SRU-HvJ-1952-1

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer GR-6780
  • Uitspraakdatum 21 maart 1952
  • Publicatiedatum 18 maart 2019
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Huurrecht. Vordering: ontruiming van een woning op grond van onbehoorlijk gebruik van het gehuurde en daaruit voortvloeiende overlast en in elk geval aan het gehuurde geven van een andere bestemming dan waarvoor en waartoe het is verhuurd. Kantonrechter: eiser is niet ontvankelijk, omdat het geven van een andere bestemming aan het gehuurde geen ontruimingsgrond in de zin van artikel 4 Huurbeschermingswet is. De kantonrechter is dus niet ingegaan op de vraag of het geven van een andere bestemming onbehoorlijk gebruik is en om die reden geeft het Hof van Justitie het advies de vordering opnieuw in te stellen op grond van onbehoorlijk gebruik.

Uitspraak

Hof Van Justitie

21 maart 1952, G.R. 6780

(Mrs. A. Leydesdorff, F. van Blerkom en J.D. Carriere)

[appellant], wonende te [district], appellant,

tegen:

[geïntimeerde], wonende te [district], geïntimeerde, vertegenwoordigd door advocaat H.M.C. Bergen, namens diens gemachtigde, advocaat Mr. F.H.R. Lim A Po.

De waarnemend President spreekt in deze zaak in naam der Koningin het navolgende vonnis uit:

Het Hof van Justitie in Suriname;

Gezien de stukken van het geding, waaronder:

1. het in afschrift overgelegd vonnis van de Kantonrechter in het Eerste Kanton d.d. 2 oktober 1951 tussen partijen gewezen;

2. proces-verbaal d.d. 16 oktober 1951 van de Griffier van het Kantongerecht in het Eerste Kanton, waaruit blijkt dat op gemelde datum [appellant], eiser in prima, heeft verklaard gebruik te willen maken van het middel van hoger beroep van het voormeld vonnis;

Ten aanzien van de feiten

Overwegende dat uit de stukken van het geding in eerste aanleg voor zover thans van belang blijkt, dat appellant, oorspronkelijk verzoeker bij verzoekschrift zich tot de Kantonrechter heeft gewend, daarbij stellende, dat hij aan geïntimeerde, gedaagde in prima, voor onbepaalde tijd en tot wederopzeggings toe een woning heeft verhuurd aan [adres] tegen de huurprijs van ƒ 15,– per maand en dat hij per brief dd. 1 October 1950 de huur heeft opgezegd aan geïntimeerde-gedaagde terzake van het onbehoorlijk gebruik maken van het gehuurde en daaruit voortvloeiende overlast, althans en in elk geval aan het gehuurde geven van een andere bestemming dan waarvoor en waartoe het is verhuurd; dat hij geïntimeerde-gedaagde een concreet aanbod heeft gedaan per brief van 23 Februari 1951 en hem drie woningen heeft aangeboden op [woonplaats] in dezelfde prijsklasse en van dezelfde soort als het gehuurde, doch dat geïntimeerde-gedaagde heeft geweigerd te verhuizen; met verzoek:

1. dat voor recht worde verklaard de ontbinding der huurovereenkomst tussen partijen;

2. de ontruiming van het gehuurde te willen gelasten, alles met uitvoerbaar verklaring van het vonnis bij voorraad en met bepaling, dat indien [geïntimeerde] dan ingebreke mocht blijven tot de ontruiming hiervan over te gaan, deze zal geschieden desnoods met behulp van de Sterke Macht; kosten rechtens;

dat geïntimeerde-gedaagde bij antwoord de huurovereenkomst heeft erkend, doch al hetgeen de appellant-eiser verder in zijn verzoekschrift heeft gesteld ontkend als zijnde in strijd met de waarheid, en voorts dat appellant-eiser zijn vordering in strijd met de Huurbeschermingsverordening heeft ingesteld, vermits daarin uitdrukkelijk de gronden zijn aangegeven, waarop een vordering tot ontruiming moet steunen, hebbende de geïntimeerde-gedaagde geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaren van eiser in zijn vordering althans dat deze hem zal worden ontzegd als ongegrond en onbewezen;

dat de Kantonrechter bij vonnis dd. 2 October 1951 de appellant-eiser niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn gedaan verzoek, daarbij overwegende: dat eiser zijn vordering steunt op de omstandigheid dat gedaagde de door hem van eiser gehuurde woning een andere bestemming heeft gegeven dan waarvoor de woning werd verhuurd en dat dit echter geen der gronden is, genoemd in artikel 4 der Huurbeschermingsverordening 1949, op grond waarvan ontruiming kan worden gevorderd;

dat appellant-eiser blijkens het in hoofde dezes vermeld proces-verbaal in hoger beroep is gekomen van voormeld vonnis en een memorie van appèl heeft ingediend waarin hij zijn grieven tegen het beroepen vonnis heeft ontwikkeld;

dat aanzegging van het ingesteld hoger beroep en betekening van de memorie van appèl aan geïntimeerde-gedaagde hebben plaats gevonden, blijkens exploit van de deurwaarder J.G. Elmont dd. 14 November 1951, terwijl de aanzegging van de rechtsdag voor de behandeling der zaak in hoger beroep blijkt uit het exploit van deurwaarder A.Ch.Chr. Slaterus van 30 Januari 1952;

Overwegende, dat ten dienende dage partijen, appellant in persoon, geïntimeerde vertegenwoordigd door advocaat H.M.C. Bergen, namens diens gemachtigde advocaat Mr. F.H.R. Lim A Po vonnis hebben gevraagd, hetwelk door het Hof is bepaald op heden;

Ten aanzien van het recht

Overwegende, dat het hoger beroep niet kan worden ontvangen;

dat immers de onderhavige vordering en de daarop gegeven beslissing van de Kantonrechter zijn gegrond op artikel 4 der Huurbeschermingsverordening 1949 en ten dage van de beslissing van de Kantonrechter, zijnde 2 October 1951, nog in werking was de bepaling van artikel 8 dier verordening, krachtens welke tegen rechterlijke beslissingen ex artikel 4 geen rechtsmiddel openstond, welke bepaling eerst is komen te vervallen op 22 November 1951, de datum van in werking treding van de Landsverordening van 21 November 1951 (G.B. No.157);

dat deze nieuwe verordening met ingang van de genoemde datum harer inwerkingtreding de mogelijkheid van hoger beroep van rechterlijke beslissingen ex artikel 4 der Huurbeschermingsverordening 1949 heeft gebracht; doch, bij het ontbreken van enige bepaling omtrent terugwerkende kracht, deze mogelijkheid niet mede tot vonnissen, voordien gewezen, heeft uitgestrekt;

Overwegende nog, dat het Hof aanleiding vindt, er appellant op te wijzen, dat wel is waar de onderhavige zaak door het vonnis van de Kantonrechter in hoogste ressort is beslist, doch hij, indien het door hem gestelde onbehoorlijk gebruik en ondervonden ernstige overlast mochten voortduren, alsnog zich andermaal ter zake met een ontruimingsvordering tot de Rechter kan wenden;

Gelet op de betrekkelijke wetsartikelen;

Rechtdoende in hoger beroep:

Verklaart het appèl niet-ontvankelijk;

Verwijst appellant in de kosten der appellatoire instanties aan zijde van geïntimeerde begroot op nihil.