het voorgaande is komen vast te staan dat de verdachte KROMOSOETO nauw betrokken is geweest en samen met zijn mededaders handelingen heeft verricht -t.w.
• als directeur van de SPSB bank informatie per mail gedeeld over (de eerste tranche) onroerende goederen en/of het voorstel gedaan t.a.v. de Royalty overeenkomst aan zijn medeverdachten HOEFDRAAD en VAN TRIKT en
• als directeur van de SPSB bank – alwaar de medeverdachte PUTTER de scepter zwaaide over het zgn. special vehicle en met zijn vele stichtingen en overige rechtspersonen de bezittingen had over een aantal onroerende goederen ten verkoop onder de mom van schuldsanering ten verkoop zijn aangeboden (2de tranche) – voornoemde onroerende goederen althans de informatie daarvan gedeeld en voorstellen gedaan en juridische adviezen uitgebracht met zijn medeverdachten HOEFDRAAD en VAN TRIKT en
• daarbij enkele ontmoetingen danwel overleg momenten gehad met voornoemde mededaders die geleid hebben tot de aankoop van en de overname van zeventien panden, althans één of meer onroerende goederen, welke onroerende goederen niet noodzakelijk zijn gebleken voor de uitoefening van de bedrijfsvoering van de Centrale Bank van Suriname als bedoeld in artikel 18 lid 4 van de geldende tekst van de Bankwet 1956 S.B. 2010 no. 173 en de verstrekking van ongedekte voorschotten middelen in het kader van de Royalty overeenkomst als bedoeld in artikel 18 lid 2 van de geldende tekst van de Bankwet 1956 S.B. 2010 no. 173.

Het boven aangehaalde komt duidelijk tot uiting volgens de verklaringen afgelegd door verschillende getuigen in het vooronderzoek, alsook de afgelegde verklaringen van medeverdachten VAN TRIKT en HAUSIL als getuigen en is het eerder aangehaalde te herleiden op grond van de eerder opgesomde bewijsmiddelen.
In onderhavige zaak is er onder meer sprake van grootschalige corruptie: “consists of acts, committed at a high level of government that distort policies or the central functioning of the state, enabling leaders to benefit at the expense of the public good.” (zie Transparancy International, geraadpleegd op 1 juli 2015, van http:// www. Transparancy.org/glossary/term/corruption).

Volgens geraadpleegde literatuur kunnen zes factoren en condities een organisatie behoeden voor onregelmatigheden:
a) Een gezonde organisatiestructuur en in het bijzonder een (eerlijke) verdeling van werk
b) Direct contact tussen het topmanagement en de werkvloer ter vergroting van de kans op ontdekking (transparantie)
c) De aanwezigheid van een specifiek integriteitsbeleid (regels)
d) De strengheid, duidelijkheid en correctheid van leidinggevenden (toezicht)
e) Voorbeeldgedrag en betrouwbaarheid van de leiders
f) Een groepscultuur, met onderling vertrouwen en de cultuurethiek.

