- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer A-191
- Uitspraakdatum 18 maart 1988
- Publicatiedatum 30 maart 2019
- Rechtsgebied Ambtenarenrecht
-
Inhoudsindicatie
Art. 2 lid 1 sub a en art. 3 lid 2 van Besluit Instelling en Taakomschrijving Departementen van Algemeen bestuur 1986. Onbevoegd genomen besluit tot ontslag. Gesteld noch gebleken dat de Minister van Financien conform wettelijke bepaling aan de Direkteur van het Ministerie van Financien de bevoegdheid tot ontslag van verzoeker heeft overgedragen. Vordering verzoeker toegewezen.
Uitspraak
HvJ 18 MAART 1988
[verzoeker], wonende te [district] aan [adres], advokaat Mr.G.GANGARAM PANDAY, verzoeker,
tegen
DE STAAT SURINAME, rechtspersoon, in rechte vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie in Suriname, kantoorhoudende te Paramaribo aan de Gravenstraat 3, advokaat Mr.A.L.TJON KWAN PAW, verweerder,
De fungerend-President spreekt in deze zaak in naam van de Republiek, het navolgend vonnis uit:
Het Hof van Justitie van Suriname;
Gezien ‘s Hofs interlocutoir vonnis van 16 oktober 1987 tussen partijen gewezen;
TEN AANZIEN VAN DE FEITEN:
Overwegende, dat ter bevolen en gehouden comparitie van partijen zijn verschenen, verzoeker in persoon en de heer S.Ramsaran, Onder-Direkteur van Financien, gevolmachtigde van de Staat, die hebben verklaard gelijk in het daarvan opgemaakt proces-verbaal staat gerelateerd, waarvan de inhoud hier als geinsereerd dient te worden beschouwd;
Overwegende, dat ten dage voor conclusie na comparitie van partijen zijdens partijen bepaald, Mr.U.van der Veld namens Mr.A.L.Tjon Kwan Paw het Hof heeft medegedeeld, dat het salaris van verzoeker vanaf 1 juli tot november 1986 is betaald en dat aan verzoeker salaris wordt uitbetaald tot op heden;
Voorts dat verzoeker zal worden uitbetaald totdat het Hof uitspraak zal hebben gedaan in de zaak, terwijl advokaat A.B.Hirasing namens Mr.G.Gangaram Panday heeft gepersisteerd en vonnis gevraagd, waarna het Hof vonnis in de zaak heeft bepaald op heden;
TEN AANZIEN VAN HET RECHT;
Overwegende, dat als enerzijds gesteld en anderzijds niet, althans niet gemotiveerd betwist vaststaat, dat verzoeker in juli 1985 in dienst is getreden van verweerder (de Staat Suriname,Ministerie van Financien) als ambtenaar B 2e klasse bij de Beveiligingsdienst op het Centraal Belastingkantoor tegen een salaris van f.546,– bruto per maand, afschrift van zijn aanstelling is hem niet verstrekt;
dat verzoeker van de Direkteur van het Ministerie van Financien namens deze getekend door het hoofd Personele Zaken heeft ontvangen een schrijven de dato 19 september 1986, [kenmerk], inhoudende;
“Hierbij wordt U medegedeeld dat U tijdens het verloop van Uw proeftijd als ambtenaar B 2e klasse bij de Beveiligingsdienst op het Centraal Belastingkantoor onvoldoende blijken van geschiktheid heeft betoond en daardoor niet aan de gestelde eisen heeft voldaan. In verband hiermede is Uw voorlopige tewerkstelling bij genoemde dienst te rekenen van 1 juli 1986 beeindigd”;
Overwegende, dat verzoeker – voorzover ten deze van belang heeft gesteld, aldus zijn stellingen opvattend, dat de Direkteur van Financien ingevolge de Personeelswet onbevoegd is hem – verzoeker – ontslag te verlenen en ondermeer op grond daarvan heeft gevorderd, dat bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
– het in het bovenaangehaalde schrijven van de Direkteur van Financien de dato 19 september 1986 vervatte besluit te vernietigen, met herstel van hem – verzoeker – in de functie van ploeglid bij de Beveiligingsdienst op het Centraal Belastingkantoor van het Ministerie van Financien als Ambtenaar B 2e klasse, met veroordeling van verweerder om aan verzoker ingaande 1 juli 1986 maandelijks het salaris van f.546,– uit te betalen en de aan verzoeker toekomende vakantiegelden en verweerder voorts een dwangsom op te leggen van f.100,– per dag voor elke dag dat hij in gebreke mocht blijven aan deze veroordeling te voldoen;
