SRU-HvJ-1988-1

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer A-152
  • Uitspraakdatum 22 januari 1988
  • Publicatiedatum 30 maart 2019
  • Rechtsgebied Ambtenarenrecht
  • Inhoudsindicatie

    Bedreiging aan directeur. Ongeoorloofd afwezigheid. Niet gebleken van ziekteverlof. Gedragingen ernstig genoeg voor rechtvaardiging tuchtmaatregel van ontslag.

Uitspraak

HvJ 22 JANUARI 1988

[verzoeker], wonende te [woonplaats] in [district 1], thans [district 2], advokaat Mr.E.C.M.HOOPLOT,

verzoeker,

tegen

DE STAAT SURINAME,rechtspersoon, in rechte vertegenwoordigd door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie van Suriname, kantoorhoudende aan de Gravenstraat no.3 te paramaribo en ter terechtzitting vertegenwoordigd wordende door advokaat Mr.F.KRUISLAND,

Verweerder,

De waarnemend-president spreekt in deze zaak in naam van de Republiek, het navolgend vonnis uit:

Het Hof van Justitie van Suriname:

Gezien ‘s Hofs interlocutoire vonnissen respektievelijk van 22 februari 1985 en 9 augustus 1985 tussen partijen gewezen;

TEN AANZIEN VAN DE FEITEN;

Verwijzend naar en overnemend hetgeen bereids in ‘s Hofs laatstvermeld vonnis is overwogen en beslist en voorts;

Overwegende, dat ingevolge laatstvermeld vonnis het verhoor bij rogatoire-commissie van de [getuige] heeft plaatsgevonden, hebbende die getuige verklaard gelijk in het daarvan opgemaakt, hier als ingelast te beschouwen proces-verbaal staat gerelateerd;

Overwegende, dat de gemachtigde van verzoeker in de contra-enquete twee getuigen heeft doen horen, die hebben verklaard gelijk in het daarvan opgemaakt, hier als ingelast te beschouwen proces-verbaal staat gerelateerd;

Overwegende, dat de gemachtigde van verzoeker hierna heeft afgezien van verder getuigenverhoor, waarna het Hof de enquête voor gesloten heeft verklaard;

Overwegende, dat nadat de gemachtigden van partijen hier als geïnsereerd aan te merken conclusies na gehouden enquête hadden genomen, het Hof aanvankelijk vonnis in de zaak had bepaald op 11 december 1987, doch nader op heden;

TEN AANZIEN VAN HET RECHT:

Overwegende, dat het Hof volhardt bij zijn interlocutoir vonnis van 9 augustus 1985 en zich daarnaar zal gedragen;

Overwegende, dat het Hof verweerder op grond van de verklaringen der aan zijn zijde gehoorde getuigen, in onderling verband en samenhang beschouwd, geslaagd acht in het van hem verlangde bewijs, welk bewijs door de verklaringen der aan de zijde van verzoeker gehoorde getuigen niet is weerlegd of ontzenuwd;

Overwegende, dat mitsdien de bedreiging door verzoeker jegens de toenmalige Direkteur van de Regionale Gezondheidszorg,Drs.P.M.GERLACH, is komen vast te staan;

Overwegende, dat het Hof dit feit van zo ernstige aard acht,dat dit voldoende grond oplevert om op verzoeker de tuchtmaatregel van ontslag toe te passen;

Overwegende voorts ten overvloede, dat eveneens is komen vast te staan, dat verzoeker op de data in de ontslagresolutie vermeld van zijn werk afwezig was;

– dat deze dagen niet door een geneeskundige verklaring gedekt zijn;

Overwegende, dat verzoeker stelt, dat hem terzake hooguit administratieve nonchalance kan worden verweten, maar dat niet zo zou zijn, dat hij in die perioden niet wegens ziekte buiten staat zou zijn geweest zijn werkzaamheden te verrichten;

Overwegende, dat dit laatste weerlegd door de bevinding van de Geneeskundige Commissie, welke bevinding in de ontslagresolutie is aangehaald;

Overwegende, dat het naar’s Hoven oordeel waar mag zijn, dat artsen bij de beoordeling of iemand in staat is te werken, tot verschillende conclusies kunnen komen, doch in casu dient het oordeel van de Geneeskundige Commissie de doorslag te geven;

Overwegende, wijders, dat verzoeker nog heeft gesteld, dat hem stilzwijgend ziekteverlof is verleend;

Overwegende, dat het Hof dit standpunt van verzoeker niet deelt;

– dat toch een stilzwijgend verlening van ziekteverlof naar ‘s Hoven oordeel alleen kan geschieden, indien het terzake bevoegde gezag van de afwezigheid op de hoogte is, van de oorzaak daarvan – in casu “ziekte”en duidelijk de houding aanneemt, op grond daarvan, die afwezigheid te aanvaarden;

– dat zulks echter geenszins het geval is geweest, hetgeen blijkt uit het terzake door het bevoegde gezag ingestelde onderzoek en de vervolgens aan verzoeker uitgebrachte ingebrekestelling;

Overwegende, dat naar ‘s Hoven oordeel verzoeker derhalve ongeoorloofd

Afwezig was, terwijl hij – naar erkend is komen vast te staan – in die perioden particulier praktijk deed;

Overwegende tenslotte, dat het Hof voorgaande gedragingen van verzoeker in aanmerking nemende, deze ernstig genoeg acht om de opgelegde tuchtstraf van ontslag te rechtvaardigen, weshalve zowel de primaire als de subsidiaire vordering aan verzoeker dienen te worden ontzegd;

RECHTDOENDE IN AMBTENARENZAKEN:

Ontzegt verzoeker zijn primaire en subsidiaire vordering.

Aldus gewezen door de heren: Mr.R.E.TH.OOSTERLING, waarnemend-President, Mr.S.GANGARAM PANDAY en mr.E.S.OMBRE,Leden en door de waarnemend-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van VRIJDAG, 22 JANUARI 1988, IN TEGENWOORDIGHEID VAN u. weerwind-lemen, fungerend-Griffier

Partijen, verzoeker vertegenwoordigd door advokaat Mr.H.E.STRUIKEN namens zijn gemachtigde advokaat Mr.E.C.M.HOOPLOT en verweerder vertegenwoordigd door advokaat Mr.K.R.LIEUW ON namens zijn gemachtigde advokaat mr.F.KRUISLAND zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.