SRU-ATC-2020-6

  • Instantie Advocaten Tuchtcollege (ATC)
  • Zaaknummer no. 20/03
  • Uitspraakdatum 24 juli 2020
  • Publicatiedatum 07 november 2020
  • Rechtsgebied Tuchtrecht
  • Inhoudsindicatie

    Naar het oordeel van het Tuchtcollege heeft de verweerder met de door hem in de gewisselde processtukken gebruikte woordkeus de grenzen van het toelaatbare niet overschreden.

Uitspraak

HET ADVOCATEN TUCHTCOLLEGE
no. 20/03

Beslissing van het Advocaten Tuchtcollege

naar aanleiding van de klacht van:

[naam 1],
klager
procederende in persoon,

tegen

[naam 2]
advocaat tegen wie de klacht is ingediend,
verweerder,
procederend in persoon,

De voorzitter spreekt met betrekking tot deze klacht, in naam van de Republiek, de navolgende beslissing uit.

1. Het verloop van de procedure
1.1. Bij brief door het Advocaten Tuchtcollege (hierna: het Tuchtcollege) ontvangen op 07 februari 2020, heeft de Deken van de Orde van Advocaten (hierna: de Deken) de klacht ter kennis van het Tuchtcollege gebracht.

1.2. De klacht is behandeld ter zitting van het Tuchtcollege van 22 mei 2020. Klager heeft daarbij zijn klacht mondeling toegelicht en aangevuld. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt door de secretaris, welke zich onder de processtukken bevindt.

1.3. Vervolgens hebben partijen over en weer de gelegenheid gehad om het debat schriftelijk voort te zetten en daar hebben partijen gebruik van gemaakt, waarbij er zijdens klager eveneens additionele producties zijn overgelegd.

1.4. De rechtsdag voor de uitspraak van de beslissing is hierna bepaald op heden.

2. De feiten
2.1.Verweerder heeft in zijn antwoordpleidooi d.d. 7 juni 2019 in de zaak bekend in het G.R. onder [no1] inzake [bedrijf 1] (appellante(n)), gemachtigde [klager] contra [bedrijf 2] (geïntimeerde), gemachtigde [verweerder], in sustenu 6 op bladzijde 2 de navolgende bewoordingen gebezigd (citaat): “ …..Deze vileine opmerking reveleert het karakter van de scribent van de pleitnota dat hoort bij een ploert althans mislukkeling …. (einde citaat).

2.2. In de zaak A.R.[no. 2] in sustenu 5 van de Conclusie van Antwoord d.d. 26 oktober 2017 heeft verweerder het navolgende verwoord (citaat): “… Gedaagde gaat voorbij aan de lafhartige insinuaties aan het adres van haar functionarissen en dat van ingeschreven zaken…(einde citaat).

3. De klacht en het verweer
1. De klacht houdt – zakelijk weergegeven – in dat verweerder door het bezigen van voornoemde bewoordingen – zoals hiervoor onder de feiten aangegeven – in een conclusie casu quo pleitnota zijn beroepsethiek heeft veronachtzaamd en inbreuk heeft gepleegd op de beginselen van waardigheid, rechtschapenheid en kiesheid die aan het beroep van advocaat ten grondslag ligt en ook nog zijn waarheidsplicht heeft geschonden. Het lijkt meer dan overtuigend dat in alle redelijkheid en billijkheid verweerder als te zijn een juridisch deskundige zich houdt aan de absolute fatsoensnormen en waarden en deze niet met de voeten treedt. Zeer afkeurenswaardig is dan ook dat klager als te zijn een non jurist, is gebombardeerd met laatdunkende betichtingen door de gemachtigde van de tegenpartij, verweerder. Klager voelt zich dan ook ten zeerste gekwetst, beledigd en aangetast in zijn goede naam en eer. Het gevolg is dat klager onherstelbare immateriële- en materiële schade heeft opgelopen en is er hier sprake van smaad. Dit handelen is eveneens strijdig met alle beginselen van een goede procesorde. Verwijzend naar artikel 64 Rv heeft verweerder ook nagelaten ex artikel 13 Ere-regelen (gedragscode) advocaten in acht te nemen.