Overwegende, dat artikel 2 lid 1 sub a van het Besluit Instelling en Taakomschrijving Departementen van “Algemeen Bestuur 1986 aldus luidt:”Met inachtneming van de terzake geldende wettelijke regelingen zijn de Ministers bevoegd tot: benoeming, schorsing en ontslag van personeel”; artikel 3 lid 2 van genoemde besluit luidt:”De Ministers kunnen, behoudens goedkeuring door de Raad van Ministers, de in artikel 2 lid 1 bedoelde bevoegdheden voor bepaalde door hem aan te wijzen onderwerpen aan tot hun departement behorende ambtenaren met een leidende functie overdragen”;
Overwegende, dat nu verweerder niet heeft gesteld of doen blijken, dat de Minister van Financien conform gemelde wettelijke bepaling aan de Direkteur van het Ministerie van Financien de bevoegdheid tot ontslag van verzoeker heeft overgedragen, verzoeker naar’s Hoven oordeel,terecht het standpunt inneemt dat de Direkteur van Financien onbevoegd was hem te ontslaan;
Overwegende, dat het in de brief de dato 19 september 1986 vervatte besluit van de Direkteur van Financien dan ook nietig is;
Overwegende, dat verzoeker ter bevolen en gehouden inlichtingen-comparitie de dato 13 november 1987 voor zover van belang heeft verklaard:”Op 4 december 1986 kreeg ik een oproep om mij weer aan te melden voor het werk. Door de Direkteur van Financien werd mij medegedeeld dat ik nog aan het werk was. De feitelijke situatie is eigenlijk zo dat ik aan het werk ben, maar thuis moet blijven. Ik ontvang dus weer salaris vanaf eind december 1986”;
Overwegende, dat verweerder deze door verzoeker aan het Hof verstrekte informaties niet heeft betwist, zodat deze tussen partijen in confesso zijn;
Overwegende, dat ter terechtzitting van het Hof van Justite van 8 januari 1988, verweerder bij monde van Mr.U. van der Veld, namens zijn procesgemachtigde Mr.A.L.Tjon Kwan Paw heeft verklaard:” Het salaris van verzoeker vanaf 1 juli tot november 1986 is betaald en dat aan verzoeker salaris wordt uitbetaald tot op heden’;
Overwegende, dat verzoeker deze aan het Hof alstoen verstrekte informaties niet heeft weersproken, zodat het Hof deze als juist zal aannemen;
Overwegende, dat de consequentie van het voorgaande is dat verzoeker’s vordering zal worden toegewezen alsvolgt:
RECHTDOENDE ALS AMBTENARENGERECHT :
Verklaart nietig het in het schrijven van de Direkteur van Financien d.d. 19 september 1986, [kenmerk] vervatte besluit strekkende tot beeindiging van verzoeker’s voorlopige tewerkstelling als ambtenaar B 2e klasse bij de Beveiligingsdienst op het Centraal Belastingkantoor;
Veroordeelt verweerder aan verzoeker maandelijks vanaf 1juli 1986 te betalen zijn salaris van f.546,– (VIJFHONDERD ZESENVEERTIG GULDEN) met dien verstande dat hierop in mindering wordt gebracht het reeds vanaf die datum bereids betaalde salaris en de hem – verzoeker – toekomende vakantiegelden;
Wijst af het meer of anders gevorderde;
Aldus gewezen door de heren: Mr.R.E.TH.OOSTERLING, waarnemend-President,Mr.J.R.VON NIESEWAND en Mr.E.S.OMBRE, Leden en door Mr.J.R.VON NIESEWAND, Fungerend-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van VRIJDAG, 18 MAART 1988, in tegenwoordigheid van K.PULTOO, Substituut-Griffier.
Partijen, verzoeker vertegenwoordigd door advokaat Mr.H.MUNGRA namens zijn gemachtigde advokaat Mr.G.GANGARAM PANDAY en verweerder vertegenwoordigd door advokaat Mr.U.van der Veld namens haar gemachtigde advokaat Mr.A.L.TJON KWAN PAW, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.