SRU-ATC-2019-1

  • Instantie Advocaten Tuchtcollege (ATC)
  • Zaaknummer no. 19/06
  • Uitspraakdatum 25 oktober 2019
  • Publicatiedatum 01 november 2020
  • Rechtsgebied Tuchtrecht
  • Inhoudsindicatie

    Met het bezigen van de wettelijke terminologie in de gedingstukken heeft verweerster de grens van het toelaatbare niet overschreden. Klacht tegen verweerster is ongegrond.

Uitspraak

HET ADVOCATEN TUCHTCOLLEGE
no. 19/06

Beslissing van het Advocaten Tuchtcollege

naar aanleiding van de klacht van:

[naam A],
klager,
procederend in persoon,

tegen

[naam B],
verweerster,
advocaat tegen wie de klacht is ingediend,
procederend in persoon,

De voorzitter spreekt met betrekking tot deze klacht, in naam van de Republiek, de navolgende beslissing uit.

1. Het verloop van de procedure
1.1 Klager heeft op 04 februari 2019 een schrijven met bijbehorende producties ingediend bij de Deken van de Surinaamse Orde van Advocaten (hierna: de Deken).

1.2 De Deken heeft op 22 februari 2019 bovenvermeld schrijven met bijbehorende producties van klager ter kennis gebracht van het Advocaten Tuchtcollege (hierna: het Tuchtcollege).

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van het Tuchtcollege van vrijdag 26 juli 2019. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt door de secretaris, hetwelk zich onder de processtukken bevindt.

2. De feiten
2.1 Klager is verwikkeld in rechtsprocessen inzake de nalatenschap van wijlen zijn ouders en wordt juridisch bijgestaan door zijn procesgemachtigde, mr. S. Mangroelal.

2.2 Verweerster treedt als procesgemachtigde op voor één der erfgenamen van de overleden ouders, te weten: [naam].

3. De klacht en het verweer
3.1 De klacht houdt – zakelijk weergegeven – in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 37 Advocatenwet (AW).

Klager stelt – zakelijk weergegeven – dat verweerster met de door haar gebezigde woordkeus in haar verzoekschriften en conclusies tot uitlating, hem en zijn echtgenote, nu wijlen, consequent onterecht heeft gecriminaliseerd, beklad, beledigd en geïntimideerd. Volgens klager is dit reeds begonnen in het verzoekschrift tot beslaglegging waarbij onder andere is aangegeven: “gegronde vrees voor verduistering”. Volgens klager komen de beslagstukken terecht in handen van derden.
Voorts stelt klager dat hij de woordkeus in enkele passages van verweerster ervaart als een criminele bejegening. Verder is klager het oneens met de mening van verweerster dat het verslag d.d 09 juni 2014 dat door hem is opgemaakt ongeloofwaardig is en verzoekt het Tuchtcollege om een oordeel hierover te geven.

3.3 Verweerster heeft verweer gevoerd, waarop zover nodig in de beoordeling zal worden teruggekomen.

4. De beoordeling
4.1 Ter beoordeling ligt voor de vraag of verweerster verwijtbaar is ter zake enig handelen of nalaten in strijd met de zorg die zij als advocaat behoorde te betrachten jegens klager.

4.2 Verweerster voert – zakelijk weergegeven – het volgende verweer.
De door verweerster namens haar cliënt ingediende verzoekschriften en conclusies tot uitlating bevat de informatie van haar cliënt en is geen uitdrukking van haar mening. De gebezigde woorden: “gegronde vrees voor verduistering” zijn volgens verweerster niet bedoeld om klager te criminaliseren, maar zijn een passage uit artikel 591 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Verweerster ontkent dat zij klager onterecht heeft gecriminaliseerd, beklad, beledigd en geïntimideerd.

4.3 Het Tuchtcollege is van oordeel dat de rechter aan wie het geschil tussen de procespartijen is voorgelegd het bewijs van de door verweerster gedane stellingen in haar conclusies en overgelegde gedingstukken moet beoordelen en dat zulks niet ter beoordeling is van het Tuchtcollege.
Het Tuchtcollege gaat ervan uit dat klager een verduidelijking van de door verweerster gebezigde bewoordingen kon hebben besproken met zijn procesgemachtigde.
Het Tuchtcollege is van oordeel dat de advocaat de belangen van zijn/haar cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn/haar cliënt hem/haar verschaft en dat de advocaat in beginsel mag afgaan op de juistheid daarvan. De advocaat behoeft in beginsel niet af te wegen of het voordeel dat hij/zij voor zijn/haar cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij/zij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij/zij daarmee aan de wederpartij toebrengt.
Uiteraard dient de advocaat zich daarbij niet onnodig grievend casu quo krenkend uit te laten en dienen de Ere-regelen in acht te worden genomen. Met het bezigen van de wettelijke terminologie in de gedingstukken heeft verweerster in casu in de visie van het Tuchtcollege de grens van het toelaatbare niet overschreden.
Het Tuchtcollege komt tot de slotsom dat niet in rechte is komen vast te staan dat verweerster door de gebezigde stellingen niet correct heeft gehandeld jegens klager.
Van enig tuchtrechtelijk verwijt aan de zijde van verweerster is er dus geen sprake, zodat de klacht tegen verweerster ongegrond zal worden verklaard.

4.4 Het Tuchtcollege acht bespreking van de overige stellingen en weren van partijen overbodig daar die voor de beslissing niet relevant zijn gebleken.

5. De beslissing
Het Advocaten Tuchtcollege:
5.1 verklaart de klacht tegen verweerster ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A. Charan, voorzitter, mr. G. Ramai-Badal en mr. J.R. Wouter, leden, en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van vrijdag 25 oktober 2019 te Paramaribo, in tegenwoordigheid van de secretaris, mr. M.S. Wesenhagen.

De secretaris,
mr. M.S. Wesenhagen

De voorzitter,
mr. A.Charan

De leden,
mr. G. Ramai-Badal
mr. J.R. Wouter