Naar het oordeel van de kantonrechter zijn bovengenoemde factoren en condities niet (duidelijk) uit de verf gekomen in de organisatiecultuur waar verdachte werkte, blijkende dit uit de bewijsmiddelen die zijn vervat in de processen – verbaal van de politie, het gerechtelijk vooronderzoek en het onderzoek ter terechtzitting. Bij corruptie is de context van het corrupt handelen en de gelegenheid die door de organisatie wordt geboden van belang. Volgens de literatuur zijn er drie voorwaarden nodig voor het plegen van het delict namelijk: een gemotiveerde dader, een aantrekkelijk doelwit en weinig of geen toezicht. Wanneer een duidelijke omschrijving van good en bad policing ontbreekt, blijft het onduidelijk wat er wordt verwacht. Medewerkers weten niet meer wat is toegestaan en gaan vervolgens de grijze vlakken zelf invullen. Bovendien brengen bepaalde functies een zekere mate van status en macht met zich mee. Het is die macht en het vertrouwen in de bekleder van die macht, die misbruikt wordt ten eigen bate. Het beroep brengt als het ware een eigen gelegenheidsstructuur met zich mee. De handelingen die door verdachte en zijn mededaders zijn gepleegd worden vergeleken met een slechte boomgaard, een institutionele context waar de organisatie, het soort werk en de werkcultuur een belangrijke rol hebben gespeeld. Bij corruptie falen zowel de individuen als de organisatie: de organisatie creëert de gelegenheid om corruptie te plegen. Werknemers hebben veelal hun gedrag aangeleerd via (non) verbale communicatieprocessen in een omgeving waarin anti – sociaal gedrag ook veel voorkomt: het is ieder voor zichzelf en dit getuige ook op grond van de verklaringen bij de rechter – commissaris in het kader van het gerechtelijk vooronderzoek afgelegd, het gebrek aan verantwoordelijkheid en adequaat toezicht van de directeur (verdachte) en de Raad van Toezicht van de Surinaamse Postspaarbank. Mede daardoor heeft verdachte zich de behoeften en (morele) opvattingen en vaardigheden eigen gemaakt die het plegen van corruptie bevorderen. Ook persoonlijkheidskenmerken kunnen volgens de literatuur corrupt gedrag bevorderen: de behoefte aan geldingsdrang, aan macht over de omgeving, een bepaalde mate van hebzucht, het handelen onder druk van anderen en thrill seeking, de sterke behoefte om bij anderen gezien te worden en belangrijk geacht c.q erkend te worden alsook een ongezonde loyaliteit aan opdrachtgevers die (politieke) macht bekleden.

Uit de processen – verbaal van de politie, het gerechtelijk vooronderzoek en het onderzoek ter terechtzitting blijkt dat de variabelen van meso en micro niveau voor een groot deel aanwezig waren om te komen tot de vaststelling van corruptie die door verdachte en zijn mededaders zijn gepleegd. Deze variabelen zijn ook belangrijke toetsstenen om na te gaan of er sprake is van good governance van instituten met sterke democratische wortels waarbij de algemene beginselen van behoorlijk bestuur centraal staan. De SPSB heeft in de periode waar verdachte en zijn mededaders hebben gewerkt, gefunctioneerd als een corrupt orgaan vanwege de corruptieve handelingen die door verdachte en zijn mededaders zijn gepleegd.

De variabelen op mesoniveau zijn:
1. Leiderschap waarbij de rol van de leidinggevende centraal staat. De leidinggevende:
a) geeft niet het goede voorbeeld en is niet bepaald een integere leider;
b) is onduidelijk over wat is toegestaan;
c) spreekt de medewerkers niet aan op regelovertredend gedrag;
d) geeft geen ondersteuning aan integer gedrag.

2. Procedures, deze variabele betreft het bestaan en de naleving van wet – en regelgeving en de uitwerking daarvan in procedures. De procedures:
a) Zijn niet schriftelijk vastgelegd;
b) Sluiten niet aan bij de praktijk;
c) Zijn niet gericht op het voorkomen van integriteitsrisico’s;
d) Zijn niet duidelijk;
e) Zijn niet bekend;
f) Worden niet nageleefd door de medewerkers.

3. Controle. Aan de hand van deze variabele wordt nagegaan in hoeverre er sprake is van interne of externe controle. Met de controles:
a) Wordt niet nagegaan of volgens de voorgeschreven procedures wordt gewerkt;
b) Worden medewerkers niet aangesproken op regelovertredend gedrag;
c) Wordt niet opgetreden en bestraft indien wordt afgeweken van de procedures.

4. Organisatiecultuur. Deze variabele gaat over het moraal binnen de organisatie en de groepscultuur. In een niet integere organisatiecultuur:
a) gaat men niet zorgvuldig om met elkaar, de middelen van de organisatie en (vertrouwelijke) informatie:
b) ontbreekt onderling vertrouwen en open communicatie;
c) voelen medewerkers zich niet veilig om vragen te stellen als zij strafbare feiten – zoals corruptie – vermoeden;
d) bestaat geen onderling corrigerend gedrag.

