- Instantie Advocaten Tuchtcollege (ATC)
- Zaaknummer 19/29
- Uitspraakdatum 22 mei 2020
- Publicatiedatum 24 november 2020
- Rechtsgebied Tuchtrecht
-
Inhoudsindicatie
Ter beoordeling ligt de vraag of verweerder verwijtbaar is ter zake enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. In casu heeft klaagster nagelaten de hoofdsom te betalen, waardoor verweerder in opdracht van zijn cliënte de hoofdsom en de rente dat nog niet was verjaard heeft geëxecuteerd. Het Advocaten Tuchtcollege verklaart de klacht tegen verweerder ongegrond.
Uitspraak
HET ADVOCATEN TUCHTCOLLEGE
no. 19/29
Beslissing van het Advocaten Tuchtcollege
naar aanleiding van de klacht van:
De Stichting “[stichting 1]”,
klaagster,
hierna (ook) [stichting 1],
gevolmachtigde: dhr. [naam 1],
tegen
[naam 2],
verweerder,
advocaat tegen wie de klacht is ingediend,
procederend in persoon,
De voorzitter spreekt met betrekking tot deze klacht, in naam van de Republiek, de navolgende beslissing uit.
Het verloop van de procedure
Bij brief door het Advocaten Tuchtcollege (hierna: het Tuchtcollege) ontvangen op 29 oktober 2019 heeft de Deken van de Surinaamse Orde van Advocaten (hierna: de Deken) de klacht ter kennis van het Tuchtcollege gebracht.
De klacht is behandeld ter zitting van het Tuchtcollege van vrijdag 28 februari 2020. Zowel klaagster als verweerder hebben producties overgelegd ter onderbouwing van hun stellingen en weren. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt door de secretaris, hetwelk zich onder de processtukken bevindt.
De rechtsdag voor de uitspraak van de beslissing was hierna aanvankelijk bepaald op 27 maart 2020 doch nader op heden.
2. De feiten
2.1. Op 09 juli 2009 is [stichting 1 ]een lening aangegaan met hypotheekstelling met de in het district [dictrict] gevestigde stichting “[stichting 2]”. Hierbij is het erfpachtsrecht – vervallende twee april tweeduizend en vijftig – op het perceelland, met al hetgeen daarop staat, groot vierhonderd en tien zeven en veertig/honderdste meters, gelegen in het district [district 2], deel uitmakende van het voorland van het perceelland bekend als serie A van de vestigingsplaats [plaats] en nader aangeduid op de kaart van de landmeter F. Emanuels de dato zes en twintig januari 1976 met de letters AFGHK, als onderzetting verbonden.
2.2. Sedert 2015 heeft de schuldeiseres [stichting 2] met als procesgemachtigde mr. [verweerder] verschillende processen gevoerd contra [stichting 1] (schuldenares) bekend onder Ar. [no.1], Ar. [no.2], Ar. [no.3].
3. De klacht en het verweer
3.1. De klacht houdt – zakelijk weergegeven – in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 37 Advocatenwet (AW).
3.2. Klaagster stelt -zakelijk weergegeven- dat de sommatie/saldo-opgave inhoudende de hoofdsom en achterstallige rente d.d. 04 juni 2019, hierna: de sommatie, valselijk is opgemaakt en ondertekend door verweerder en dat de sommatie klaagster nimmer heeft bereikt. Volgens klaagster heeft verweerder ten onrechte doen voorkomen alsof de sommatie in de brievenbus van het bestuurslid van klaagster is bezorgd.
3.3. Voorts stelt klaagster dat met de sommatie verweerder namens zijn cliënte de veiling heeft aangezegd, welke op 12 augustus 2019 zou plaatsvinden en indien de veiling voortgang zou hebben gehad zou deze tot benadeling van klaagster hebben kunnen leiden, omdat volgens klaagster de volledige rente reeds was kwijtgescholden door de cliënte van verweerder. Daarnaast stelt klaagster dat verweerder desondanks heeft geprobeerd de rente op een slinkse wijze te verhalen op haar.
3.4. Verder stelt klaagster dat in het deurwaardersexploit no. [nummer] d.d. 5 januari 2017 van [deurwaarder], waarbij de brief van verweerder d.d. 02 januari 2017 is betekend aan klaagster de passage onder voorbehoud van rechten niet staat vermeld. Klaagster heeft bij de Deken de brief van 02 januari 2017 onder ogen gehad, waarin de passage onder voorbehoud van rechten wel staat vermeld. Volgens klaagster heeft verweerder deze zinssnede achteraf erbij getypt in de brief.
3.5. Verweerder heeft verweer gevoerd, waarop voor zover nodig, in de beoordeling zal worden teruggekomen.
4. De beoordeling
4.1. Ter beoordeling ligt de vraag of verweerder verwijtbaar is ter zake enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.
