SRU-HvJ-1989-5

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer A-208
  • Uitspraakdatum 24 februari 1989
  • Publicatiedatum 03 mei 2019
  • Rechtsgebied Ambtenarenrecht
  • Inhoudsindicatie

    Verzoekers vorderen nietigverklaring van een aantal beschikkingen inzake vaststelling maandsalaris en bepaling pensioengrondslag, alsmede bevordering in een “zodanige rang als overeenkomende met het werkelijk genoten salaris in de schaal van die rang, met ingang van zodanige tijdstippen, terugwerkende en voor de toekomst, als het Hof in goede justitie redelijk en billijk zal achten”. Het Hof oordeelt dat verzoekers niet in hun vordering tot vernietiging althans nietigverklaring van de vermelde beschikkingen kunnen worden ontvangen, aangezien die vordering op 13 april 1988 bij het Hof is ingediend, waardoor de termijn van één maand ruimschoots is overschreden (de oudste beschikking is van 23 februari 1981 en de jongste van juli 1987). Ook de vordering tot bevordering, als sequeel van de eerste vordering, ondergaat hetzelfde lot. Een onderzoek naar de juistheid van de aan de vorderingen ten grondslag gelegde feiten blijft als niet langer relevant dan ook geheel achterwege.
    (Art. 80 lid 1 Personeelswet)

Uitspraak

HOF VAN JUSTITIE (Ambtenarengerecht), 24 februari 1989
(Mrs. R.E.Th. Oosterling, J.R. von Niesewand en F.F.P. Truideman).

a. [verzoeker sub a], wonende aan [adres 1] te [district], en
b. [verzoeker sub b], wonende aan [adres 2] ([projekt]) te [district], advokaat Mr. G.H. GUNTHER,
verzoekers,

tegen

DE STAAT SURINAME (Ministerie van Arbeid), in rechte vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie van Suriname, kantoorhoudende aan de Gravenstraat no. 3 te Paramaribo, en ter terechtzitting vertegenwoordigd wordende door advokaat Mr. Dr. C.D. OOFT,
verweerder.

De Waarnemend-President spreekt in deze zaak in naam van de Republiek, het navolgend vonnis uit:

Het Hof van Justitie van Suriname;
Gezien de stukken;
Gehoord partijen;

TEN AANZIEN VAN DE FEITEN:

Overwegende, dat [verzoeker sub a] en [verzoeker sub b], zich bij verzoekschrift tot het Hof hebben gewend, daarbij stellende:

1. dat verzoekers de navolgende vordering wensen in te stellen tegen De Staat Suriname (Ministerie van Arbeid), in rechte vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie van Suriname, kantoorhoudende te diens Parkette aan de Gravenstraat no. 3 te Paramaribo, verweerder;

2. dat verzoekers ingevolge art. 1 van de Personeelswet ambtenaren zijn, in dienst van de Staat Suriname, zijnde rechtspersoon;

3. dat verzoeker sub a. sinds de beschikking van 8 mei 1987 in funktie is als Stafambtenaar “B” 2de kl. tegen een maandsalaris van f. 1.159,– per maand en de pensioengrondslag bepaald op f. 13.905,– ;

terwijl verzoeker sub b. sinds de beschikking van juli 1987 in funktie is als Stafambtenaar “B” 2de kl. tegen een maandsalaris van f. 1.039,– per maand en de pensioengrondslag bepaald op f. 12.468,–;

4. dat verzoekers, eerder werkzaam bij de Vakschool voor Volwassenen (M.v.A.), ter beschikking werden gesteld van de Stichting Arbeidsmobilisatie en Ontwikkeling (opgericht 26 mei 1981 publ. A.B. 11-8-‘81 no. 64, onder vigeur van Decreet E-5 van 11 november 1980 voor onbepaalde tijd) per 1 januari 1982 en alstoen het salaris van verzoeker sub a. bedroeg f. 919,–; pens. grondslag f. 11.028,– en van verzoeker sub b. f. 797,– pens. grondslag f. 9.564,–;

5. dat toen door de Direkteur van Arbeid toegezegd werd, dat verzoekers in een nieuwe funktie en rang zouden dienen, overeenkomstig bevorderd en het loon ingepast in overeenstemming hiermede;