5. Integriteitsbeleid. Het gaat hier erom of er binnen de organisatie speciale aandacht is voor het woord integriteit:
a) er zijn geen integriteitsvoorschriften (wettelijke regelingen, gedragscode, vertrouwenspersoon, meldprocedure);
b) de integriteitsvoorschriften zijn niet bekend bij de medewerkers;
c) medewerkers worden niet gescreend;
d) risicofuncties worden niet benoemd;
e) medewerkers volgen geen integriteitstrainingen.

De variabelen op microniveau
1. Persoonlijkheidskenmerken. Er is sprake van een of meer persoonlijkheidskenmerken:
a. Dominant
b. Machtswellustig
c. Welbespraakt
d. Overtuigend
e. Megalomaan
f. Principeloos
g. Onverantwoordelijk

2. Motieven
a) Geld
b) Macht

3. Rationaliteit van handelen, waarbij er sprake is van een rationele keuze aan de hand van een kosten- en batenanalyse. Corrupte bestuurders en ambtenaren zijn vaak rationale wezens die maximaal profijt nastreven met het eigen belang voorop: zij proberen de instituties in hun eigen voordeel te hervormen door meer macht naar zich toe te trekken. Potentiële daders van corruptie maken een bewuste keuze van de kosten en baten analyse. Zij zijn bereid om corruptie te plegen als zij verwachten dat de opbrengsten groter zijn dan de kosten. “Opbrengsten” staan niet uitsluitend voor financieel gewin, maar ook voor het bereiken van een bepaalde status, aanzien en macht. Het begrip “ kosten” betreft niet alleen de kosten van steekpenningen, maar ook het ingeschatte risico van een lage pakkans ( waar verdachte en zijn mededaders bedrogen in zijn uitgekomen) en het risico op een eventueel baanverlies (als ik niet doe wat mijn meerdere mij opdraag kan ik mijn baan verliezen) of een reputatieschade ( bijvoorbeeld: ik ga mijn aanzien bij mijn meerderen verliezen als ik niet doe wat zij van mij vragen).

4. Neutralisatietechnieken. De gedragingen worden vooraf en/of achteraf verantwoord door toepassing van een of meer van de volgende neutralisatietechnieken:
a) Ontkenning van de eigen verantwoordelijkheid
b) Ontkenning van schade of benadeling
c) Ontkenning door de dader: niemand is benadeeld. Handelingen gepleegd in het belang van land en volk / ik heb het beste met het land voor/ vaderlandsliefde.
d) Veroordeling van de oordelaars cq degenen die de wantoestanden aan het licht hebben gebracht
e) Verwijzing naar hogere plichten of morele principes: een groot risico genomen, financiering gegeven zonder enige dekking daartegenover, wij zijn vooruitgelopen op zaken en we hadden er geloof in dat het wel goed zou komen, Ik ben loyaal aan mijn opdrachtgevers en had het beste voor met het land.

Bovenstaande variabelen op mesoniveau en microniveau zijn belangrijke toetsstenen voor instanties die bemenst worden door publieke functionarissen, teneinde na te gaan of er sprake is van good governance en sterke democratische instituten met transparante regels en werkwijzen. Naar het oordeel van de kantonrechter hebben – op grond van bovenstaande bewijsmiddelen in samenhang met de geraadpleegde literatuur en de jurisprudentie – de SPSB en verdachte gefaald om aan de noodzakelijke voorwaarden te voldoen met als gevolg een geschokte rechtsorde en benadeling van De Staat Suriname.

