SRU-ATC-2020-5

  • Instantie Advocaten Tuchtcollege (ATC)
  • Zaaknummer 19/22 en 19/23
  • Uitspraakdatum 10 januari 2020
  • Publicatiedatum 03 november 2020
  • Rechtsgebied Tuchtrecht
  • Inhoudsindicatie

    De financiële afwikkeling van de overgedragen dossiers heeft niet plaatsgevonden. Er is echter niet komen vast te staan dat zulks te wijten zou zijn aan onwelwillendheid van verweerders. De klacht tegen verweerders is ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van het Advocaten Tuchtcollege

Naar aanleiding van de klacht in de zaken 19/22 en 19/23 van:

[naam],
klaagster,
procederend in persoon;

tegen

A. [verweerder sub A],
B. [verweerder sub B]
advocaten tegen wie de klacht is ingediend,
verweerders,
procederend in persoon;

De voorzitter spreekt met betrekking tot deze klacht, in naam van de Republiek, de navolgende beslissing uit.

1. Het verloop van de procedure
1.1 Klaagster heeft op 23 april 2019 een klacht met bijbehorende producties ingediend tegen verweerder bij de Deken van de Surinaamse Orde van Advocaten (hierna: de Deken).

1.2 De Deken heeft de klacht op 07 mei 2019 ter kennis gebracht van het Advocaten Tuchtcollege (hierna: het Tuchtcollege).

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van het Tuchtcollege van dinsdag 30 juli 2019. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt, hetwelk zich onder de processtukken bevindt.

1.4 De conclusies tot uitlating aan de zijde van klaagster enerzijds en de verweerders anderzijds.

1.5 De beslissing is bepaald op heden.

2. De feiten
2.1 Klaagster is op 06 januari 2017, met ingang van 1 januari 2017, een dienstverleningsovereenkomst (hierna de overeenkomst) aangegaan met [N.V.] (hierna de N.V.) handelende onder naam [bedrijfsnaam].

2.2 Verweerders A en B hebben de functie van algemeen directeur respectievelijk financieel directeur van de N.V.

2.3 Artikel 7 van de overeenkomst bepaalt – zover van belang – het volgende:
“7.1 Beide partijen zijn bevoegd de overeenkomst te beëindigen middels opzegging, zoals bepaald in artikel 3 van de overeenkomst…..
7.3 De opdrachtnemer (lees klaagster) ziet gedurende de opzegtermijn erop toe dat de lopende opdrachten die bij haar in uitvoering zijn vóór de einddatum zoveel mogelijk worden voltooid op de voor de opdrachtgever gebruikelijke wijze.
7.4 De niet voltooide c.q. nog te voltooien opdrachten zullen gedurende de opzegtermijn door de opdrachtnemer aan een andere door de opdrachtgever aangewezen opdrachtnemer c.q. advocaat-werknemer aan de opdrachtgever verbonden, worden overgedragen op de voor de opdrachtgever gebruikelijke wijze.
7.5 In de opdrachten waarin nog te verrichten werkzaamheden door de cliënt reeds is betaald en/of waarin voor reeds verrichte werkzaamheden nog door de cliënt moet worden betaald, zullen over de vergoeding tussen opdrachtnemer en de andere door de opdrachtgever aangewezen opdrachtnemer c.q. advocaat-werknemer afspraken worden gemaakt. …….”.

2.4 Op 18 mei 2018 is de betreffende overeenkomst op verzoek van klaagster beëindigd en heeft zij sinds 01 juni 2018 een zelfstandige praktijk.

2.5 Bij haar vertrek heeft klaagster dossiers overgedragen aan de N.V. Tussen klaagster en de N.V. heeft nog geen financiële afrekening plaatsgevonden van door haar overgedragen dossiers.

