- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer GR-9668
- Uitspraakdatum 26 november 1971
- Publicatiedatum 26 maart 2019
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Huurbescherming met betrekking tot woonhuis–winkel gaat niet op. Eenheid woonhuis-winkel verbroken. Overwegende dat nu geïntimeerde niet zelf de bovenwoning bewoont, zelfs al zou één huurovereenkomst met betrekking tot het boven- en benedenwoonhuis zijn gesloten, van een eenheid tussen de huur van die bovenwoning en van het in het benedenhuis geëxploiteerde restaurant welke zou medebrengen, dat geïntimeerde als huurder van het benedenhuis gerechtigd zou zijn zich te beroepen op de huurbescherming, welke hem als huurder van de bovenwoning zou toekomen, geen sprake kan zijn, hebbende geïntimeerde die eenheid verbroken door het feitelijk genot van het bovenhuis vrijwillig aan anderen af te staan. Dat mitsdien het beroep op huurbescherming voor wat betreft het benedenhuis moet worden verworpen, geldende voor huur van zakenpanden geen huurbescherming.
Uitspraak
Hof van Justitie
26 november 1971, G.R. 9668
(Mrs. W.J.J. Koole, O.E.G. van der Geld, Dr. L.Th. Waaldijk)
[appellant], wonende te [district], advocaat H.J. Kensenhuys, appellant,
tegen
[geïntimeerde], wonende op de hoek van de [straat 1] en [adres 1], advocaat G.J.C. van der Schroeff, geïntimeerde;
De President spreekt in deze zaak in naam der Koningin het navolgende vonnis uit:
Het Hof van Justitie van Suriname;
Gezien de stukken van het geding waaronder:
- de in afschrift overgelegde vonnissen d.d. 17 september 1970 en 19 Januari 1971 door de Kantonrechter in het Eerste Kanton tussen partijen gewezen;
- het proces-verbaal van de Griffier van het Eerste Kanton dd. 29 januari 1971 bevattende het instellen van hoger beroep;
Gehoord partijen bij monde van haar respectieve advocaten;
Ten aanzien van de feiten
Overwegende, dat uit de stukken van het geding in eerste aanleg blijkt, dat [appellant] als eisende partij in eerste aanleg zich bij verzoekschrift tot de Kantonrechter in het Eerste Kanton heeft gewend, daarbij stellende:
dat verzoeker de navolgende vordering wenst in te stellen tegen [geïntimeerde], wonende op de hoek [straat 1]/[adres 1], verweerder;
dat verzoeker aan verweerder heeft verhuurd, gelijk deze van verzoeker heeft gehuurd het benedenhuis dienende als café-restaurant gelegen te [district] aan [adres 2] tegen de prijs, zoals vastgesteld blijkens hierbij in fotokopie overgelegde beschikking van de Distrikts-Kommissaris van [district] [datum], van ƒ 80,87 per maand;
dat verzoeker eveneens aan verweerder heeft verhuurd gelijk deze van verzoeker heeft gehuurd het bovenhuis van hetzelfde huis, gelegen te [district] aan [adres 2] tegen de bij dezelfde beschikking van de Distrikts-Kommissaris van [district] vastgestelde prijs van ƒ 67,37 per maand;
dat verzoeker van verweerder de huur van voormelde beneden- en bovenhuis bij herhaling heeft opgezegd;
dat verzoeker vooral het benedenhuis voor eigen gebruik dringend nodig heeft;
dat verweerder op de hoek van de [straat 1] en [straat 2] een café-restaurant exploiteert, waarin verweerder het bedrijf aan [adres 2] ben. heel gemakkelijk kan onderbrengen;
dat verweerder evenwel weigert het gehuurde te ontruimen en ter vrije beschikking van verzoeker te stellen;
Overwegende, dat de eisende partij op deze gronden heeft gevorderd:
dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
PRIMAIR: de huurovereenkomsten bestaande tussen partijen betreffende het beneden- en bovenhuis gelegen te [district] aan [adres 2] ontbonden zullen worden verklaard; met veroordeling9 van verweerder om binnen een door de Kantonrechter te bepalen termijn het benedenhuis en het bovenhuis gelegen te [district] aan [adres 2] met al wie of wat van zijnent wege zich daarin mocht bevinden te ontruimen, te verlaten en met afgifte der sleutels ter vrije beschikking te stellen van verzoeker; met machtiging op verzoeker om indien verweerder in gebreke mocht blijven aan het vonnis te voldoen, de ontruiming zelf te doen bewerkstelligen, desnoods met behulp van de sterke macht;
