- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer onbekend
- Uitspraakdatum 21 maart 1969
- Publicatiedatum 26 september 2019
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Onrechtmatige daad. Ouders zijn op grond van art 1388 lid 5 niet aansprakelijk voor het door hun kinderen aangerichte schade, indien zij ten opzichte van hen, ter voorkoming van nadeel voor derden, een zodanige zorg hebben inachtgenomen als van goede ouders of voogden, gelet op leeftijd en aard van het kind en op hun eigen levensomstandigheden in verband met de eisen van het dagelijks leven mocht worden verwacht.(art. 1388 lid 2 en lid 5 Sur. B.W.)
Uitspraak
HOF VAN JUSTITIE, Civiele Kamer, 21 maart 1969.
[naam 1], zo in privé als in hoedanigheid van vader uitoefenende de ouderlijke macht over zijn minderjarige zoon [appellant], wonende te [district], appellant, adv. H.J. Kensenhuys,
TEGEN:
A. [geintimeerde 1].
B. [geintimeerde 2], tot machtiging en bijstand van zijn echtgenote sub A, wonende te [district], geintimeerden, adv. Mr. H.R. Lim A Po.
TEN AANZIEN VAN DE FEITEN:
O., dat [naam], als eisende partij in eerste aanleg zich bij verzoekschrift tot de Kantonrechter in het Eerste Kanton heeft gewend, daarbij
O. dat verweerster sub A, [geintimeerde 1] moeder-voogdes is over het door haar erkend minderjarig kind [naam 2], geboren te [district] op [geboorte datum], blijkens hierbij overgelegd uittreksel van de Burgerlijke Stand;
dat dit kind [naam 2], over wie verweerster sub A de voogdij uitoefent en dat bij haar inwoont op of omstreeks 12 april 1966 te [district] een elastiek heeft gebruikt om daarmee een spijker af te schieten op het rechteroog van verzoekers zoon, [appellant] die daardoor aan het rechteroog werd geraakt, tengevolge waarvan bedoeld oog door de oogarts moest worden verwijderd, blijkens diens hierbij overgelegde medische verklaring;
dat voormelde handeling van [naam 2], de zoon van verweerster sub A is een onrechtmatige daad, gepleegd tegen [appellant], de zoon van verzoeker;
dat zoals voorschreven [appellant] voornoemd door de schuld van [naam 2] voornoemd zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen, althans voormelde onrechtmatige daad door de schuld van [naam 2] is veroorzaakt;
dat verweerster sub A als voogdes van [naam 2] aansprakelijk is voor de schade veroorzaakt door de minderjarige [naam 2], die bij haar ten tijde van het voorval inwoonde en over wie zij de voogdij uitoefende en nog steeds uitoefent;
dat toch verweerster sub A voornoemde destijds veertienjarige zoon zonder toezicht op de bewuste dag van het voorval thuis heeft achtergelaten in ledigheid en moest hebben voorzien dat onder die omstandigheden haar zoon allerlei kattekwaad zou kunnen uithalen of zelfs onheil stichten;
dat tengevolge van voorschreven onrechtmatige daad zoals gezegd het rechteroog van verzoekers zoon moest worden verwijderd en deze dus schade heeft geleden;
dat [appellant], verzoekers zoon, voor zijn verdere leven het rechteroog zal missen en daarmede niet zal kunnen zien;
dat het gemis van het rechteroog teweeg brengt levenslange invaliditeit voor [appellant], terwijl deze thans een kunstoog heeft, dat zijn gezicht misvormt;
dat er uit het voorgaande voor [appellant] naast geleden pijnen, grote smart en gederfde levensvreugde is ontstaan en dit zal voort duren tot zijn dood;
dat tengevolge van voorschreven onrechtmatige daad van [naam 2] jegens [appellant] deze grote schade heeft geleden en gedurende zijn hele leven nog zal lijden;
dat de schade welke verzoeker heeft geleden alsvolgt is te specificeren: enz.