4.2. Verweerder voert – zakelijk weergegeven – het volgende verweer. Volgens verweerder is aan klaagster voorgehouden dat onder voorbehoud van rechten alvast de hoofdsom moest worden betaald, maar dat klaagster dit niet heeft gedaan, waardoor verweerder in opdracht van zijn cliënte de hoofdsom en de rente dat nog niet was verjaard heeft geëxecuteerd. Verweerder is ervan uitgegaan dat zijn cliënte bevoegd en gerechtigd is tot het overgaan van executie, want het voorbehoud dat de kantonrechter in kort geding in het vonnis d.d. 25 oktober 2016, AR.No. [no.4] had gemaakt namelijk, dat klaagster binnen twee maanden na het vonnis een vordering in bodemprocedure moet indienen, is geschied. Volgens verweerder heeft hij gehandeld conform voornoemd vonnis en heeft de kantonrechter het voorbehoud niet gemaakt dat bij in kracht van gewijsde gegane vonnis daarover een beslissing moet zijn genomen. Verweerder voert verder aan dat de deurwaarder bij het scannen van de brief d.d. 02 januari 2017 kennelijk het gedeelte van “onder voorbehoud van rechten” abusievelijk heeft weggelaten.
4.3. Het Tuchtcollege heeft acht geslagen op de inhoud van de sommatie d.d. 04 juni 2019, waarvan klaagster vindt dat die valselijk is opgemaakt en ondertekend door verweerder en hem nimmer heeft bereikt. Het Tuchtcollege begrijpt dat de deurwaarder in opdracht van de cliënte van verweerder moest executeren en is van oordeel dat de sommatie niet gekwalificeerd kan worden als te zijn valselijk opgemaakt. De sommatie is in opdracht van de cliënte van verweerder opgemaakt en daar bestaat er bij het Tuchtcollege geen twijfel over. Klaagster is van mening dat verweerder heeft aangegeven dat de volledige rente wordt kwijtgescholden, maar dat verweerder in de sommatie toch de hoofdsom en de rente voor een bepaalde periode heeft opgebracht. Het Tuchtcollege gaat ervan uit dat de wijze van het betekenen van stukken een bevoegdheid is van de deurwaarder. Het eventuele nalaten, onzorgvuldigheid of slordigheid van een deurwaarder kan niet toegerekend worden aan de advocaat. Naar aanleiding van de insinuatie van klaagster als zou verweerder achteraf in de brief d.d. 02 januari 2017 de passage “onder voorbehoud van rechten” hebben opgenomen, is het Tuchtcollege van oordeel dat in voormelde brief die per deurwaardersexploit op 05 januari 2017 door [deurwaarder] is betekend aan klaagster, onder andere, in de laatste alinea staat vermeld: “Op grond hiervan wordt u dan ook gesommeerd om op uiterlijk vrijdag 13 januari 2017 uiterlijk 12:00 uur te mijne kantore, tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen de ter leen verkregen hoofdsom ad. USD 60.000 minus de gepleegde betaling van in totaal USD 3.000, brengende het saldo op USD 57.000. Mocht u aan deze sommatie geen gevolg geven, dan zal mijn cliënte opnieuw de executie aanzeggen en zijn de gevolgen geheel voor uw rekening.” Het Tuchtcollege is van mening dat uit het voorgaande duidelijk blijkt dat er een voorbehoud is opgemaakt. Verder begrijpt het Tuchtcollege uit de inhoud van het schrijven d.d. 17 januari 2017 inzake antwoord [stichting 1] op het schrijven van 02 januari 2017, overgelegd als productie 5 bij het klaagschrift, dat de kwijtschelding van de rente voorwaardelijk is geschied en dat klaagster binnen een bepaalde periode toch nog de hoofdsom moet betalen. Het Tuchtcollege komt tot de slotsom dat uit de inhoud van overgelegde stukken en het gehouden verhoor niet in rechte is komen vast te staan dat verweerder onbetamelijk heeft gehandeld jegens klaagster. Van enig tuchtrechtelijk verwijt aan de zijde van verweerder is dus niet gebleken, zodat de klacht tegen verweerder ongegrond zal worden verklaard.
4.4. Het Tuchtcollege acht bespreking van de overige stellingen en weren van partijen overbodig daar die voor de beslissing niet relevant zijn gebleken.
De beslissing
Het Advocaten Tuchtcollege verklaart de klacht tegen verweerder ongegrond.
Aldus gewezen door mr.A. Charan, voorzitter, mr. G. Ramai-Badal en mr. S. Sheombar, leden, en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van vrijdag 22 mei 2020 te Paramaribo, in tegenwoordigheid van de secretaris, mr. M.S. Wesenhagen.
De secretaris,De voorzitter,
w.g.w.g.
mr. M.S. Wesenhagenmr. A. Charan
De leden,
mr. G. Ramai-Badal
w.g.
mr.S. Sheombar
w.g.