SUBSIDIAIR: de huurovereenkomst bestaande tussen partijen betreffende het benedenhuis van het huis gelegen te [district] aan [adres 2] ontbonden zal worden verklaard; met veroordeling van verweerder om binnen een door de Kantonrechter te bepalen termijn het benedenhuis gelegen te [district] aan [adres 2] met al wie of wat van zijnent wege zich daarin mocht bevinden te ontruimen, te verlaten en met afgifte der sleutels ter vrije beschikking te stellen van verzoeker; met machtiging op verzoeker om indien verweerder in gebreke mocht blijven aan het vonnis te voldoen, de ontruiming zelf te doen bewerkstelligen, desnoods met behulp van de sterke macht, kosten rechtens;
Overwegende, dat [geïntimeerde] als gedaagde partij in eerste aanleg voor antwoord heeft gezegd:
dat gedaagde erkent van eiser te hebben gehuurd het pand staande en gelegen te [district] aan [adres 2] tegen een huurprijs van ƒ 151,79;
dat gedaagde ten stelligste ontkent dat 2 huurovereenkomsten zijn gesloten zoals eiser heeft beweerd in het inleidend rekest;
dat eiser inderdaad in 1964 (Zie A.R. 1481) een soortgelijke vordering heeft aanhangig gemaakt maar omdat er geen huur achterstand was werd eiser niet ontvankelijk verklaard (vonnis 26 Januari 1965);
dat het beslist onjuist is dat eiser het benedenhuis voor eigen gebruik dringend nodig heeft en wel omdat eiser een zaak heeft aan [adres 2] ben. en een andere pand heeft aan de [straat 3];
dat de opzegging van het beneden en bovenhuis sinds het vorige vonnis niet heeft plaats gevonden;
dat daarenboven de moeder van gedaagde en ander naaste familieleden n.l. broers en zusjes in deze woning verblijven met goedvinden van eiser en gedaagde een uitdrukkelijk beroep doet op de huurbescherming, voor zover nodig;
dat er één huurovereenkomst is voor het gehele pand, en geen twee overeenkomsten;
dat de huurovereenkomst niet gesplitst kan worden;
Overwegende, dat de gedaagde partij op deze gronden voor antwoord heeft geconcludeerd:
dat eiser in zijn vordering niet zal worden ontvangen, althans deze hem zal worden ontzegd als ongegrond en onbewezen;
Overwegende, dat partijen vervolgens bij conclusies van repliek en dupliek, welke geacht moeten worden te dezer plaatse te zijn ingelast, haar stellingen nader hebben toegelicht en verdedigd;
Overwegende, dat de Kantonrechter bij vonnis dd. 17 september 1970 een comparitie van partijen heeft gelast, waarbij partijen in persoon hebben verklaard gelijk in het daarvan opgemaakte -als hier ingevoegd te beschouwen- proces-verbaal staat gerelateerd;
Overwegende, dat de Kantonrechter bij vonnis d.d. 19 Januari 1971 op te dezer plaatse als ingevoegd te beschouwen gronden;
eiser diens vordering heeft ontzegd en hem heeft veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van gedaagde gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op ƒ 40,55 (Veertig 55/100 gulden);
Overwegende, dat blijkens hogervermeld proces-verbaal [appellant] in hoger beroep is gekomen van voormeld eindvonnis d.d. 19 Januari 1971;
Overwegende, dat bij exploit van deurwaarder A.Ch. Chr. Slaterus dd. 20 mei 1971 aan geïntimeerde aanzegging van het ingestelde hoger beroep is gedaan, terwijl uit de ten processe aanwezige stukken blijkt, dat de rechtsdag voor de behandeling der zaak in hoger beroep voor het Hof van Justitie aan partijen is aangezegd;
Overwegende, dat de advocaten van partijen ten dienende dage de zaak bij pleidooi nader hebben toegelicht en verdedigd, waarna vonnis is gevraagd, waarvan de uitspraak werd bepaald op heden;
