SRU-HvJ-1990-2

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer A-232
  • Uitspraakdatum 17 augustus 1990
  • Publicatiedatum 08 april 2019
  • Rechtsgebied Ambtenarenrecht
  • Inhoudsindicatie

    In zijn vordering om voor recht te verklaren dat verzoeker aanspraak maakt op verlof gedurende een bepaalde periode kan hij niet worden ontvangen, omdat een dergelijke vordering niet voorkomt in de limitatieve opsomming in artikel 79 van de Personeelswet van hetgeen van het Hof als gerecht in ambtenarenzaken kan worden gevorderd.
    Een van de Directeur van Buitenlandse Zaken afkomstig telex-bericht aan de verzoeker – waarin wordt akkoord gegaan met diens verzoek om mutatie per 1 augustus 1981, onder mededeling dat eventueel gecumuleerd verlof gedurende de detacheringsperiode vóór 1 augustus 1988 dient te worden opgenomen – wordt naar het oordeel van het Hof geacht een besluit in de zin van de Personeelswet te zijn, zodat verzoeker binnen een maand nadat dit besluit te zijner kennis was gebracht, zich tot het Hof had moeten wenden, hetgeen niet is geschied, weshalve hij hierom niet-ontvankelijk in zijn vorderingen moet worden verklaard.
    (Art. 3 en 79 Personeelswet).

Uitspraak

HOF VAN JUSTITIE (Ambtenarengerecht), 17 augustus 1990
(Mrs. R.E.Th. Oosterling, J.R. von Niesewand en F.F.P. Truideman)

[verzoeker], wonende te [district], ten deze domicilie kiezende aldaar aan de Watermolenstraat no. 36 beneden, ten kantore van de advokaten Mr. E.C.M. HOOPLOT en Mr. J.G. BOETIUS, verzoeker,
tegen
DE STAAT SURINAME, rechtspersoon, met name het Ministerie van Buitenlandse Zaken in rechte vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie, kantoorhoudende te Paramaribo aan de Gravenstraat no. 3, advokaat Mr. H. MUNGRA, verweerder.

De waarnemend-President spreekt in deze zaak in naam van de Republiek, het navolgend vonnis uit:
Het Hof van Justitie van Suriname;
Gezien de stukken;
Gehoord partijen;

TEN AANZIEN VAN DE FEITEN:
Overwegende, dat [verzoeker] zich bij verzoekschrift tot het Hof heeft gewend, daarbij stellende:
1. Dat verzoeker de navolgende vordering wenst in te stellen tegen: DE STAAT SURINAME, rechtspersoon, met name het Ministerie van Buitenlandse Zaken in rechte vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie, kantoorhoudende te Paramaribo aan de Gravenstraat no. 3.
2. Dat verzoeker belast is geweest met de waarneming van de functie van consul-generaal in Frans-Guyana, met alle aan deze functie verbonden vergoedingen en emolumenten welke aan verzoeker werden vergoed in de valuta van het land waarin verzoeker te werk gesteld was, althans in vreemde valuta.
3. Dat verzoeker tijdens zijn detachering in Frans-Guyana niet in de mogelijkheid heeft verkeerd zijn verlof op te nemen, zulks vanwege de bijzondere verantwoordelijkheden die op hem rustte en de intensiteit zijner activiteiten alsgevolg van de oorlogssituatie in het oosten des lands.
4. Dat verzoeker onder de aandacht van zijn minister heeft gebracht dat hij aanspraak maakte op gecumuleerd verlof, doch dat de werkzaamheden niet toelieten dat hij dit vooralsnog opnam. De behoefte om dit onder de aandacht van de Minister te brengen heeft zich bij verzoeker opgedrongen toen hij na de bestuurswisseling des lands – de indruk kreeg dat er (politieke) krachten werkzaam waren die om zijn overplaatsing riepen.
5. Dat verzoeker hiermede heeft beoogd om door de Minister in de gelegenheld te worden gesteld zijn verlof op te nemen nog vóór beëindiging van zijn detachering zodat hij evenals zijn collegae in staat zou zijn tijdens zijn verlofperiode zijn salaris cum annexis in de gebruikelijke vreemde valuta uitgekeerd te krijgen, zulks mede vanwege de door hem in het vreemd land aangegane valuta verplichtingen.
6. Dat de Minister van Buitenlandse Zaken de argumentatie van verzoeker had begrepen en ook kon billijken, weshalve hij het verzoek van verzoeker heeft geaccordeerd in aanwezigheid van de direkteur van het Ministerie.
Voor de goede orde heeft verzoeker het gesprek met de minister bevestigd aan de direkteur, die immers belast is met de uitvoering van dit besluit, een en ander bij schrijven d.d. 19 mei 1989, waarvan bijgaand afschrift wordt overgelegd, met verzoek de inhoud als hier letterlijk herhaald en geïnsereerd te willen beschouwen.
7. Dat verzoeker met deze toezegging van de Minister erop mocht vertrouwen dat hij tijdig vóór het voornemen hem te muteren daarvan op de hoogte zou worden gesteld, teneinde zijn verlof als beoogd en door de minister begrepen op te nemen, althans dat hem tijdig zou worden aangezegd zijn verlof op te nemen.
8. Dat verzoeker vooruitlopend op de mogelijkheid dat hij abrupt zou worden overgeplaatst aan de Minister heeft verzocht hem te doen overplaatsen i.c. zijn detachering in Frans-Guyana te beëindigen, ervan uitgaande dat zulks zou geschieden op een zodanig tijdstip dat verzoeker nog in staat zou zijn voorafgaand aan zijn overplaatsing zijn verlof·op te nemen.
9. Dat evenwel bij ongedagtekend telex-bericht, in ieder geval van na 19 mei 1989 en welke verzoeker op of omstreeks 24 juni 1989 mocht ontvangen aan hem werd aangezegd dat hij per 1 augustus 1989 werd gemuteerd naar het hoofdkantoor, alsmede dat hij zijn gecumuleerd verlof moest opnemen voor laatst vermelde datum.
10. Dat ook indien verzoeker terstond een aanvang had gemaakt met het opnemen van zijn verlof de periode tot 1 augustus te kort zou zijn geweest aangezien verzoeker alstoen aanspraak maakte op 3 maanden en 4 dagen verlof.
Bovendien waren de omstandigheden zowel in Frans Guyana alsook rondom het totale oorlogsgebeuren aantoonbaar van dien aard dat verzoeker onmogelijk met verlof zijn post kon verlaten.
Hierover heeft verzoeker zowel de minister als het hoofd Algemene en Personele Zaken gesproken die steeds mondeling aan verzoeker de verzekering hebben gegeven dat het feit dat verzoeker na 24 juni het verlof niet heeft kunnen opnemen, niets afdeed aan de toezegging van de minister.
11. Dat nu echter de verzoeker zijn verlof wenst op te nemen op de wijze en met de gevolgen als met de minister overeengekomen zulks stuit op bezwaren vanwege het Ministerie.
12. Dat verzoeker door de niet nakoming van de toezegging van de Minister schade lijdt hierin bestaande dat hem zijn salaris C.A. ad U.S.$. 2.500,– per maand over zijn verlofperiode niet aan hem wordt ca uitbetaald tot een totaal bedrag van U.S.$.7.900,–.
13. Dat verzoeker nog steeds schulden in Cayenne heeft te voldoen, waarvoor hij dit bedrag dringend behoeft. Inmiddels heeft de telefoondienst in Cayenne in een onlangs door verzoeker ontvangen sommatie hem bedreigd met rechtsmaatregelen indien hij een nog openstaande telefoonrekening ad Fr. 22.774,44 niet per ommegaande voldoet.
14. Dat gedaagde door als voormeld te handelen jegens verzoeker handelt in strijd met de in het algemeen rechtsbewustzijn levende regels van behoorlijk bestuur en wel in het bijzonder het vertrouwens- en gelijkheidsbeginsel alsmede het beginsel van fairplay;

