- Instantie Advocaten Tuchtcollege (ATC)
- Zaaknummer 19/25
- Uitspraakdatum 22 mei 2020
- Publicatiedatum 24 november 2020
- Rechtsgebied Tuchtrecht
-
Inhoudsindicatie
Verweerster handelt tuchtelijk verwijtbaar als bedoeld in art 37 Advocatenwet.
De klacht tegen verweerster wordt gegrond verklaard.
Uitspraak
HET ADVOCATEN TUCHTCOLLEGE
no. 19/25
Beslissing van het Advocaten Tuchtcollege
naar aanleiding van de klacht van:
[naam 1],
klaagster,
gevolmachtigde: mr. E. Mohangoo, jurist,
hierna te noemen: “[klaagster]”,
tegen
[naam 2],
advocaat tegen wie de klacht is ingediend,
gemachtigde: mr. E.A. Glunder, advocaat,
hierna te noemen: “[verweerster]”,
De voorzitter spreekt met betrekking tot deze klacht, in naam van de Republiek, de navolgende beslissing uit.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Bij brief door het Advocaten Tuchtcollege (hierna: het Tuchtcollege) ontvangen op 19 juli 2019, heeft de Deken van de Surinaamse Orde van Advocaten (hierna: de Deken) de klacht ter kennis van het Tuchtcollege gebracht.
1.2. De klacht is behandeld ter zitting van het Tuchtcollege van vrijdag 22 november 2019 en vrijdag 29 november 2019.Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt door de secretaris, hetwelk zich onder de processtukken bevindt,
1.3. De rechtsdag voor de uitspraak van de beslissing was hierna aanvankelijk bepaald op 24 januari 2020 doch nader op heden.
2. De feiten
2.1. [klaagster] is een jongere zus van [verweerster].
2.2. [klaagster] is procespartij in gedingen die [verweerster] tegen haar en de overige familieleden heeft ingesteld.
3. De klacht en het verweer
1.1. De klacht houdt -zakelijk weergegeven – in dat [verweerster] tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 37 Advocatenwet (AW). [klaagster] stelt -zakelijk weergegeven- dat zij op steenworp afstand woont van [verweerster] en door de gedragingen van [verweerster] is de band met de familieleden ernstig verstoord en is er een zeer onbehaaglijke sfeer in de woonomgeving geschapen. De onhoudbare leefsituatie verergerde toen [verweerster] werd beëdigd tot advocaat en [verweerster] herhaaldelijk over hetzelfde onderwerp van geschil, gedingen aanhangig heeft gemaakt tegen [klaagster] en de overige naaste familieleden, waarbij [klaagster] zich moet verweren en rechtsbijstand moet inroepen. Er zijn volgens [klaagster] 22 rechtszaken aangespannen en moest zij hierdoor steeds advocaatkosten betalen. [klaagster] stelt dat [verweerster] misbruik maakt van procesrecht. Volgens [klaagster] legt het geschil tussen partijen, die reeds zeventien jaren duurt, een psychische druk op haar en de overige naaste familieleden. [klaagster] stelt dat zij en de overige familieleden ook noodgedwongen rechtszaken moesten aanspannen tegen [verweerster]. Eén der rechtszaken werd ingesteld aangezien [verweerster], [klaagster] en de overige naaste familieleden enige tijd de toegang tot haar woning weigerde, waardoor zij de zieke vader van partijen, die bij [verweerster] verbleef, niet konden bezoeken. [klaagster] stelt verder dat [verweerster] diverse brieven heeft geschreven aan haar werkgever waarin [verweerster] haar negatief heeft beklad, waardoor haar goede naam en eer onterecht ernstig is aangetast. Voorts stelt [klaagster] dat het handelen van [verweerster] als advocaat onbetamelijk is.
3.2. [verweerster]heeft verweer gevoerd, waarop voor zover nodig in de beoordeling zal worden teruggekomen.
4. De beoordeling
4.1. Ter beoordeling ligt voor de vraag of [verweerster] verwijtbaar is ter zake enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.
4.2. [verweerster] voert -zakelijk weergegeven – het volgende verweer.
[verweerster] voert aan dat zij als oudste kind van het gezin zich verplicht voelde om te zorgen voor haar ouders, jongere broer en zussen alsmede hen te ondersteunen en dat de problemen met de familie begonnen toen zij weigerde om opnieuw tickets te betalen voor hen. Volgens [verweerster] zijn opeenvolgende rechters misleid geworden door geknoei en vervalsingen gepleegd door [klaagster], waardoor haar ([verweerster]) perceel en woning op de veiling is gezet. Daarnaast voert [verweerster] aan dat er thans een rechtsproces loopt dat door [klaagster] aanhangig is gemaakt, inzake de ontruiming uit haar woning. [verweerster] voelt zich bestolen en voert aan dat zij volgens wettelijke procedures opkomt voor zichzelf en dat de problemen die zij met de familie heeft niets te maken hebben met haar functioneren als advocaat. Volgens [verweerster] heeft zij in privé een geschil met haar familie en niet als advocaat. [verweerster] vindt dat er geen wettelijke grond aanwezig is op grond waarvan [klaagster] kan zeggen dat zij haar taak als advocaat niet goed doet. [verweerster] ontkent dat zij misbruik maakt van procesrecht. [verweerster] betwist dat zij zich onbetamelijk heeft gedragen jegens [klaagster].