O., dat de eisende partij op deze gronden heeft gevorderd: dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
PRIMAIR: verweerders zullen worden veroordeeld om aan verzoeker te betalen de som van EEN EN VIJFTIG DUIZEND EENHONDERD ZES EN NEGENTIG 50/100 GULDEN met de wettelijke rente daarover vanaf heden tot en met de dag van voldoening;
SUBSIDIAIR: om aan verzoeker te betalen zoveel minder als de Rechter in goede Justitie zal vermenen te behoren, kosten rechtens;
O., dat [geintimeerde 1] en [geintimeerde 2] als gedaagde partij in eerste aanleg voor antwoord hebben gezegd:
dat gedaagden niet ontkennen hetgeen de eiser gesteld heeft in het 2e t/m het 5e „dat” van de conclusie van eis;
dat gedaagden de overige posita van de eiser ontkennen, voor zover zij die hier onder niet woordelijk hebben erkend;
dat gedaagde sub A erkent dat de ten processe bedoelde minderjarige [naam 2] ten tijde van het ongeval ruim 14 jaar oud was en bij haar inwoonde, doch ontkent aansprakelijk te zijn voor de schade veroorzaakt door [naam 2], omdat zij de onrechtmatige daad niet heeft kunnen beletten;
dat gedaagde sub A ontkent, dat uit het enkele feit dat zij haar ruim 14 jarige zoon [naam 2] in de woning heeft achtergelaten zonder meer voortvloeit dat zij moest hebben voorzien dat onder die omstandigheden haar zoon allerlei kattekwaad zou kunnen uithalen;
dat [naam 2] een rustige en kalme jongen is en een zachtaardig karakter heeft; dat uit geen enkele stelling van de eiser blijkt, dat deze jongen een baldadig karakter heeft en op grond hiervan speciaal toezicht behoefde;
dat het in Suriname en zeker in de omgeving waar [naam 2] woont normaal is, dat kinderen van ruim 14 jaar voor kortere of langere tijd alleen worden achtergelaten, doch hieruit vloeit geenszins voort, gezien de normale eisen van het dagelijkse leven, gebrek aan toezicht van de zijde van de ouders of voogden, in casu van gedaagde sub A;
dat gedaagde sub A de onrechtmatige daad van haar kind niet heeft kunnen beletten, omdat zij ten tijde van het plegen van de onrechtmatige daad voor het doen van boodschappen uit was, en de leeftijd en aard van het kind niet zodanig zijn, dat het kind onder speciaal toezicht moest worden gesteld;
dat gedaagde sub A, dus noch in haar toezicht, noch in de opvoeding van het kind heeft gefaald, zodat zij de daad van haar kind niet heeft kunnen beletten, en derhalve de vordering tegen haar moet worden ontzegd;
dat, voor zoveel nodig, gedaagde sub A aanbiedt te bewijzen hetgeen in dit 5e „dat” is gesteld; enz.
O., dat de gedaagde partij op deze gronden voor antwoord heeft geconcludeerd:
dat eiser niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn vorderingen, althans hem die zullen worden ontzegd als ongegrond en onbewezen, kosten rechtens;
O., dat de Kantonrechter bij vonnis dd. 7 mei 1968 heeft overwogen:
Uit het inleidend rekest en met name het petitum, waarin niet veroordeling van gedaagde q.q. wordt gevorderd blijkt duidelijk dat eiser q.q. zijn vordering uitsluitend wenst te baseren op de persoonlijke aansprakelijkheid van de voogd ex artikel 1388 van het Surinaams Burgerlijk Wetboek en dat hij niet tevens veroordeling van de wettelijke vertegenwoordiger van de minderjarige op grond van diens eigen aansprakelijkheid wenst. Wij zullen de vordering derhalve uitsluitend opvatten als een ex artikel 1388 lid 2 van het Surinaams Burgerlijk Wetboek.
Ten processe nu staan de volgende feiten als enerzijds gesteld en anderzijds erkend of niet dan wel onvoldoende weersproken, vast:
- Gedaagde sub A was voogdes over de ten tijde van de gestelde onrechtmatige daad bij haar inwonende [naam 2];
- Genoemde minderjarige heeft een onrechtmatige daad gepleegd, waaraan hij schuld had en waardoor schade is veroorzaakt ten aanzien van eisers zoon [appellant], waarover eiser de ouderlijke macht uitoefent.
Gedaagde sub A betwist aansprakelijkheid voor deze onrechtmatige daad ex artikel 1388 van het Surinaams Burgerlijk Wetboek, stellend, dat zij de daad niet heeft kunnen voorkomen.
Ten aanzien van de wijze waarop gedaagde sub A het toezicht heeft uitgeoefend staan de volgende feiten, als enerzijds gesteld en anderzijds erkend of niet dan wel onvoldoende weersproken ten processe vast:
a. gedaagde sub A’s minderjarige zoon was ten tijde van de litigieuze onrechtmatige daad 14 jaar oud;
b. Deze zoon is zonder toezicht en zonder dat speciale maatregelen zijn genomen om het plegen van onrechtmatige daden te voorkomen alleen in de woning van gedaagde sub A achtergelaten;
c. De minderjarige in kwestie was rustig en had voordien door zijn gedrag geen bijzondere aanleiding gegeven om calamiteiten als de onder havige daad te verwachten.
Onder deze omstandigheden zijn Wij van oordeel dat gedaagde sub A de daad niet heeft kunnen beletten. Het is immers in Suriname normaal dat een jongen van veertien jaren, die voordien geen aanleiding tot speciale voorzichtigheid heeft gegeven, een dag alleen thuis wordt achtergelaten, zeker wanneer — gelijk ten processe is gebleken — leeftijdsgenoten in de buurt aanwezig zijn. In dit land plegen dergelijke jongelieden een zodanige mate van zelfstandigheid ontwikkeld te hebben, dat, indien de geaardheid van het kind of andere omstandigheden geen aanleiding hebben gegeven tot het verwachten van misdragingen, wanneer ouders en/of verzorgers afwezig moeten zijn, niet van hen gevergd kan worden dat zij — bij een afwezigheid van niet langer dan een dag, waarin de avond niet is begrepen — dikwijls kostbare maatregelen nemen om een voortdurend toezicht op de minderjarige te verzekeren, waarvan het succes, gelet op de bovenvermelde drang tot zelfstandigheid, trouwens twijfelachtig geacht moet worden.
