- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer GR-10116
- Uitspraakdatum 21 juni 1974
- Publicatiedatum 19 maart 2019
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Beroep op huurbescherming gaat niet op, nu het rechtens vaststaat dat geïntimeerde de woning dringend nodig heeft voor eigen gebruik en appellant een huurachterstand heeft. Ontruiming toegestaan.
Uitspraak
Hof van Justitie
21 juni 1974, G.R. 10116
(Mrs. O.E.G. van der Geld, O.W. Abendanon, dr. L.TH. Waaldijk)
[appellant], wonende te [district 1] aan [adres], advokaat Mr. H.R. Komproe, appellant,
tegen
[geïntimeerde] , wonende in het [district 2], advokaat Mr. C.R. Jadnanansing, geïntimeerde;
De President spreekt in deze zaak in naam der Koningin het navolgende vonnis uit:
Het Hof van Justitie van Suriname;
Gezien de stukken van het geding waaronder:
1. het in afschrift overgelegd vonnis dd. 11 december 1973 door de Kantonrechter in het Eerste Kanton tussen partijen gewezen;
2. het proces-verbaal van de Griffier van het Eerste Kanton dd. 7 januari 1974 bevattende het instellen van hoger beroep;
Gehoord partijen bij monde van haar respectieve advokaten;
Ten aanzien van de feiten
Overwegende dat uit de stukken van het geding in eerste aanleg blijkt, dat [geïntimeerde] als eisende partij in eerste aanleg zich bij verzoekschrift tot de Kantonrechter in het Eerste Kanton heeft gewend, daarbij stellende:
dat hij de navolgende vordering wenst in te stellen tegen: [appellant], wonende te [district 1] aan [adres], gerekestreerde;
dat rekestrant aan gerekestreerde per 16 april 1973 heeft verhuurd, gelijk gerekestreerde van rekestrant heeft gehuurd: Het huis met erf gelegen te [district 1], aan [adres] zulks voor de huurprijs van ƒ 65,– per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;
dat rekestrant, aan wie gemeld huis en erf op 16 april 1973 in eigendom werd overgedragen, gerekestreerde te kennen had gegeven dat de huur ten hoogste vier maanden zou duren, met welke voorwaarde gerekestreerde akkoord was gegaan;
dat de overeengekomen huurperiode mitsdien op 16 augustus is verstreken, maar gerekestreerde ondanks herhaalde aanmaningen weigert het gehuurde te ontruimen;
dat rekestrant, die gemeld huis en erf speciaal voor eigen gebruik gekocht heeft, daar hij voornemens is [district 2] te verlaten en dat hij zijn huis aldaar reeds verkocht heeft, thans in grote moeilijkheden is komen te verkeren;
dat twee kinderen van rekestrant onderwijs instellingen moeten bezoeken die niet in [district 2] aanwezig zijn, zodat rekestrant hen voorlopig in een internaat heeft moeten onderbrengen, hetgeen kosten met zich meebrengt, die hij gelet op zijn inkomen, nauwelijks kan dragen;
dat gerekestreerde bovendien de huur niet op tijd betaalt en dat hij ingebreke is gebleven met de betaling van de huur over de maanden augustus, september en oktober 1973, zodat hij thans aan rekestrant verschuldigd is een bedrag van 3 x ƒ 65,– = ƒ 195,–;
dat gerekestreerde, ondanks herhaaldelijk daartoe te zijn aangemaand geweigerd heeft althans ingebreke is gebleven om de achterstallige huurtermijnen te voldoen, zodat rekestrant zich genoodzaakt ziet tot het nemen van rechtsmaatregelen over te gaan;
dat rekestrant op grond van de door gerekestreerde gepleegde wanprestatie alsmede op grond dat hij door kennelijke nood gedwongen het verhuurde goed voor eigen gebruik nodig heeft, gerechtigd is ontruiming en schadeloosstelling in rechte te vorderen;
Overwegende dat de eisende partij op deze gronden heeft gevorderd:
dat bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. Gerekestreerde zal worden veroordeeld om tegen behoorlijke kwijting aan rekestrant te betalen de som van ƒ 195,– (eenhonderd vijf en negentig gulden) terzake voormeld met de wettelijke interessen hierover ad 6% ‘s jaars vanaf de dag der rechtsingang 13 oktober 1973 tot aan de voldoening;
II. De hiervoor sub 2 vermelde huurovereenkomst op grond van wanprestatie zijdens gerekestreerde en/of op grond dat rekestrant het verhuurde onroerend goed door kennelijke nood gedwongen voor eigen gebruik nodig heeft, ontbonden zal worden verklaard alsmede gerekestreerde zal worden veroordeeld om binnen een door de Kantonrechter te bepalen termijn het verhuurde onroerend goed met alle zich daarin van zijnentwege bevindende personen en goederen te ontruimen en ter algehele en vrije beschikking van rekestrant te stellen met machtiging aan rekestrant om indien gerekestreerde in gebreke mocht blijven om binnen de door de Kantonrechter te bepalen termijn het verhuurde te ontruimen de ontruiming zelf te doen bewerkstelligen met behulp van de Sterke Macht;
