- Instantie Advocaten Tuchtcollege (ATC)
- Zaaknummer no. 20/02
- Uitspraakdatum 24 juli 2020
- Publicatiedatum 02 november 2020
- Rechtsgebied Tuchtrecht
-
Inhoudsindicatie
Klager is niet-ontvankelijk
Uitspraak
HET ADVOCATEN TUCHTCOLLEGE
no. 20/02
Beslissing van het Advocaten Tuchtcollege
naar aanleiding van de klacht van:
[naam 1],
klager,
procederend in persoon,
tegen
[naam 2],
verweerder,
advocaat tegen wie de klacht is ingediend,
procederend in persoon,
De voorzitter spreekt met betrekking tot deze klacht, in naam van de Republiek, de navolgende beslissing uit.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Bij brief door het Advocaten Tuchtcollege (hierna: het Tuchtcollege) ontvangen op
07 februari 2020 heeft de Deken van de Surinaamse Orde van Advocaten (hierna: de Deken) de klacht ter kennis van het Tuchtcollege gebracht.
1.2. De klacht is behandeld ter zitting van het Tuchtcollege van vrijdag 22 mei 2020.
Klager heeft producties overgelegd ter onderbouwing van zijn stellingen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt door de secretaris, hetwelk zich onder de processtukken bevindt.
1.3. De rechtsdag voor de uitspraak van de beslissing was hierna aanvankelijk bepaald
op 26 juni 2020 doch nader op heden.
2. De feiten
2.1. Klager heeft schriftelijk een tuchtklacht tegen [advocaat] ingediend bij verweerder in de periode toen laatstgenoemde de Deken van de Surinaamse Orde van Advocaten was.
3. De klacht en het verweer
3.1. De klacht houdt -zakelijk weergegeven – in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 37 Advocatenwet (AW).
3.2.Klager stelt -zakelijk weergegeven- dat verweerder twee aanbiedingsbrieven in de tuchtklacht genoemd in 2.1. naar het Tuchtcollege heeft verzonden waarvan de inhoud met betrekking tot de reden waarom de klacht is doorgestuurd naar het Tuchtcollege niet op waarheid berust.
Klager stelt voorts dat verweerder de eerste aanbiedingsbrief niet heeft ingetrokken en de tweede aanbiedingsbrief is geantidateerd. Volgens klager riekt het voorgaande naar fraude en heeft verweerder in strijd gehandeld met alle beginselen van een goede procesorde, het procesreglement en met de Ere-regelen voor de Advocaten in Suriname ex. artikelen 13, 15 en 26.
Klager stelt verder dat verweerder de Advocatenwet heeft vertrapt aangezien verweerder zich onbereikbaar, weigerachtig en onbereidwillig heeft opgesteld naar klager toe. Volgens klager heeft verweerder zijn beroepsethiek veronachtzaamd en heeft verweerder inbreuk gepleegd op de waardigheid, de rechtschapenheid en de kiesheid.
Kortom klager beklaagt zich over het leugenachtig, neerbuigend, onfatsoenlijk en afkeurenswaardig gedrag van verweerder.
3.3. Klager verzoekt derhalve dat verweerder:
– tuchtrechtelijk wordt veroordeeld en schriftelijk wordt verwezen naar zijn plichtethiek;
– schriftelijk zijn excuses aanbiedt aan klager, zulks onder betaling van een dwangsom van SRD 50.000,= (Vijftig Duizend Surinaamse Dollar) voor iedere dag, uur en minuut dat verweerder niet aan hetgeen is gevorderd mocht meewerken.
3.4. Verweerder heeft verweer gevoerd, waarop voor zover nodig, in de beoordeling zal worden teruggekomen.
4. De beoordeling
4.1.Ter beoordeling ligt de vraag of verweerder verwijtbaar is ter zake enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.
4.2. Allereerst dient het Tuchtcollege te beoordelen of klager kan worden ontvangen in zijn klacht. Verweerder heeft primair aangevoerd dat hij niet rechtstreeks betrokken is geweest als advocaat van klager in de zin van artikel 37 AW, zodat klager niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn klacht. Verweerder voert verder aan dat hij klager in zijn hoedanigheid van Deken voldoende heeft bijgestaan bij het doorgeleiden van zijn tuchtklacht en heeft hij ingevolge de artikelen 40, 41 en 42 AW aan zijn verplichtingen als Deken voldaan.
Volgens verweerder heeft hij getracht te bemiddelen tussen klager en [advocaat], de advocaat tegen wie de klacht is ingediend, doch is er hiervan niets terecht gekomen daar laatstgenoemde te kennen heeft gegeven dat de klacht doorgestuurd moet worden naar het Tuchtcollege. Verweerder heeft vervolgens de tuchtklacht doorgestuurd naar het Tuchtcollege.
4.3.Ten aanzien van de vraag of klager kan worden ontvangen in zijn klacht, overweegt het Tuchtcollege als volgt:
Het Tuchtcollege stelt voorop dat het geregelde tuchtrecht in artikel 37 AW en volgende blijkens de memorie van toelichting op de Advocatenwet betrekking heeft op gedragingen van advocaten “als zodanig” en het beoogt het algemeen belang met het waarborgen van een behoorlijke beroepsuitoefening te dienen. De advocaat die zijn taak als Deken uitoefent is in de visie van het Tuchtcollege niet werkzaam in zijn hoedanigheid van advocaat van een procespartij.
In dit geval betreft het dus een klacht tegen de Deken qualitate qua. Aan de klacht legt klager ten grondslag hetgeen hiervoor is weergegeven onder 3.2. In de artikelen 40, 41, 42 en 43 AW zijn de taken en bevoegdheden van de Deken in het kader van de Tuchtrechtspraak aangegeven. Door de klager is niet gesteld en evenmin is uit de behandeling gebleken dat verweerder in strijd met het bepaalde in voormelde wetsartikelen zou hebben gehandeld. Nu vorenvermelde wetsartikelen de actieradius van de Advocatenwet met betrekking tot het functioneren van de Deken qualitate qua omlijnen en klager de grondslag van zijn klacht niet daarop heeft gebaseerd, dient de klager – in de visie van het Tuchtcollege – niet ontvankelijk te worden verklaard.
4.4. Voor zover klager bedoelt dat verweerder tuchtrechtelijk aansprakelijk is ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt, heeft hij in de visie van het Tuchtcollege volstaan met kwalificaties aan te geven. Deze kwalificaties zijn niet feitelijk onderbouwd door klager zodat het Tuchtcollege niet in staat is om dat te toetsen
4.5. Aan de bespreking van de overige stellingen en weren van partijen komt het Tuchtcollege niet toe.
5. De beslissing
Het Advocaten Tuchtcollege verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klacht.
Aldus gewezen door mr.A. Charan, voorzitter, mr. R.M.F.Oemar en mr. G. Ramai-Badal, leden, en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van vrijdag 24 juli 2020 te Paramaribo, in tegenwoordigheid van de secretaris, mr. M.S. Wesenhagen.
De secretaris,
w.g.
mr. M.S.Wesenhagen
De voorzitter,
w.g.
mr. A.Charan
De leden,
mr. R.M.F. Oemar
w.g.
mr. G. Ramai-Badal
w.g.