3. De klacht en het verweer
3.1 De klacht houdt – zakelijk weergegeven – in dat de verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in art. 37 Advocatenwet.
Klaagster stelt daartoe dat verweerders zich onvoldoende hebben ingespannen om met klaagster tot een voortvarende financiële afhandeling van de door haar overgedragen dossiers over te gaan, ondanks herhaalde verzoeken – zowel mondeling als schriftelijk – harerzijds daartoe. Volgens klaagster hebben verweerders door hun handelswijze, haar geduld onnodig op de proef gesteld. Daarnaast getuigt de houding van verweerders niet van respect c.q. collegialiteit, welke advocaten onderling jegens elkaar in acht behoren te nemen.

3.2 Verweerders hebben verweer gevoerd, waarop zover nodig in de beoordeling zal worden teruggekomen.

4. De beoordeling
4.1 De zaken bekend onder nummers 19/22 en 19/23 zullen vanwege hun verwevenheid gevoegd worden behandeld, één en ander zoals reeds uit de kop van de beslissing blijkt.

4.2 Verweerders voeren primair aan dat de onderhavige kwestie niet valt onder de sfeer van het tuchtrecht voor advocaten.
Volgens hen regardeert de klacht de uitvoering van de overeenkomst tussen klaagster en de N.V. Verweerder A is in de verhouding tussen klaagster en de N.V. slechts als algemeen directeur van de N.V. opgetreden. Van enig handelen uit hoofde van zijn bevoegdheden en verplichtingen zoals bedoeld in de Advocatenwet en de Ere regelen voor Advocaten in Suriname is in deze geen sprake. Door de kwestie aan het Tuchtcollege voor te leggen maakt klaagster misbruik van het voor advocaten geldende tuchtrecht. Verweerders concluderen op grond van het voorgaande tot niet ontvankelijk verklaring van klaagster.

4.2.1 Het Tuchtcollege stelt voorop dat ingevolge hoofdregel I onder a van de Ere regelen voor de Advocaten in Suriname, iedere advocaat, dus ook verweerders, in en buiten de uitoefening van het beroep moet nalaten iets te doen wat zijn stand zou kunnen schaden. Hieruit volgt dat verweerders niet alleen bij de uitoefening van hun beroep maar ook buiten de uitoefening van het beroep, moeten nalaten iets te doen wat het beroep zou kunnen schaden.
Dat verweerders bestuurders zijn van de N.V. en in die hoedanigheid een relatie hadden met klaagster, betekent dus niet dat zij daarom niet kunnen worden aangesproken op grond van de advocatenwet. Immers zijn zij naast bestuurders van de N.V. ook nog advocaat.
Nu verweerders advocaten zijn, en klaagster zich – naar het Tuchtcollege begrijpt – erop beroept dat zij in strijd hebben gehandeld met de zorg die zij als advocaat behoorden te betrachten jegens haar, is klaagster ontvankelijk in haar verzoek. Het ter zake door verweerders gevoerde verweer zal daarom worden verworpen.

4.3 Ter beoordeling ligt voor de vraag of verweerders verwijtbaar zijn ter zake enig handelen of nalaten in strijd met de zorg die zij als advocaat behoorden te betrachten jegens klaagster.
Verweerders voeren – zakelijk weergegeven – aan dat uit de tussen de N.V. en klaagster gesloten overeenkomst, met name het bepaalde bij art. 7.4 en 7.5, voortvloeit dat klaagster afspraken diende te maken met de andere aan de N.V. verbonden advocaten die de dienstverlening in de door klaagster overgedragen dossiers hebben voortgezet c.q. voortzetten. De afspraken zullen moeten aangeven hoe beide dienstverleners (de vertrekkende en de overnemende) het aan hen in elk overgedragen dossier toekomende gedeelte van het door de cliënt aan de N.V. betaalde honorarium onderling zullen verdelen. Zolang die afspraken niet zijn gemaakt, is de N.V. op geen enkele wijze bevoegd klaagster enige uitkering te doen uitbetalen die uit hoofde van de desbetreffende dossiers mochten zijn gedaan aan de N.V. Uitkeringen kunnen pas aan haar worden gedaan indien klaagster met de overnemende opdrachtnemers afspraken heeft gemaakt over het aandeel van elke opdrachtnemer (vertrekkende en overnemende) in relatie tot het aan hen gezamenlijk toekomende gedeelte van een overeengekomen honorarium en het desbetreffende honorarium ook door de N.V. is ontvangen.

