- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer A-215
- Uitspraakdatum 13 oktober 1989
- Publicatiedatum 29 april 2019
- Rechtsgebied Ambtenarenrecht
-
Inhoudsindicatie
Verzoeker wordt niet-ontvankelijk verklaard in zijn vorderingen, aangezien de wijze van formulering van het petitum, als in strijd met de wet, toewijzing van zijn vorderingen in de weg staat.
Immers kan een dwangsom niet buiten een hoofdveroordeling worden opgelegd, vermits blijkens de doctrine de dwangsom – zijnde een dwangmiddel om de uitvoering van een rechterlijke uitspraak te verkrijgen – ertoe strekt de nakoming van de hoofdveroordeling te bevorderen.
Evenwel heeft de verzoeker een veroordeling van verweerder tot het verrichten van de primair en subsidiair gestelde handelingen niet gevorderd, weshalve hij niet kan worden ontvangen in zijn vordering tot oplegging van een dwangsom, zijnde het instellen van een onderzoek naar de juistheid van de stellingen van partijen niet langer relevant.
Uitspraak
HOF VAN JUSTITIE (Ambtenarengerecht), 13 oktober 1989
(Mrs. R.E.Th. Oosterling, J.R. von Niesewand en F.F.P. Truideman).
[verzoeker], gepensioneerd ambtenaar, wonende in [district], ten deze domicilie kiezende aan de Watermolenstraat no. 36 boven ten kantore van Mr. J. KRAAG, advokaat,
verzoeker,
tegen
DE STAAT SURINAME, het Ministerie van Natuurlijke Hulpbronnen en Energie, rechtspersoon, in rechte vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie van Suriname, kantoorhoudende aan de Gravenstraat no. 3 te Paramaribo,
advokaat Mr. K.R. LIEUW ON,
verweerder.
De Waarnemend-President spreekt in deze zaak in naam van de Republiek, het navolgend vonnis uit:
Het Hof van Justitie van Suriname;
Gezien de stukken;
Gehoord partijen;
TEN AANZIEN VAN DE FEITEN:
Overwegende, dat [verzoeker], zich bij verzoekschrift tot het Hof van Justitie heeft gewend, daarbij stellende:
1. dat verzoeker de navolgende vordering wenst in te stellen tegen De Staat Suriname, het Ministerie van Natuurlijke Hulpbronnen en Energie, rechtspersoon, in rechte vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie in Suriname, kantoorhoudende te Paramaribo aan de Gravenstraat no. 3;
2. dat verzoeker is geweest ambtenaar in de zin van artikel 1 der Personeelswet;
3. dat verzoeker die met eervol ontslag op eigen verzoek de Overheidsdienst heeft verlaten met ingang van 13 augustus 1973 wederom in Overheidsdienst is getreden bij het toenmalige Ministerie van Opbouw en wel als hoofd van het Laboratorium van het Bureau voor Waterkracht Werken in de rang van Technisch Ambtenaar, schaal 11 met als salaris het bedrag van f. 667,– per maand;
4. dat verzoeker na ongeveer 11 maanden zoals voorschreven werkzaamheden voor of t.b.v, voormeld ministerie althans het B.W.K.W. te hebben verricht van de leiding van het ministerie te horen kreeg dat hij niet meer diende in schaal 11 en hij dus met terugwerkende kracht uit voormelde schaal werd geplaatst;
5. dat zulks op grond van artikel 24 lid 3 van de Personeelswet onmogelijk is omdat er in casu sprake moet zijn van een degradatie die op oneervol ontslag na, als de zwaarste straf dient te worden beschouwd;
6. dat artikel 25 van de Personeelswet duidelijk aangeeft wanneer een verlaging van rang wordt toegepast (vide ook artikel 27 lid 1);
7. dat verzoeker herhaaldelijk bij de minister en of daartoe voor in aanmerking komende funktionarissen van zowel het B W.K.W. als van het Ministerie van Opbouw en thans geheten Natuurlijke Hulpbronnen en Energie, heeft verzocht de gepleegde commissie ongedaan te maken helaas zonder resultaat;
8. dat verzoeker door zijn rang en schaal verlaging is benadeeld doordat zijn pensioengrondslag lager is dan wanneer de vorenbedoelde verlaging niet had plaatsgevonden en zulks nu het strijdig is met de Personeelswet dient te worden gecorrigeerd;
9. dat verzoeker voorts als Hoofd van de afdeling Geologie van het B.W.K.W. heeft waargenomen en wel van 7 september 1978 tot en met 5 november 1978 en van 16 juni 1980 tot en met 30 september 1981 (dus langer dan Een jaar) waarvoor hij geen waarnemingstoelage heeft getoucheerd zoals door de Personeelswet voorgeschreven, zulks ondanks dreigende en herhaalde verzoeken zijnerzijds;
10. dat het besluit althans de houding van de Staat, het Ministerie van N.H.E., te volharden in het weigeren en niet te willen bevorderen dat het onrecht verzoeker aangedaan door hem terug te stellen, wordt gecorrigeerd, subsidiair te weigeren dan verzoeker een waarnemingstoelage toe te kennen overeenkomstig de desbetreffende voorschriften der Personeelswet, in strijd moet worden geacht met de wet en in strijd moet worden geacht met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, meer in het bijzonder het beginsel der rechtszekerheid en het gelijkheidsbeginsel;
Overwegende, dat verzoeker op deze gronden heeft gevorderd;