Ten aanzien van het recht
Overwegende, dat appellant heeft gesteld, dat hij van het pand [adres 2] te [district] het benedenhuis als café-restaurant voor ƒ 80,87 en het bovenhuis als woning voor ƒ 67,37, alles per maand, aan geïntimeerde heeft verhuurd;
Overwegende, dat geïntimeerde heeft erkend het gehele door appellant bedoelde pand van hem in huur te hebben tegen een huurprijs van ƒ 151,79 per maand;
Overwegende, dat dit laatste bedrag weliswaar ƒ 3,55 per maand hoger is dan de som van de door appellant genoemde bedragen, doch deze controverse in dit geding geen rol speelt, omdat geen betaling van huur is gevorderd;
Overwegende, dat de vraag of in casu van een dan wel van twee huurovereenkomsten sprake is, waarover partijen van mening verschillen, onder de hierna te overwegen omstandigheden evenmin ter zake doet nu vaststaat, dat geïntimeerde het gehele pand van appellant in huur heeft en niet is betwist dat het bovenhuis voor bewoning en het benedenhuis voor het uitoefenen van een bedrijf is verhuurd;
Overwegende, dat als door geïntimeerde niet weersproken verder vaststaat, dat de huur van het beneden- en bovenhuis is opgezegd;
Overwegende, dat geïntimeerde tegen toewijzing van appellants vorderingen heeft aangevoerd, dat nu in het gehuurde een woning is begrepen, hij gerechtigd is zich op huurbescherming te beroepen;
Overwegende, dat appellant daartegen heeft gesteld, dat het beroep op huurbescherming niet opgaat, omdat geïntimeerde het bewuste bovenhuis niet zelf feitelijk bewoont;
Overwegende omtrent dit geschilpunt:
dat geïntimeerde ter comparitie van partijen in prima heeft verklaard niet zelf in het bovenhuis te wonen, maar dit door anderen te laten bewonen, exploiterende hij wel zelf in het benedenhuis een restaurant;
dat nu geïntimeerde niet zelf de bovenwoning bewoont, – zelfs al zou een huurovereenkomst met betrekking tot het boven- en benedenhuis zijn gesloten – van een eenheid tussen de huur van die bovenwoning en van het in het benedenhuis geëxploiteerde restaurant, welke zou medebrengen, dat geïntimeerde als huurder van het benedenhuis gerechtigd zou zijn zich te beroepen op de huurbescherming, welke hem als huurder van de bovenwoning zou toekomen, geen sprake kan zijn, hebbende geïntimeerde die eenheid verbroken door het feitelijk genot van het bovenhuis vrijwillig aan anderen af te staan;
Overwegende, dat mitsdien geïntimeerde beroep op huurbescherming voor wat betreft het benedenhuis moet worden verworpen, geldende voor de huur van zakenpanden onder voormelde omstandigheden geen huurbescherming;
Overwegende, dat appellants subsidiaire vordering mitsdien onder vernietiging van het beroepen vonnis, voor toewijzing gereed ligt;
Overwegende, dat waar appellant voor wat betreft het bovenhuis geen gronden heeft gesteld en te bewijzen aangeboden, welke tot verwerping van het beroep op huurbescherming met betrekking tot deze woning zouden moeten leiden, zijn primaire vordering moet worden afgewezen;
Rechtdoende in hoger beroep:
Vernietigt het vonnis door de Kantonrechter in het Eerste Kanton op 19 Januari 1971 tussen partijen gewezen, waarvan beroep;
En opnieuw rechtdoende:
Wijst af appellants primaire vordering;
Verklaart ontbonden de tussen partijen bestaande huurovereenkomst voor wat betreft het benedenhuis van het pand gelegen te [district] aan [adres 2];
Veroordeelt geïntimeerde om binnen vier maanden na betekening van dit vonnis genoemd benedenhuis met al hetgeen zich daarin van zijnentwege bevindt te ontruimen en dit onder afgifte der sleutels ter vrije beschikking van appellant te stellen;
Machtigt appellant om bij gebreke van dien deze ontruiming zelf te bewerkstelligen, desnoods met behulp van de sterke macht;
Compenseert de in beide instanties gevallen proceskosten in dier voege dat iedere partij de hare draagt;