- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer onbekend
- Uitspraakdatum 20 december 1978
- Publicatiedatum 16 mei 2019
- Rechtsgebied Strafrecht
-
Inhoudsindicatie
Verkeersongeval. Overtreding art. 8, lid 1, sub 3, Rijwet 1916. Begrip ‘wegen’ in art. 1, lid 1b, Rijbesluit moet ruim worden geïnterpreteerd. Bij strafmaat aanmerkelijke lage straf, nu geen jurisprudentie en daarom onzekerheid omtrent al dan niet strafbaar feit gepleegd.
Uitspraak
20 december 1978
In naam van de Republiek
Het Hof van Justitie van Suriname:
Gehoord het rapport,in deze uitgebracht door het Lid Plaatsvervanger Mr.O.W.Abendanon:
Gezien de stukken van het geding,waaronder het in afschrift overgelegde vonnis,door de Kantonrechter in het Tweede Kanton dd.17 juli 1978 gewezen en uitgesproken tegen:
[verdachte] ,
oud 35 jaar,
van beroep electricien,
geboren in Suriname,
wonende op het [adres] in het [district 1] ;
Gelet op het tijdig door de Procureur –Generaal ingesteld hoger beroep;
Gehoord de beklaagde in zijn verdediging;
Gehoord het Openbaar Ministerie;
Gelet op het onderzoek in beide instanties;
Overwegende dat aan beklaagde bij de inleidende akte van dagvaarding is ten laste gelegd, dat hij:
Op iof omstreeks 1 januari 1977,althans in het jaar 1977,te [district 2],in ieder geval in Suriname, als bestuurder van een vierwielig motorrijtuig, personenauto, daarmede:
I. zich bevindende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, het terrein van het z.g. service station gelegen aan de voor het openbaar verkeer openstaande weg, Domineestraat,achteruit rijden zodanig gemanoeuvreerd dat die door hem, beklaagde, bestuurde personenauto in botsing of aanrijding is gekomen met een naast zijn, beklaagdes, motorrijtuig alstoen stilstaand, althans zich bevindend vierwielig motorrijtuig, auto, waardoor aan dat laatstbedoeld motorrijtuig,toebehorende aan een ander of anderen dan aan hem, beklaagde,schade werd toegebracht,in ieder geval de vrijheid van het verkeer zonder noodzaak werd belemmerd of de veiligheid op die weg (vermeld terrein)in gevaar werd gebracht of redelijkerwijs was aan te nemen dat de veiligheid op die weg(terrein)in gevaar kon worden gebracht.
II. heeft gereden over de voor het openbaar verkeer openstaande weg,het terrein van het z.g.service station gelegen aan de voor het openbaar verkeer openstaande weg, Domineestraat, zonder dat hem daartoe door of vanwege de Procureur-Generaal een rijbewijs was afgegeven als bedoeld in artikel 8 lid 1 sub 3c van de toen geldende Rijverordening 1916.
Overwegende, dat de Kantonrechter de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie in Suriname niet ontvankelijk heeft verklaard in de door hem bij dagvaarding tegen de beklaagde voornoemd ingestelde strafvordering;
Overwegende,dat het Hof zich niet kan verenigen met het vonnis a quo,wetshalve dit moet worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan;
En alsnu opnieuw rechtdoende :
Overwegende,dat ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard, zakelijk weergegeven;
de beklaagde:
t.a.v. het sub I te laste gelegde:
dat hij op 1 januari 1977 te [district 2] als bestuurder van een vierwielig motorrijtuig, personenauto, gekentekend [nummer 1],daarmede achteruit heeft gereden op het terrein van het Esso Service station aan de voor het openbaar verkeer openstaande weg,de Domineestraat,bij welke manoeuvre hij in botsing is gekomen met een naast hem op dat terrein geparkeerd staand vierwielig motorrijtuig toebehorend aan de persoon,hem naderhand bekend geworden als [naam 1], tengevolge van welke botsing het motorrijtuig van [naam 1] voornoemd schade werd toegebracht;
t.a.v. het sub II ten laste gelegde:
dat hij op 1 januari 1977 te [district 2],als bestuurder-stuurder van een viewielig motorrijtuig,personenauto, gekentekend [nummer],daarmede heeft gereden op het terrein van het Esso Service Station aan de Domineestraat, terwijl door of vanwege de Procureur-Generaal geen rijbewijs tot het besturen van vierwielige motorrijtuigen aan hem was afgegeven;
Overwegende,dat een ambtsedig proces-verbaal van de majoor van politie [naam 2] dd.10 februari 1977 zakelijk weergegeven inhoudt als verklaring van [naam1]:
t.a.v.het sub I te laste gelegde:
dat hij in de namiddag van zaterdag 1 januari 1977 te [district] zijn vierwielig motorrijtuig, personenauto, gekentekend [nummer 2], geparkeerd had op het terrein van het Esso Service Station aan de Domineestraat;
t.a.v.het sub I en II te laste gelegde:
dat hij alstoen heeft gezien,dat een auto,die eerder naast de zijne geparkeerd was naar achteren reed terwijl deze bestuurd werd door de hem bekende [verdachte] en dat deze tijdens het achteruit rijden tegen de zijne is aangereden, tengevolge waarvan zijn voertuig aan het rechter voorportier een deuk opliep;
Overewegende,dat een op ambtseed opgemaakte schriftelijke vewrklaring van de Procureur-Generaal dd.13 juni 1978,zakellijk weergegeven inhoudt:
t.a.v.het sub II te laste gelegde:
dat tot op 1 januari 1977 geen rijbewijs als bedoeld in artikel 8 1e lid sub 3c der Rijverordering 1916 was afgegeven aan [verdachte] geboren te [district 2] op [datum] en wonende aan de [adres] in het [district 1];
Overwegende, dat het Hof op grond van voorgeschreven bewijsmiddelen waarbij elk bewijsmiddel slechts gebezigd is voor dat onderdeel van de telastelegging,waarop het blijkens de aanduiding betrekking heeft,wettig en overtuigend bewezen acht met de schuld van beklaagde daaraan,dat hij:
op 1 januari 1977 te [district 2],als bestuurder van een vierwielig motorrijtuig, personenauto, daarmede:
I. zich bevindende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, het terrein van het zgn.Service Station gelegen aan de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Domineestraat,achteruit heeft gereden en tijdens het achteruitrijden zodanig gemanoeuvreerd dat die door hem, beklaagde, bestuurde personenauto in botsing is gekomen met een naast zijn, beklaagdes, motorrijtuig, zich bevindend vierwielig motorrijtuig, auto, waardoor aan dat 1 laatsbedoeld motorrijtuig,toebehorende aan een ander dan aan hem,beklaagde,schade werd toegebracht;
II. heeft gereden over de de voor het openbaar verkeer openstaande weg,het terrein van het zgn. Service Station gelegen aan de voor het openbaar verkeer openstaande weg, Domineestraat, zonder dat hem daartoe door of vanwege de Procureur-Generaal een rijbewijs was afgegeven,als bedoeld in artikel 8 lid1 sub 3c van de toen geldende Rijverordening 1916;
Overwegende,dat in artikel 1 lid 1b van het Rijbesluit 1957 (geldende tekst G.B.1980 No.105 zoals latstelijk gewijzigd bij Staatsbesluit 1977 No.1) het begrip wegen ruim is geinterpreteerd, aangezien daaronder niet alleen vallen alle voor het openbaar verkeer openstaande rijbanen etc., maar ook de tot de wegen behorende voetpaden,bermen of zijkanten van deze rijbanen;
Overwegende, dat naar ‘s Hoven oordeel hieruit kan worden afgeleid dat als wegen in de zin van dat besluit dienen te worden beschouwd alle plaatsen of terreinen gelegen nabij rijbanen die geschikt zijn voor openbaar verkeer en daarvoor gebruikt worden tenzij uit een plaatselijke aanduiding of aanwijzing het tegendeel kan worden afgeleid
Overwegende,dat derhalve naar ‘sHoven oordeel toegangswegen tot winkels, café’s, garages, benzinestations en dergelijke voor het publliek opengestelde zaken,die nabij rijbanen zijn gelegen als voor het openbaar verkeer openstaande wegen dienen te worden aangemerkt voorzover het tegendeel niet uitdrukkelijk blijkt of is bekendgemaakt door de eigenaar of gebruikers van die toegangswegen;