– dat door het Hof, rechtdoende in ambtenarenzaken aan verweerder een dwangsom van f. 100,– per dag zal worden opgelegd, of zoveel meer of minder als het Hof in goede justitie billijk mocht achten, door verweerder dan verzoeker te verbeuren vanaf de 31ste dag of vanaf een door het Hof te bepalen tijdstip voor het verder achterwege laten van:
PRIMAIR:
1. het verrichten van de handelingen voor de correctie van de terugstelling in rang bij beschikking of bij staatsbesluit van verzoeker;
2. het verrichten van de handelingen vereist voor het in overeenstemming brengen van het door verzoeker genoten salaris overeenkomstig de schaal waarin hij benoemd had moeten worden of zijn zulks met ingang van de datum zijner indiensttreding in 1973;
SUBSIDIAIR:
– het verrichten van de handelingen nodig voor het toeken naast het door verzoeker genoten salaris van een waarnemingstoelage overeenkomstig de desbetreffende bepalingen der Personeelswet en de overige terzake van waarneming ener hogere funktie geldende administratieve bepalingen, kosten rechtens;
Overwegende, dat door de Staat Suriname geen verweerschrift is ingediend;
Overwegende, dat ten dage voor verhoor van partijen bepaald, partijen, verzoeker in persoon bijgestaan door zijn gemachtigde advokaat Mr. J. Kraag en de Staat Suriname vertegenwoordigd door de heer Ch. Stijnberg, Onderdirecteur Administratieve Diensten en advokaat Mr. K.R. Lieuw On in Raadkamer zijn verschenen en hebben verklaard gelijk in het daarvan opgemaakte -hier als ingelast te beschouwen – proces-verbaal staat gerelateerd;
Overwegende, dat de gemachtigde van verweerder hierna een hier als Geinsereerd aan te merken schriftelijke conclusie tot overlegging van bescheiden heeft genomen;
Overwegende, dat ten dienende dage de gemachtigden van partijen de zaak bij pleidooi nader hebben toegelicht en verdedigd, de gemachtigde van verzoeker onder overlegging van produkties, waarna vonnis is gevraagd, waarvan de uitspraak aanvankelijk werd bepaald op 27 oktober 1989 doch bij vervroeging uitgesproken op heden.
TEN AANZIEN VAN HET RECHT:
Overwegende, dat verzoeker ambtenaar is in de zin van de Personeelswet (P.W.);
Overwegende, dat blijkens het petitum verzoeker vordert, dat het Hof, rechtdoende in ambtenarenzaken, aan verweerder zal opleggen een dwangsom van f. 100,– per dag of zoveel meer of minder als het Hof in goede justitie billijk mocht achten, door verweerder aan verzoeker te verbeuren vanaf de 31ste dag of vanaf een door het Hof te bepalen tijdstip voor het verder achterwege laten van:
PRIMAIR.
1. het verrichten van de handelingen voor de correctie van de terugstelling in rang bij beschikking of bij staatsbesluit van verzoeker;
2. het verrichten van de handelingen vereist voor het in overeenstemming brengen van het door verzoeker genoten salaris, overeenkomstig de schaal waarin hij benoemd had moeten worden of zijn, zulks met ingang van de datum zijner indiensttreding in 1973;
SUBSIDIAIR:
– het verrichten van de handelingen nodig voor het toekennen naast het door verzoeker genoten salaris van een waarnemingstoelage overeenkomstig de desbetreffende bepalingen der Personeelswet en de overige terzake van waarneming ener hogere funktie geldende administratieve bepalingen;
Overwegende, dat de wijze van formulering van voormeld petitum, als in strijd met de wet, toewijzing van verzoekers vorderingen in de weg staat (artikel 402 lid 1 Rv.);
Overwegende, dat blijkens de doctrine de dwangsom ertoe strekt de nakoming van de hoofdveroordeling te bevorderen;
zij is “een dwangmiddel om de uitvoering van een rechterlijke uitspraak te verkrijgen”;
dat de bepaling daarvan kan geschieden voor het geval, dat (“indien”), zolang of zo dikwijls de veroordeelde aan de uitspraak niet voldoet; dat zulk een dwangsom door de enkele intreding van de opgenomen voorwaarde verbeurd wordt, dat wil zeggen verschuldigd wordt;
Overwegende, dat verzoekers hoofdvordering niet die tot betaling van de dwangsom is, zoals ondubbelzinnig uit het petitum blijkt, doch die tot het verrichten van de primair en subsidiair gevorderde handelingen;
Overwegende, dat verzoeker een veroordeling van verweerder tot het verrichten van de primair en subsidiair gestelde handelingen evenwel niet heeft gevorderd, hetgeen had gemoeten; dat zo hij dat gedaan had, verzoeker daar als voorwaarde aan had kunnen verbinden dan indien. zolang of zo dikwijls verweerder aan die hoofdveroordeling niet zou voldoen, hij een dwangsom zou verbeuren;
Overwegende, dat uit het voorgaande blijkt, dat een dwangsom niet kan worden opgelegd buiten een hoofdveroordeling:
Overwegende, dat verzoeker op grond van het voorgaande niet kan worden ontvangen in zijn vordering, onder achterwege lating door het Hof van het instellen van een onderzoek naar de juistheid van der partijen stellingen als niet langer relevant;
RECHTDOENDE IN AMBTENARENZAKEN:
Verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn vordering.