• Met betrekking tot het ten laste gelegde onder de Feiten III en V (Ambtsverduistering en subsidiair verduistering in persoonlijke dienstbetrekking en het juridisch kader).
Er is sprake van overtreding van artikel 423 Wetboek van Strafrecht als een ambtenaar geld dat is gebudgetteerd voor een specifiek doel voor een ander publiek doel wordt gebruikt, zoals bedoeld in Hoofdstuk III van de geldende tekst van de Bankwet 1956 S.B. 2010 no 173 (de taakstelling en werkkring van de Centrale Bank van Suriname).
De Hoge Raad oordeelde dat van verduistering in de zin van art. 359 Sr Nederland (423 Sr Suriname) sprake is bij onttrekking aan de bestemming van gelden en geldswaardig papier. Voorts beschermt art. 359 Sr NL volgens de Hoge Raad het belang van een juiste vervulling van het ambt, ter wille van de integriteit van de openbare dienst, ‘welk belang van een goede taakvervulling gelijkelijk heeft te gelden ten aanzien van de persoon die in persoonlijke dienstbetrekking staat tot zijn werkgever (HR 02-06-2015, ECLI: NL: HR:2015:1449.)

Gelet op de eerder aangehaalde bewijsmiddelen komt de kantonrechter tot de conclusie dat medeverdachte VAN TRIKT als governor van de CBvS als heer en meester over de op de in beheer zijnde middelen van de CBvS gaan beschikken en deze heeft gebruikt voor doeleinden waarvoor zij niet aangewezen waren.
Zo heeft de gewezen governor gelden tot een totaal bedrag van 3 miljard Surinaamse Dollars (meer specifiek SRD. 3.069.055.000, -) toebehorende aan de CBvS uitgegeven in de mom van blanco voorschotten, althans laten verduisteren door HOEFDRAAD toen als gewezen minister van Financiën. Deze handelingen zijn verricht door middel van verschillende valse constructies in het kader van de transacties regarderende de 1ste en 2de tranche panden alsook de overeenkomst dd. 1 november 2019 omtrent de Royalty’s onder de mom van zogenaamde schuldsanering.
Aldus heeft medeverdachte HOEFDRAAD tezamen en in vereniging met voornoemde medeverdachte, zich naar het oordeel van de kantonrechter, betreffende geldbedragen in zijn hoedanigheid van minister van Financiën opzettelijk wederrechtelijk toegeëigend.

Verdachte KROMOSOETO heeft als directeur van de SURINAAMSE POSTSPAAR BANK in de hoedanigheid van publieke functionaris in de uitoefening van zijn publieke functie als bedoeld in artikel 1 van de Anti-corruptiewet SB. 2017 no. 85 na gemeen overleg en afstemming, althans in nauwe samenwerking met voornoemde VAN TRIKT, ROBERT als de president van de Centrale Bank van Suriname en/of voornoemde HOEFDRAAD, GILLMORE als minister van financiën en HAUSIL, FARANAAZ gehuwd ALIBAKS als algemeen secretaris bij de Centrale Bank van Suriname en/of functionerende als directeur Legal Compliance International affaires bij de Centrale Bank van Suriname in strijd met het vierde lid van artikel 18 van de geldende tekst van de Bankwet 1956 S.B. 2010 no 173, een of meer gesprekken gevoerd en voorstellen gedaan en ideeën of constructies bedacht, in ieder geval geïnstrueerd en voorstellen gedaan, althans geadviseerd tot de aankoop van en de overname van zeventien panden, welke onroerende goederen niet noodzakelijk zijn gebleken voor de uitoefening van de bedrijfsvoering van de Centrale Bank van Suriname als bedoeld in artikel 18 lid 4 van de geldende tekst van de Bankwet 1956 S.B. 2010 no 173 en waarvan een deel van voornoemde onroerende goederen niet aan de Staat Suriname toebehoorden en zonder dat er aan voornoemde HOEFDRAAD, GILLMORE ANDRE, zijnde de minister van Financiën, (vooraf en daartoe) toestemming was verleend door de Raad van Ministers van de Republiek Suriname voor het verrichten van handelingen regarderende transacties met betrekking tot voornoemde onroerende goederen en zonder dat hij verdachte zich daarvan had overtuigd. Voorts heeft hij, verdachte persoonlijk danwel per email voorstellen gedaan voor de afdracht van royalty’s aan de aan de Centrale Bank van Suriname en/of ten gevolge waarvan door zijn voornoemde mededaders een overeenkomst gedateerd van 01 november 2019 omtrent de afdracht van de royalty’s door de Republiek Suriname aan de Centrale Bank van Suriname betreffende de aflossing van de lopende lening (de Staatsschuld) van het ministerie van financiën, althans de Staat Suriname bij de Centrale Bank van Suriname werd opgesteld, althans hebben doen opstellen en opgemaakt, althans hebben doen opmaken en ondanks dat er daartoe een (ongunstige) juridisch advies was uitgebracht om vermelde overeenkomst niet aan te gaan en zonder dat daarvoor de vereiste machtiging tot het aangaan van voormeld overeenkomst tot nadere wijziging en aanvulling op de Delfstoffenovereenkomst de dato 7 april 1994 (SB 1994 no 22 gewijzigd bij SB 2002 no115) was verleend door De Nationale Assemblee en/of zonder dat een machtigingswet daartoe in het Staatsblad van de Republiek Suriname was afgekondigd.