3.2 Klager vraagt derhalve dat verweerder voor immateriële- en materiële schade waaronder het raadplegen van Rechtsgeleerden-, Doktershulp e.a. dan ook het schadebedrag ad SRD. 15.000,- dient te voldoen. Voorts vordert klager dat verweerder zijn verontschuldigingen schriftelijk aanbiedt aan klager, op straffe van een dwangsom van SRD. 50.000,- voor iedere dag, uur en minuut. Daarnaast vraagt klager (althans zo vat het Tuchtcollege dat op) om de nodige tuchtmaatregelen te treffen tegen verweerder.

3.3 Verweerder heeft verweer gevoerd, waarop zover nodig in de beoordeling zal worden teruggekomen.

4. De beoordeling
4.1 Alvorens inhoudelijk in te gaan op de stellingen en weren van partijen stelt het Tuchtcollege vast dat klager verzuimd heeft om in de aanhef van zijn klacht ingevolge het bepaalde in artikel 40 lid 4 van de Advocatenwet (hierna AW) zijn naam en woonplaats te vermelden. Ingevolge het bepaalde in artikel 40 lid 6 AW diende de Deken casu quo diens secretaris de gelegenheid te bieden aan klager om dit verzuim te herstellen hetgeen niet is geschied. Het Tuchtcollege zal volstaan met het voorgaande te constateren zonder daar enige consequentie aan te verbinden. Immers staat in de aanhef van de klacht wel de personalia van de klager vermeld, blijkende zulks uit naam, adres, telefoonnummers en e-mailadres (kennelijk een brievenhoofd). Uit de wirwar van stellingen in de klacht destilleert het Tuchtcollege met nadrukkelijk inlevingsvermogen, met name uit de aanhef en de stellingen zoals vervat in de klacht, dat klager zowel in persoon als qualitate qua als vertegenwoordiger van de rechtspersonen [bedrijf1] (anonimiseren) optreedt (dus pro sè en q.q.). Met het voorgaande wordt het niet-ontvankelijkheidsverweer van verweerder geacht te zijn besproken en verworpen.

4.2.Ten aanzien van het door klager gevorderde dat betreft – kort gezegd – het aanbieden van verontschuldigingen door verweerder aan klager op straffe van een dwangsom is het Tuchtcollege van oordeel dat dat niet kan worden gerubriceerd onder de limitatieve opsomming van tuchtrechtelijke maatregelen in artikel 45 lid 2 AW. Evenmin kan dat worden gerubriceerd onder de bijzondere voorwaarden zoals bedoeld in artikel 47 AW. Het daartoe strekkend onderdeel van het gevorderde is derhalve ongegrond gebleken.