4.3. Het Tuchtcollege heeft alleen [klaagster] aangemerkt als klaagster, hoewel in haar klacht is vermeld dat zij mede namens haar moeder, broer en enkele overige naaste familieleden de klacht indient. Het Tuchtcollege is van oordeel dat er geen volmacht van de overige familieleden is overgelegd en dat [verweerster] niet de gelegenheid meer heeft gehad om zich uit te laten over de volmacht van de moeder van partijen d.d. 19 december 2019, die naderhand door [klaagster] op 20 december 2019 is overgelegd. Het Tuchtcollege is verder van oordeel dat de rechter aan wie het geschil tussen de procespartijen is voorgelegd zal uitmaken of er al dan niet sprake is van misleiding van de rechter zijdens [klaagster] en dat zulks niet ter beoordeling is van het Tuchtcollege. Het geschil tussen partijen is een slepende kwestie dat reeds jaren duurt. Het is het Tuchtcollege gebleken dat er handelingen zijn gepleegd door [verweerster] van zoveel jaren geleden, maar gezien het tijdsverloop zal het Tuchtcollege verder geen acht hierop slaan. Het Tuchtcollege overweegt eveneens dat partijen een mediator in de hand zouden moeten nemen, zoals in het vonnis van de Kantonrechter in het Eerste Kanton d.d. [2008], bekend onder het AR.[no.1], is overwogen. Het Tuchtcollege is voorts van oordeel dat de persoon van [verweerster] en de advocaat [verweerster] niet van elkaar afgezonderd kunnen worden. Ingevolge de Ere-regelen voor de Advocaten in Suriname dient de advocaat, dus ook [verweerster] in en buiten de uitoefening van het beroep niets te doen wat haar stand zou kunnen schaden. Het Tuchtcollege is de mening toegedaan dat het niet van goed fatsoen betaamt dat [verweerster] haar bevoegdheden als advocaat heeft gebruikt om zaken in de familierechtelijke sfeer aan te kaarten bij de werkgever van [klaagster] zoals ter gelegenheid van het verhoor is gebleken. Voorts is het Tuchtcollege van oordeel dat [verweerster] bewust misbruik heeft gemaakt van haar hoedanigheid als advocaat om telkenmale civiele rechtsgeschillen bij de rechter aanhangig te maken tegen, onder andere klaagster, betreffende hetzelfde onderwerp van geschil. Daardoor is klaagster onnodig in de kosten gejaagd doordat ze genoodzaakt werd om zich telkenmale in rechte te doen bijstaan door een advocaat. Naar het oordeel van het Tuchtcollege dient ook daaraan paal en perk gesteld te worden.Het Tuchtcollege komt tot de slotsom dat uit de overgelegde stukken en het gehouden verhoor in rechte is komen vast te staan dat [verweerster] onbetamelijk heeft gehandeld jegens [klaagster].[verweerster] heeft aldus, naar het oordeel van het Tuchtcollege, in strijd gehandeld met de betamelijkheid die zij als advocaat behoorde te betrachten ten opzichte van [klaagster]. Op grond van het voorgaande acht het Tuchtcollege de klacht tegen [verweerster] gegrond. Het Tuchtcollege zal daarom de in het dictum te bepalen maatregelen opleggen aan [verweerster].
4.4. Het Tuchtcollege acht bespreking van de overige stellingen en weren van partijen overbodig daar die voor de beslissing niet relevant zijn gebleken.
5. De beslissing
Het Advocaten Tuchtcollege:
5.1. Verklaart de klacht tegen [verweerster] gegrond.
5.2. Schorst [verweerster] om het beroep van advocaat uit te oefenen voor een periode van een jaar.
5.3. Bepaalt dat aan [verweerster] ingevolge het bepaalde in artikel 47 lid 2 van de Advocatenwet als bijzondere voorwaarde een verbod wordt opgelegd om met betrekking tot hetzelfde onderwerp van geschil te pocederen tegen [klaagster] gedurende een periode van twee jaren met ingang van de dag waarop deze beslissing in kracht van gewijsde is gegaan.
Aldus gewezen door mr. A. Charan, voorzitter, mr. R.M.F. Oemar en mr. G. Ramai-Badal, leden, en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van vrijdag 22 mei 2020 te Paramaribo, in tegenwoordigheid van de secretaris, mr. M.S. Wesenhagen.
De secretaris,De voorzitter,
w.g. w.g.
mr. M.S.Wesenhagenmr. A.Charan
De leden,
mr. R.M.F. Oemar
w.g.
mr. G. Ramai-Badal
w.g.
Ingevolge artikel 56 van de Advocatenwet kan van de beslissingen van het Tuchtcollege gedurende dertig dagen na de ontvangst van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Justitie aan de daarbij door:
de klager die de klacht die tot de beslissing heeft geleid, heeft ingediend, indien:
a. de klacht geheel of ten dele ongegrond is verklaard; bij gegrondbevinding van de klacht, het verzoek wordt afgewezen;
b. de Deken, welke de klacht die tot de beslissing heeft geleid, ter kennis van het Tuchtcollege heeft gebracht, indien de klacht geheel of ten dele ongegrond is verklaard;
c. de advocaat jegens wie de beslissing is genomen.
Het beroep wordt ingesteld bij een met redenen omklede memorie, in drievoud in te dienen bij de griffie van het Hof van Justitie en vergezeld van drie afschriften van de beslissing waartegen beroep is ingesteld.
Voor eensluitend afschrift
De secretaris van het ATC,
mr. M.S. Wesenhagen