Het gevolg van het bovenoverwogene is dat eiser q.q.’s vordering hem zal worden ontzegd;
O., dat de Kantonrechter op deze gronden eiser q.q. diens vordering heeft ontzegd; enz.
O., dat [naam 1] in hoger beroep is gekomen van voormeld vonnis dd. 7 mei 1968;
O., dat de advokaten van partijen ten dienende dage de zaak bij pleidooi nader hebben toegelicht en verdedigd, waarna vonnis is gevraagd, waarvan de uitspraak werd bepaald op heden;
TEN AANZIEN VAN HET RECHT:
O., dat de eerste grief feitelijke grondslag mist, aangezien de Kantonrechter de ingestelde vordering wel degelijk heeft opgevat als gebaseerd op de persoonlijke aansprakelijkheid ex artikel 1388 van het Surinaams Burgerlijk Wetboek van geintimeerde sub A voor schade door haar zoon [naam 2] toegebracht;
O., dat appellant in de tweede en derde grief erover klaagt, dat de Kantonrechter ten onrechte geïntimeerde sub A niet heeft belast met het bewijs, dat zij de onrechtmatige daad van haar zoon niet heeft kunnen beletten (derde grief), doch dit bewijs reeds door de in het vonnis vermelde feiten en omstandigheden geleverd heeft geacht (tweede grief);
O., daaromtrent:
dat aan gezien de aansprakelijkheid der ouders of voogden in een geval als het onderhavige berust op een vermoeden van schuld, het bepaalde in artikel 1388 lid 5 van het Surinaams Burgerlijk Wetboek, waarop appellant zich in voormelde grieven beroept, aldus moet worden verstaan, dat de ouders of voogden niet verantwoordelijk voor door hun kinderen of pupillen veroorzaakte schade kunnen worden gesteld, indien zij ten opzichte van hen, ter voorkoming van nadeel voor derden, een zodanige zorg hebben inacht genomen als van goede ouders of voogden, gelet op leeftijd en aard van het kind en op hun eigen levensomstandigheden in verband met de eisen van het dagelijkse leven, mocht worden verwacht;
dat te dien aanzien als erkend of niet betwist vaststaat, dat de zoon van geïntimeerde sub A [naam 2] ten tijde van het veroorzaken der schade veertien jaar oud was; dat hij een rustige kalme jongen was met een zachtaardig karakter en hij voordien door zijn gedrag geen aanleiding had gegeven om daden als de onderhavige te verwachten; dat geintimeerde sub A door haar beroep van onderwijzeres vaak uit huis pleegt te zijn en haar echtgenoot, de geintimeerde sub B, zijn werk buitenshuis heeft;
dat onder deze omstandigheden — anders dan appellant bij inleidend rekest heeft gesteld —naar ’s Hoven oordeel door geintimeerde sub A niet kon worden voorzien, dat haar zoon allerlei kattekwaad zou uithalen of onheil stichten;
dat dan ook voor geïntimeerde sub A geen aanleiding bestond op de bewuste dag het huis niet te verlaten zonder dat zij voor toezicht op haar zoon [naam 2] had gezorgd, hebbende de Kantonrechter terecht overwogen dat normaal is te achten dat een jongen van veertien jaar, die voordien geen reden tot speciale voorzichtigheid had gegeven, een dag alleen thuis wordt achtergelaten;
dat waar in het gegeven geval reeds vaststaat, dat geintimeerde sub A de in verband met de eisen van het dagelijkse leven, gelet op leeftijd en aard van haar zoon, normaal te verwachten zorg heeft in acht genomen, geen aanleiding voor de Kantonrechter bestond haar met het door appellant verlangde bewijs te belasten, weshalve de hier besproken grieven moeten worden verworpen;
O,, dat in de vierde grief erop wordt gewezen, dat de bij de bespreking van de vorige twee grieven gehanteerde criteria, gezien de toenemende jeugdcriminaliteit, een vrijbrief betekenen voor ouders en voogden het met het toezicht op hun kinderen en pupillen niet nauw te nemen;
O., dat wat er van deze grief verder ook zij, het aan de aansprakelijkheid van ouders of voogden ten grondslag liggende vermoeden van schuld dwingt tot het hanteren van criteria, waarbij het schuld-beginsel tot zijn recht komt, kunnende bij het loslaten daarvan die aansprakelijkheid slechts op het door de wetgever niet gewilde risico-beginsel worden gebaseerd;
O., dat mitsdien ook deze grief faalt;
O., dat uit het voorgaande volgt dat het beroepen vonnis, waarmede het Hof zich kan verenigen, behoort te worden bevestigd;
RECHTDOENDE IN HOGER BEROEP:
Bevestigt het vonnis door de Kantonrechter in het Eerste Kanton op 7 mei 1968 tussen partijen gewezen, waarvan beroep; enz.