4.4 Ingevolge hoofdregel II onderdeel 5a van de Ere-regelen, dient tussen advocaten een verhouding te bestaan van onderlinge welwillendheid en onderling vertrouwen.
Vaststaat dat de door klaagster gewenste financiële afhandeling niet heeft plaatsgevonden. Het Tuchtcollege is echter van oordeel dat niet is komen vast te staan dat zulks te wijten zou zijn aan onwelwillendheid van verweerders. Immers is door verweerder A, weliswaar ietwat verlaat, tot twee keer toe een concreet aanbod gedaan, te weten op 07 juni 2019 en 23 augustus 2019, om de onderhavige kwestie te bespreken, terwijl klaagster geen gebruik heeft gemaakt van dit aanbod. De reden van klaagster dat zij niet is ingegaan op het aanbod omdat zij de klacht reeds had ingediend, acht het Tuchtcollege niet valide. Immers, ook van klaagster mocht worden verwacht dat zij naar haar collega (verweerder A) toe een houding van welwillendheid etaleerde, en dus het aanbod accepteerde. Daarbij neemt het tuchtcollege ook in overweging dat eerst klaagster in gebreke is geweest door niet te voldoen aan haar verplichtingen voortvloeiende uit artikel 7.4 van de overeenkomst.
Ingevolge dat artikel diende klaagster binnen de opzegtermijn de niet voltooide c.q. nog te voltooien opdrachten aan een andere door de opdrachtgever aangewezen opdrachtnemer c.q. advocaat-werknemer, over te dragen. Dit heeft klaagster niet gedaan om haar moverende redenen, evenwel met instemming van verweerder A.
Dat klaagster geïrriteerd raakte en het gevoel had dat ze “aan het lijntje” werd gehouden is begrijpelijk omdat ze herhaaldelijk – minimaal 4 keren – heeft gevraagd voor de financiële afhandeling zonder het gewenste resultaat. De houding van verweerders om na herhaaldelijke verzoeken van klaagster, niet een concrete afspraak met haar te maken maar daarmee te wachten totdat de klacht was ingediend, verdient naar het oordeel van het Tuchtcollege geen schoonheidsprijs. Het verweer van verweerder B dat klaagster hem niet heeft benaderd, doet aan het voorgaande niets af. Als financieel directeur van de N.V., mocht van hem worden verwacht dat hij op de hoogte was van de ontwikkelingen tussen klaagster en de N.V. Evenwel kan hieruit niet worden geconcludeerd dat verweerders verwijtbaar zijn ter zake enig handelen of nalaten in strijd met de zorg die zij als advocaten behoorde te betrachten jegens klaagster.
Alhoewel er sprake is van een overeenkomst tussen klaagster en de N.V., verdient het naar het oordeel van het Tuchtcollege wel aanbeveling om – ondanks de wrijvingen tussen klaagster en verweerders – de financiële afhandeling als “goede” collega’s met elkaar af te wikkelen, en dit niet bewust aan te sturen op een civiele vordering. Deze aanbeveling ligt in de lijn van het eerder door verweerder A gedane aanbod om deze kwestie af te handelen door middel van een afspraak bij hem op kantoor.

4.5 Op grond van het voren overwogene, in onderlinge samenhang beschouwd, acht het Tuchtcollege de klacht ongegrond.

4.6 Het Tuchtcollege acht bespreking van de overige stellingen en weren van partijen overbodig.

5. De beslissing
Het Tuchtcollege verklaart de klacht tegen verweerders ongegrond.

Aldus gewezen door mr. I.S. Chhangur-Lachitjaran, plv. voorzitter, mr. S. Sheombar en mr. J.R. Wouter, leden, en door de plv. voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van vrijdag 10 januari 2020 te Paramaribo, in tegenwoordigheid van de secretaris, mr. M.S. Wesenhagen.

De secretaris,
Mr. M.S. Wesenhagen

De plv. voorzitter,
mr. I.S. Chhangur-Lachitjaran

De leden,
mr. S. Sheombar
mr. J.R. Wouter