SRU-HvJ-1989-3

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer A-210
  • Uitspraakdatum 10 maart 1989
  • Publicatiedatum 29 april 2019
  • Rechtsgebied Ambtenarenrecht
  • Inhoudsindicatie

    De ontslagbeschikking van de Minister van Volksgezondheid d.d. 26 april 1988 wordt, als in strijd met de wet, nietig verklaard, op de volgende gronden:
    – het ontslag moest voor 26 februari 1988 zijn verleend, aangezien een besluit tot buitenfunctiestelling niet langer dan een maand werkt, weshalve binnen die termijn een schorsings- of ontslagbesluit moest zijn genomen;
    – het ontslagbesluit is niet op één van de in de Personeelswet gewenste wijzen door verweerder ter kennis van de verzoeker gebracht, aangezien hierin geen ruimte aan verweerder wordt geboden het besluit in de brievenbus van de verzoeker te doen deponeren;
    – bovendien verbiedt de wet aan een besluit terugwerkende kracht te verlenen, voor zover dit voor de belanghebbende nadelig is; terwijl de in de gevallen van buitenfunctiestelling en/of schorsing toegestane uitzonderingen in casu niet toepasselijk zijn, vermits de verweerder niet geschorst is geweest en het besluit tot buitenfunctiestelling niet meer van kracht was, waarmee tevens de rechtsverhouding tussen partijen volledig was hersteld.
    (Artt. 5 lid 2, 6, 23 lid 3 en 71 lid 5 Personeelswet).

Uitspraak

HOF VAN JUSTITIE (Ambtenarengerecht), 10 maart 1989

(Mrs. S. Gangaram Panday, A.I. Ramnewash en F.F.P. Truideman).

[verzoeker], wonende te [district] aan [adres], advokaat Mr. K.R. LIEUW ON,
verzoeker,

tegen

DE STAAT SURINAME, rechtspersoon, in rechte vertegenwoordigd door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie in Suriname, kantoor houdende aan de Gravenstraat no. 3 te Paramaribo, en ter terechtzitting vertegenwoordigd wordende door Mr. W.R. WILLEMZORG,
verweerder.

De fungerend-President spreekt in deze zaak in naam van de Republiek, het navolgend vonnis uit:

Het Hof van Justitie van Suriname;
Gezien de stukken;
Gehoord partijen;

TEN AANZIEN VAN DE FEITEN:

Overwegende. dat [verzoeker] zich bij verzoekschrift tot het Hof van Justitie heeft gewend, daarbij stellende:

1. Verzoeker wenst de navolgende vordering in te stellen tegen De Staat Suriname, rechtspersoon, in rechte vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie van Suriname, kantoorhoudende te Paramaribo aan de Gravenstraat no. 3, verweerder.

2. Verzoeker, ambtenaar B 2e klasse in tijdelijke dienst en belast met de functie van bewaker bij het Ministerie van Volksgezondheid, is door verweerder te rekenen van 26 januari 1988 wegens plichtsverzuim ontslag uit staatsdienst verleend, e.e.a, blijkende uit de hierbij in fotokopie overgelegde beschikking van 26 april 1988.

3. Verzoeker heeft voormelde beschikking op of omstreeks 30 mei 1988 in zijn brievenbus gevonden, zodat die datum moet worden geacht de datum te zijn waarop door verweerder aan verzoeker kennis is gegeven van het besluit tot zijn ontslag zoals in die beschikking gerelateerd.

4. Verzoeker acht zich door dit besluit tot zijn ontslag gegriefd en bezwaard, zijnde immers dit besluit in strijd met de Personeelswet, althans wordt door verweerder de bevoegdheid tot ontslag gebruikt voor een ander doel dan waartoe die is gegeven en in ieder geval moet het litigieuze besluit worden geacht in strijd te zijn met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

5. Immers heeft verzoeker zich niet schuldig gemaakt aan ongeoorloofde handelingen en nog minder aan plichtsverzuim en in ieder geval niet aan de in artikel 69 van de Personeelswet limitatief opgesomde ontslaggronden.

Verzoeker heeft inderdaad, toen hij vrijaf was van dienst (met toestemming van een der wachters) met zijn concubine (met wie hij samenwoont)na afloop van een filmvoorstelling een zgn. “Kentucky Fried Chicken” in een aan verweerder toebehorend pand genuttigd, hetgeen evenwel geen reden tot ontslag oplevert

6. Verzoeker is dan ook gerechtigd de nietigverklaring te vorderen van het litigieuze door verweerder t.a.v. verzoeker genomen besluit, alsmede te vorderen dat zijn salaris en overige emolumenten vanaf het litigieuze ontslag aan hem zullen worden uitgekeerd.