Kortom de getrokken middelen van circa meer dan 3 miljard, hebben een ander bestemming gehad, dan waarvoor het bedoeld was.

De bewijsconstructie
Gelet op het eerder aangehaalde en in samenhang met de opgesomde bewijsmiddelen kan – tegenover verdachte ‘s ontkenning – vastgesteld worden dat er sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte KROMOSOETO en zijn voornoemde mededaders te weten HOEFDRAAD G; VAN TRIKT R en PUTTER, waarbij er duurzaam en in structureel verband is samengewerkt en daarbij wettelijke bepalingen zoals vervat in het Wetboek van Strafrecht en de Bankwet doelbewust zijn vertrapt, dit voorgaande met het enig oogmerk financiering van de overheidsuitgave ten nadele van de staatsinstelling in deze de moederbank(CbvS), waarbij aan die ernstig financieel nadeel is toegebracht. Verdachte KROMOSOETO heeft steevast te kennen gegeven dat hij de voorstellen t.a.v. de onroerende goederen en de royalty’s heeft gedaan na overleg, goed vertrouwen en op voorstel van medeverdachte HOEFDRAAD. Als voormalig bankier moest hij hebben geweten dat dergelijke handelingen helemaal niet gepast zijn binnen de wet en regelgeving, desondanks heeft hij meegewerkt aan voormelde constructies. Door een moederbank dergelijke financiële klappen toe te brengen heeft dat voor de totale economie en samenleving van Suriname ernstige gevolgen gehad. Verdachte KROMOSOETO heeft duidelijk andere belangen gediend te weten dat van medeverdachte HOEFDRAAD en daarmede de CBvS ernstig financieel benadeeld. De verdachte KROMOSOETO heeft puur gehandeld ten faveure en behoud van zijn functie en positie als topman bij de SPSB.

Verdachte KROMOSOETO heeft misbruik gemaakt van zijn kennis en positie als directeur van de SURINAAMSE POSTSPAAR BANK, alwaar hij over de nodige informatie beschikte t.a.v. de onroerende goederen (vooral t.a.v. de 2de tranche panden). Hij heeft het vertrouwen dat in hem gesteld in ernstige mate geschaad. Door verdachte en zijn medeverdachten is aan de CBvS grote financiële schade toegebracht, waardoor de bestaande Staatsschuld hierdoor enorm is gaan toenemen. Dit voorgaande heeft ertoe geleid tot de verdere ontwaarding van de Surinaamse munt en hierdoor de huidige economische malaise waaronder elke Surinaamse burgers thans gebukt gaat. Komende generaties komen hieraan niet onderuit en zullen deze nare gevolgen eveneens ondervinden.

Bij de bepaling van de hierna op te leggen straf is, gelet op de aard en ernst van de te bewezen verklaren feiten, op de omstandigheden waaronder die zijn begaan en op de persoon van de verdachte KROMOSOETO, zoals een en ander uit het vooronderzoek en ter terechtzitting naar voren is gekomen.