6. dat instede het toegezegde te realiseren, de Stichting (S.A.O.) aan verzoekers een overwerkvergoeding ging uitbetalen tot heden – terwijl er n.l. in het geheel niet werd overgewerkt – naderhand (1987) kwamen er enkele promoties die dan het gedane onrecht zouden moeten goedmaken;

7. dat een vergelijking van het verdiende salaris en de overwerkvergoeding met het salaris, over de dienstjaren, het volgende beeld vertoont (zie Bijlagen) – waaruit duidelijk blijkt dat salaris + overwerk, vormende een nieuw salaris niet tot uitdrukking komt in de gegeven beschikkingen en alzo verzoekers te kort zijn gedaan en deze genoemde beschikkingen nietig verklaard dienen te worden en rechtdoende vast te stellen de schalen waarin verzoekers dienen te worden ingepast;

8. dat bij herhaling, door verzoekers is geklaagd binnen de administratie t.w. bij Minister en Direkteur van het Ministerie van Arbeid, echter zonder gevolg – veel werd er gesproken en beloofd echter zonder resultaat;

9. dat verzoekers uit hoofde van het bovenstaande menen benadeeld te zijn doordat de pensioengrondslag op een aanmerkelijk lager bedrag zou komen te liggen;

10. dat de litigieuze beschikkingen in strijd zijn met de Wet en ten opzichte van verzoekers onredelijk, waarbij dient te worden opgemerkt dat zij tevens in strijd zijn met de beginselen van behoorlijk bestuur -een ambtenaar kan niet ter beschikking gesteld worden van een semi-partikuliere rechtspersoon en gelden verkrijgen waarvoor hij niet werkt, eenvoudigweg om hem maar zoet te houden;

11. dat verzoekers op bovenomschreven gronden gerechtigd zijn Uw Hof als Ambtenarengerecht te adieren om hunne aanspraken verwezenlijkt te zien;

12. dat de zaak waarom het gaat kort en krachtig te stellen, bet Ministerie van Arbeid de ambtenaren uitgeleend heeft aan de Stichting (S.A.O.) en die hen nog wat loon heeft gegeven tot het bewaren van de vrede terwijl genoemd ministerie weigerachtig bleef de betrokken ambtenaren te bevorderen en zodoende een rechtmatig salaris toe te kennen zodat zij bij het verlaten van de Staatsdienst van een redelijk pensioen zouden kunnen genieten;

13. dat wij immers moeten aannemen dat de Staat Suriname bij een behoorlijk bestuur geen filantropische instelling is en zij aldus in het vollen bewustzijn verkeerde dat verzoekers te kort zijn gedaan en recht hebben op een salaris overeenkomstig hetgeen zij in de totaliteit hebben ontvangen en aldus diende het Ministerie van Arbeid betrokkenen in te passen in die rang en schaal, overeenkomstig het gegeven loon ten koste van de Staat hetgeen meerdere malen is toegezegd, doch nimmer gerealiseerd, terwijl de betrokken ambtenaren geen toestemming hadden werkzaamheden buiten hun dienstverband voor derden te verrichten;

14. dat het vaststellen van de bezoldiging meerdere malen zonder een beschikking is gebeurd en verwezen wordt naar de bezoldigingsstaat (S.A.O.), waarbij data worden gekorrigeerd enz., een totale indruk van slordigheid en onnauwkeurigheid makende;

Overwegende, dat verzoekers op deze gronden hebben verzocht;

a. dat rechtdoende in ambtenarenzaken, onder gebruikmaking van de in art. 79 der Personeelswet gegeven bevoegdheden de litigieuze beschikkingen t.w. betrekking hebbende op verzoeker sub a:
van 23 febr. 1981 ([nummer 1]); van 11 febr. 1983 ([nummer 2]); van 2 febr. 1987 ([nummer 3]); en van 8 mei 1987 ([nummer 4];
en wat verder moge blijken:

betrekking hebbende op verzoeker sub b:
van 18 febr. 1983 (Bur.[nummer 5]); 19 apr. 1986 ([nummer 6] van 19 febr. 1986 ([nummer 7]); en juli 1987 ([nummer 8])
en wat verder moge blijken;

zullen worden vernietigd dan wel nietig verklaard en voorts verweerder zal worden gelast om het nodige te verrichten ter bevordering van verzoekers in een zodanige rang, overeenkomende met het werkelijk genoten salaris in de schaal van dien rang en wel met ingang van zodanige tijdstippen, terugwerkende en voor de toekomst, als Uw Hove in goede justitie redelijk en billijk zal achten;

b. de bovenstaande vordering te doen realiseren onder oplegging van een dwangsom van f. 100,– per dag voor het of gedeeltelijk achterwege laten van het door Uw Hove in goede justitie bepaalde, met veroordeling van verweerder in de kosten van het geding;

Overwegende, dat weliswaar door de Staat Suriname een verweerschrift is ingediend, doch dit is niet binnen de bij de Wet gesteld, termijn geschied, weshalve het Hof daaraan zal voorbijgaan;

Overwegende, dat partijen verzoekers in persoon, bijgestaan door hun gemachtigde advokaat Mr. G.H. Gunther, de heer [naam], gevolmachtigde van de Staat Suriname, Mr. Dr. C.D. Ooft gemachtigde van de Staat, ingevolge ‘s Hofs beschikking van 4 juli 1988 in Raadkamer zijn verschenen en hebben verklaard gelijk in het daarvan opgemaakte als hier geinsereerd te beschouwen proces-verbaal staat gerelateerd;

Overwegende, dat nadat de respektieve advokaten van partijen bij pleidooi de zaak nader hadden toegelicht en verdedigd, vonnis is gevraagd, waarvan de uitspraak aanvankelijk was bepaald op 10 februari 1989 doch nader heden;

TEN AANZIEN VAN HET RECHT:

Overwegende, dat verzoekers ambtenaren zijn in de zin van artikel 1 van de Personeelswet;

Overwegende, dat verzoekers vorderen dat het Hof;

A. zal vernietigen, althans nietig verklaren;

met betrekking tot verzoeker sub a:
– de beschikkingen van: 23 februari 1981 ([nummer 1]);
11 februari 1983 ([nummer 2] ); 2 februari 1987 ([nummer 3]); 8 mei 1987 ([nummer 4]) en wat verder moge blijken;

met betrekking tot verzoeker sub b:
– de beschikkingen van: 18 februari 1983 (Bur.[nummer 5]);
19 april 1986 ([nummer 6]); 19 februari 1986 ([nummer 7]);
juli 1987 ([nummer 8]) en wat verder moge blijken;

B. verweerder zal gelasten het nodige te verrichten ter bevordering van verzoekers in een zodanige rang, overeenkomende met het werkelijk genoten salaris in de schaal van die rang en wel met ingang van zodanige tijdstippen, terugwerkende en voor de toekomst, als het Hof in goede justitie redelijk en billijk zal achten;

– alles onder verbeurte van een dwangsom van f. 100,– per dag voor het geheel of gedeeltelijk achterwege laten van het door het Hof in goede justitie bepaalde;

Overwegende, dat het Hof van oordeel is, dat verzoekers in het onder A gevorderde, strekkende tot vernietiging althans nietigverklaring van de aldaar genoemde beschikkingen, niet kunnen worden ontvangen, aangezien die vordering pas op 13 april 1988 bij het Hof is ingediend, waardoor de termijn van Een maand als bedoeld in artikel 80, lid 1, sub b. van de Personeelswet ruimschoots is overschreden; de oudste beschikking waarvan vernietiging wordt gevraagd is van 23 februari 1981 en de jongste is van juli 1987:

dat het onder B gevorderde als een sequeel van het onder A gevorderde, hetzelfde lot ondergaat;

Overwegende, dat een onderzoek naar de juistheid van de aan de vorderingen van verzoekers ten grondslag gelegde feiten als niet langer relevant, dan ook geheel achterwege kan blijven;

Gezien de betrekkelijke wetsartikelen:

RECHTDOENDE IN AMBTENARENZAKEN:

Verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in hun vorderingen.