7. Blijkens het hierbij overgelegd certificaat van onvermogen is verzoeker niet bij machte de aan dit proces verbonden kosten te betalen;

Overwegende, dat verzoeker op deze grond heeft gevorderd:

dat bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

I. het besluit van verweerder zoals neergelegd in de beschikking van de Minister van Volksgezondheid [nummer] d.d. 26 april 1988 waarbij is besloten aan verzoeker ontslag uit staatsdienst te verlenen, nietig zal worden verklaard, althans zal worden vernietigd;

II. verweerder zal worden veroordeeld aan verzoeker te betalen zijn salaris en alle overige emolumenten, waaronder het vakantiegeld, te rekenen vanaf mei 1988, vermeerderd met de wettelijke interessen hierover ad 6% per jaar vanaf de dag van rechtsingang tot aan die der algehele voldoening, kosten rechtens;

Overwegende, dat de Staat Suriname een verweerschrift heeft ingediend, waarin als verweer wordt aangevoerd:

dat zij bevestigt hetgeen gesteld is in het 2e sustenu van het inleidend rekest;

dat verzoeker zich op beroept dat de ingangsdatum van zijn ontslagverlening diende te geschieden op 30 mei 1988, zijnde de datum waarop verzoeker zijn ontslagbeschikking heeft ontvangen, instede van 26 april 1988, zijnde de datum van de beschikking;

dat deze stelling van verzoeker geen hout snijdt aangezien artikel 70 lid 5 van de personeelswet uitdrukkelijk aangeeft dat ontslag met terugwerkende kracht kan worden verleend tot het tijdstip waarop de buitenfunctiestelling (schorsing) is ingegaan;

dat nu verzoeker bij brief van 26 januari 1988 door de Onderdirecteur Administratieve Diensten buiten functie is gesteld, de ontslagdatum zonder meer terecht is gesteld;

dat verzoeker stelt zich gegriefd en bezwaard te voelen door het aan hem verleende ontslag;

dat zulks aan zijn eigen schuld te wijten is daar verzoeker recentelijk bij beschikking van 20 januari 1988 m~ 247 wegens plichtsverzuim samen met vier andere bewakers voor Een week werd geschorst waarbij in vermelde beschikking uitdrukkelijk is gesteld dat bij herhaald plichtsverzuim een zwaardere tuchtstraf zou worden overwogen;

dat verzoeker niet voor geschroomd heeft om binnen een kort tijdbestek na zijn schorsing zich wederom aan plichtsverzuim schuldig te maken;

dat verzoeker aanvoert zich niet daaraan schuldig te hebben gemaakt door zo simpel voor te stellen aan “Kentucky Fried Chicken” samen met zijn concubine in een aan verweerder toebehorende pand te hebben genuttigd:

doen omdat de verzoeker door de verweerder niet geschorst is geweest en omdat toen het ontslagbesluit werd genomen het besluit tot buitenfunctiestelling, zoals boven reeds gesteld is, reeds was uitgewerkt en dus niet meer van kracht was en waarmede tevens de rechtsverhouding tussen partijen volledig hersteld was, omdat buitenfunctiestelling een op schorsing of ontslag vooruitlopende maatregel is;

Overwegende, dat het voormeld ontslagbesluit van verweerder op de bovengenoemde gronden als in strijd met de wet door het Hof dan ook zal worden nietig verklaard en de verweerder zal worden veroordeeld aan de verzoeker het salaris en emolumenten vanaf de maand mei 1988 uit te betalen, met veroordeling van de verweerder, als de in het ongelijk gestelde partij, in de gedingkosten aan de zijde van de verzoeker gevallen.

RECHTDOENDE IN AMBTENARENZAKEN:

Verklaart nietig het ontslagbesluit van de Minister van Volksgezondheid d.d. 26 april 1988 no. 436, waarbij aan de verzoeker ontslag uit Staatsdienst werd verleend;

Veroordeelt de verweerder om aan de verzoeker te rekenen vanaf de maand mei 1988 het salaris en alle emolumenten, waaronder het vacantiegeld, vermeerderd met de wettelijke renten daarover a 6% per jaar vanaf 23 juni 1988 tot aan de dag der algehele voldoening, te voldoen;

Veroordeelt verweerder in de kosten aan de zijde van de verzoeker gevallen en begroot op f. …..,..