Overwegende, dat mitsdien de in sub1 en II van de ten lastelegging omschreven terreinen te Paramaribo waarover de beklaagde op 1 januari 1977 met zijn motorrijtuig heeft gereden,als voor het openbaar verkeer openstaande wegen dienen te worden aangemerkt zijnde het een feit van algemene bekendheid dat het betrokken terrein aan de boven daartoe gestelde eisen voldoet;
Overwegende, dat de Procureur-Generaal het onder sub II ten laste gelegde feit heeft gekwalificeerd als te vallen onder artikel 8 lid 1 sub 3 van de toen geldende Rijverordening 1916;
Overwegende,dat wij zullen voorstaan dat de Procureur-Generaal heeft bedoeld artikel 8 lid 1 sub 3 van de toen geldende Rijwet 1916,nu bij Wet van 3 augustus 1977 No.8821 S.R.S.1977 No.45 ondermeer is vastgesteld,dat overal waarin de op het tijdstip van in werking treding van de Grondwet bestaande wettelijke regelingen staat ‘’Verordening’’ wordt gelezen ‘’Wet’’ ;
Overwegende,dat het Hof niet wettig en overtuigend bewezen acht hetgeen de beklaagde bij dagvaarding sub I en II meer of anders is te laste gelegd ; dan bewezen is verklaard,weshalve of hij daarvan behoort te worden vrijgesproken;
Overwegende, dat de ten laste van beklaagde bewezen geachte feiten moeten worden gekwalificeerd als:
1. Overtreding van een voorschrift van een ter uitvoering van de rijwet 1916 gegeven staatsbesluit, waarin bij het Surinaams wetboek van strafrecht niet is voorzien”, overtreding vallende onder artikel 15b van het Rijbesluit 1957 en strafbaar gesteld bij artikel 13, lid 3 van de Rijwet 1916;
2. “Overtreding van een voorschrift van de Rijwet 1916”, overtreding vallende onder artikel 8 lid 1 sub 3c van genoemde Rijwet en strafbaar gesteld bij artikel 13 lid 3 daarvan;
Overwegende,dat het Hof de navolgende straffen in overeenstemming acht met de ernst van de gepleegde feiten de omstandigheden waaronder deze werden gepleegd en de persoon van de beklaagde, waarbij het Hof komt tot een aanmerkelijke lage strafoplegging dan voor dergelijke delicten gebruikelijk,omdat aannemelijk is dat de beklaagde, nu hierover in ons land geen jurisprudentie bestond, in het onzekere verkeerde over de vraag of hij een strafbaar feit pleegde;
Gezien, behalve vorenaangehaalde wetsartikelen, de artikelen 9,11,38,41,82 en 127 van het Surinaams Wetboek van Strafrecht;
Rechtdoende in Hoger Beroep:
Vernietigt het vonnis dd.17 juli 1978 door de Kantonrechter in het Tweede Kanton gewezen en uitgesproken tegen de beklaagde [verdachte], waarvan beroep;
EN ALSNU OPNIEUW RECHTDOENDE:
Verklaart wettig en overtuigend bewezen hetgeen hiervoren bewezen is geacht;
Kwalificeert de bewezen verklaarde feiten als voormeld;
Verklaart de bewezen verklaarde en de beklaagde deswege srtafbaar;
Veroordeelt hem:
v.w.b. het sub I vermelde feit tot een geldboete van f.5,–(vijf gulden) met bepaling dat de boete bij gebreke van betaling en verhaal vervangen zal worden door hechtenis voor de tijd van EEN DAG;
v.w.b. het sub II vermelde feit tot een geldboete van f.15,–(vijftien gulden) met bepaling dat de boete bij gebreke van betaling en verhaal vervangen zal worden voor de tijd van DRIE DAGEN;
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de beklaagde bij dagvaarding sub I en II meer of anders is te laste gelegd,dan bewezen is verklaard;
Spreekt hem daarvan vrij;
Aldus gewezen door de heren :Mr.O.R.G. VAN DER GELD, President, Mr.H.C.J. HUBER, lLid en Mr.O.W.ABENDANNON,Lid Plaatsvervanger, in tegenwoordigheid van Mr.S.H.BRAAFHEID, fungerend Griffier, die dit vonnis hebben ondertekend en uitgesproken ter Openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van WOENSDAG, 20 DECEMBER 1978, door de President voornoemd.
w.g.S.H.BRAAFHEID w.g. O.R.VAN DER GELD
w.g. H.C.U.J. HUBER
w.g. O.W. ABENDANON
Voor afschrift,
De Griffier van het Hof van Justitie,