4.3. Ter beoordeling ligt thans de vraag of verweerder zich heeft schuldig gemaakt aan enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Voorop gesteld wordt dat op advocaten, en dus ook op verweerder, van toepassing zijn de Ere-regelen voor de Advocaten in Suriname (hierna de Ere-regelen). Ingevolge Ere-regel nummer 25 dient de advocaat zich steeds in gepaste termen uit te laten en alles te vermijden wat tot ongewenste incidenten, in het bijzonder van persoonlijke aard, aanleiding kan geven. In casu is aan de orde de vraag of verweerder door zich te bedienen van de bewoordingen zoals die hiervoor onder de feiten (2.1. en 2.2.) zijn weergegeven, in een pleitnota en een conclusie in een concreet geding, tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het Tuchtcollege zal de gewraakte bewoordingen “vileine”, “ploert’ en “lafhartig” onder een loep plaatsen. Vileine betekent volgens het Nederlands woordenboek: snood, slecht, boosaardig, geniepig, gemeen, laag, venijnig. Ploert betekent volgens www.encyclo.nl: iemand die gemene streken uithaalt. Lafhartig betekent volgens www.encyclo.nl: bang, bangelijk, beschroomd, blode, blohartig, flauwhartig, laf van aard, niet moedig. Voormelde woorden op zichzelf beschouwd leveren in elk geval in de visie van het Tuchtcollege geen complimenten jegens klager op. Wordt gekeken naar de context waarin voormelde bewoordingen zijn gebruikt door verweerder in respectievelijk een conclusie van antwoord en in een antwoordpleidooi dan heeft klager in elk geval de kans gehad om in die concrete gedingen daarop in te gaan en eventueel van de behandelende gerechten te eisen dat verweerder die gebezigde bewoordingen – die bij klager veel ongerief schijnen te hebben veroorzaakt – terug neemt casu quo corrigeert. Daarvan is gesteld noch gebleken. Evenwel blijkt klager – zoals verweerder in de visie van het Tuchtcollege terecht heeft aangevoerd – zich in zijn stukken ook te bedienen van “scherpe” bewoordingen.Ter adstructie daarvan citeert het Tuchtcollege uit de van klager afkomstige pleitnota d.d. 5 april 2019 in de zaak G.R. [no.1] hetwelk door klager zelf als productie is overgelegd bij zijn klacht. In sustenu 3 heeft klager het over “misleiding”, arglist, bedrog en frauduleuze gepleegde handelingen. In sustenu 8 heeft klager het over “verdonkeremanen”. Al het voorgaande leidt in de visie van het Tuchtcollege tot de slotsom dat hoewel de verweerder zich in elk geval niet vleiend over klager heeft uitgelaten in de gewisselde stukken hetzelfde ook geldt voor klager die zich in de gewisselde stukken niet onbetuigd heeft gelaten. Uiteraard kunnen de vonken ervan af springen in de felheid van de rechtsstrijd maar dienen partijen zich bij hun woordkeus toch te houden aan de gangbare regels van moraal en fatsoen. In dit concreet geval zijn – naar het oordeel van het Tuchtcollege – beide partijen de grenzen van het ontoelaatbare dicht genaderd maar is het niet gebleken dat zij de grenzen van het toelaatbare hebben overschreden. De woordkeus van klager en verweerder in de gewisselde stukken verdienen geen “schoonheidsprijs” en kan het Tuchtcollege zich enigszins voorstellen dat partijen zich daar over en weer niet prettig bij voelen maar uiteindelijk hebben zij daar zelf voor gekozen en dienen zij te beseffen dat elke actie een reactie oplevert. In dit kader lijkt het dienstig om op te merken dat aan verweerder als professionele rechtsbijstandverlener toch wel hoge eisen worden gesteld qua uitdrukkingsvaardigheid in woord en geschrift. Hoewel verweerder – zoals hiervoor aangegeven – naar het oordeel van het Tuchtcollege de grenzen van het toelaatbare niet heeft overschreden lijkt het gepast om een waarschuwend signaal te geven in de richting van verweerder als professionele rechtsbijstandverlener aangezien verweerder met de gebezigde woordkeus toch wel de contouren van de grenzen van het ontoelaatbare zichtbaar heeft doen worden.

4.4. In de visie van het Tuchtcollege is uit het ingesteld onderzoek ter zitting na hoor en wederhoor niet gebleken dat verweerder onbetamelijk heeft gehandeld jegens klager door het bezigen van de gewraakte bewoordingen in de gewisselde processtukken. De klacht tegen verweerder is derhalve ongegrond gebleken.

4.5. Het Tuchtcollege acht bespreking van de overige stellingen en weren van partijen overbodig en zal dat achterwege laten.

5. De beslissing

Het Tuchtcollege:
Verklaart de klacht tegen verweerder ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A. Charan, voorzitter, mr. R.M.F. Oemar en mr. G. Ramai-Badal, leden, en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van vrijdag 24 juli 2020 te Paramaribo, in tegenwoordigheid van de secretaris, mr. M.S. Wesenhagen.

De secretaris,
Mr. M.S. Wesenhagen
w.g

De voorzitter,
mr. A. Charan
w.g.

De leden,
mr. R.M.F. Oemar
w.g.
mr. G. Ramai-Badal
w.g.