III. Gerekestreerde zal worden veroordeeld om te rekenen van 1 oktober 1973 maandelijks aan rekestrant te betalen de som van ƒ 65,– (vijf en zestig gulden) en wel zolang gerekestreerde in gebreke blijft het verhuurde te ontruimen;
Verzoekende rekestrant de Kantonrechter tenminste toe te staan dat deze zaak op verkorte termijnen worde opgeroepen;
Alles met veroordeling van gerekestreerde in de kosten van het geding;
Overwegende dat [appellant] als gedaagde partij in eerste aanleg voor mondeling antwoord heeft gezegd:
dat hij de huurovereenkomst erkent;
dat hij niet achter is met betaling van de huur;
dat hij de huur via de Surinaamse Bank, per automatische giro betaalt;
dat hij de huur over de maanden augustus en september al heeft betaald en die van oktober aan eind van deze maand zal betalen;
dat hij 2 maanden nodig heeft om te verhuizen;
Overwegende dat de Kantonrechter bij vonnis van 1 december 1973 heeft overwogen:
dat waar eiser niet gemotiveerd heeft weergegeven dat gedaagde de huur over de maanden augustus en september 1973 heeft betaald, dit ten rechte is komen vast te staan;
dat nu gedaagde heeft erkend de huur over de maand oktober 1973 schuldig te zijn en niet heeft besproken dat eiser, het verhuurde dringend voor eigen gebruik nodig heeft, eiser’s vordering in voege als in het dictum te melden zal worden toegewezen;
Overwegende dat de Kantonrechter op deze gronden de in het inleidend verzoekschrift gestelde overeenkomst ontbonden heeft verklaard;
gedaagde heeft veroordeeld om op uiterlijk 15 januari 1974 het huis met erf gelegen aan [adres] met alle daarop of daarin van zijnentwege zich bevindende personen en goederen te ontruimen en ter algehele en vrije beschikking van eiser te stellen;
C. eiser heeft gemachtigd om, indien gedaagde ingebreke blijft het vermelde gehuurde te ontruimen, deze ontruiming zelf te doen uitvoeren, desnoods met behulp van de Sterke Macht;
D. gedaagde voorts heeft veroordeeld om aan eiser tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de som van ƒ 65,–(vijf en zestig gulden) met de rente hierover ad 6% ‘s jaars, vanaf 13 oktober 1973 tot aan de dag der voldoening;
E. gedaagde heeft veroordeeld om zolang hij ingebreke blijft het vermelde gehuurde te ontruimen, maandelijks, te rekenen van 1 november 1973, aan eiser te betalen de som van ƒ 65,– (vijf en zestig gulden)
dit vonnis tot zover vermeld sub B tot en met E uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard gedaagde heeft veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van eiser gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op ƒ 41,– (een en veertig gulden);
Overwegende dat blijkens hogervermeld proces-verbaal [appellant] in hoger beroep is gekomen van voormeld vonnis d.d. 11 december 1973;
Overwegende dat bij exploit van deurwaarder W.C. Leysner dd. 31 januari 1974 aan geïntimeerde aanzegging van het ingestelde hoger beroep is gedaan, terwijl uit de ten processe aanwezige stukken blijkt, dat de rechtsdag voor de behandeling der zaak in hoger beroep voor het Hof van Justitie aan partijen is aangezegd;
Overwegende dat de advokaten van partijen ten dienende dage – onder overlegging van produkties – de zaak bij pleidooi nader hebben toegelicht en verdedigd waarna vonnis is gevraagd, waarvan de uitspraak werd bepaald op heden;
Ten aanzien van het recht
Overwegende, dat het Hof termen aanwezig acht een comparitie van partijen te gelasten tot het geven van inlichtingen en het beproeven van een vereniging, op welke comparitie partijen justificatoire bescheiden aan het Hof dienen over te leggen.
Gezien de betrekkelijke wetsartikelen;
Rechtdoende in hoger beroep:
Alvorens definitief te beslissen;
Gelast partijen ambtshalve om in persoon op vrijdag, 26 juli 1974 des voormiddags te half negen uur voor het Hof van Justitie te verschijnen tot het geven van inlichtingen en het beproeven van een vereniging;
Wijst aan als Rechter-Commissaris voor wie deze comparitie zal worden gehouden de President van dit Hof:
Houdt elke verdere uitspraak aan;