De strafbaarheid van de feiten
De te bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar. Verdachte is een first offender voor de wet.

De motivering van de straf.
Gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten kan naar het oordeel van de kantonrechter niet worden volstaan met een lichtere sanctie dan de hierna te melden straf welke een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van aanzienlijk duur met zich brengt. Op grond van het hierboven aangehaalde en mede gelet op het feit dat verdachte KROMOSOETO enerzijds een essentiële rol binnen het geheel heeft gehad, is de kantonrechter van oordeel dat de straf zoals die is geëist, passend en geboden is. Verdachte heeft gewerkt in een ongezonde organisatiecultuur die niet beantwoord aan de vereisten van good governance en waarbij loyaliteit aan opdrachtgevers met dubbele agenda’s een centrale rol hebben gespeeld. Het spreekwoordelijk gezegde “ wat baat het een mens om de wereld te winnen en daarbij schade te lijden aan zijn ziel” is daarbij aan verdachte voorbij gegaan. Prestige kwesties gaan vaak hand in hand met afhankelijkheid van anderen, waarbij er vaak een prijs wordt betaald die ten koste gaat van de integriteit, het zelfrespect en de normen en waarden en het naleven van wettelijke regels die van een publieke functionaris in de uitoefening van zijn bediening worden verwacht. Het gedrag van verdachte en zijn mededaders hebben grote schade aangericht aan de economische ordening, waarbij de burgerij het meest te lijden heeft.

De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Verklaart het bewezenverklaarde onder I; II A; III B; IV A; V B van de ten laste legging strafbaar en kwalificeert dit als volgt:
I: Deelneming criminele organisatie zoals voorzien en strafbaar gesteld in artikel 188 van het Wetboek van Strafrecht.
II A: Medeplegen van de overtreding van de Anti – Corruptiewet zoals genoemd en strafbaar gesteld in artikel 13 lid 1 onder a van de Anti – Corruptiewet S.B. 2017 no. 8. juncto artikel 72 van het Wetboek van Strafrecht.
III B: Medeplichtigheid aan ambtsverduistering zoals genoemd en strafbaar gesteld in artikel 423 van het Wetboek van Strafrecht juncto artikel 73 van het Wetboek van Strafrecht.
IV A: Medeplegen van de overtreding van de Anti – Corruptiewet zoals genoemd en strafbaar gesteld in artikel 13 lid 1 onder a van de Anti – Corruptiewet S.B. 2017 no. 8.juncto artikel 72 van het Wetboek van Strafrecht.
V B: Medeplichtigheid aan ambtsverduistering zoals genoemd en strafbaar gesteld in artikel 423 van het Wetboek van Strafrecht juncto artikel 73 van het Wetboek van Strafrecht.

De toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing van de Kantonrechter berust mede op de artikelen 9, 11, 38, 43, 44, 54 van het Wetboek van Strafrecht.

DE BESLISSING VAN DE KANTONRECHTER
• Verklaart de onder I; IIA; III B; IVA; VB: ten laste gelegde feiten zoals hierboven is vermeld wettig en overtuigend bewezen;
• Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
• Veroordeelt verdachte tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van vijf (5) jaren.
• Bepaalt dat de tijd door de verdachte vόόr de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
• Veroordeelt verdachte tot betaling van een geldboete tot een totaal bedrag van SRD 150.000, – (honderdvijftigduizend Surinaamse Dollar) subsidiair 12 maanden hechtenis.
• Handhaaft het bevel tot gevangenhouding van de verdachte.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.V. Kuldip Singh, kantonrechter in het Tweede Kanton, zitting houdende te Paramaribo, in tegenwoordigheid van A. A. Kalloe LL.B. griffier en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van maandag 31 januari 2022.

De Griffier, De Kantonrechter,
Mw. A.A.KALLOE,fg. Mr. M.V. KULDIP SINGH