Overwegende, dat verzoeker op deze gronden heeft gevorderd:
dat bij vonnis:
a. voor recht zal worden verklaard dat verzoeker aanspraak maakt op verlof gedurende drie kalender maanden en 4 dagen over de dienstperiode tot 1 augustus 1988 en gedurende drie verlofperiode aanspraak op maakt dat zijn salaris en emolumenten aan hem wordt uitbetaald op de wijze en in de valuta als gebruikelijk voor beëindiging van zijn detachering in Frans Guyana,
b. verweerder zal worden veroordeeld om de sub a gestelde beslissing te gehengen en gedogen en om ten titel van dwangsom aan verzoeker te betalen een som van f. 1.500,– voor iedere dag waarop zij in strijd met de beslissing handelt, kosten rechtens;

Overwegende, dat vervolgens van de Staat Suriname binnen de bij de Wet gestelde termijn een verweerschrift is binnengekomen, waarin het navolgende wordt aangevoerd:
1. dat hij ontkent en tegenspreekt al hetgeen door verzoeker in zijn verzoekschrift is gesteld, tenzij hierna erkend, met een beroep op de onsplitsbaarheid van zijn erkentenis en onder aanbod van bewijs van al zijn weren, voorzoveel op hem enig bewijslast mag rusten – quod non;
2. dat het sub 2 in het verzoekschrift gestelde wordt erkend;
3. dat het sub 3 in het verzoekschrift gestelde ten stelligste wordt ontkend;
4. dat bij schrijven d.d. 19 mei 1988 verzoeker, destijds gedetacheerd te Cayenne in Frans Guyana heeft gevraagd dat hij in aansluiting op zijn gecumuleerd verlof naar Paramaribo wordt gemuteerd;
5. dat vermits gedurende EEN MAAND na ontvangst van het voormeld schrijven van verzoeker geen verlofaanvraag het ministerie had bereikt en de Minister van Buitenlandse Zaken aan wie het mutatiebeleid behoort de overplaatsing van verzoeker naar Paramaribo wel noodzakelijk achtte, werd verzoeker bij telexbericht d.d. 24 juni 1988 in kennis gesteld terzake zijn mutering naar het Hoofdkantoor te Paramaribo, zulks te rekenen per 1 augustus 1988;
6. dat in het desbetreffende telexbericht d.d. 24 juni 1988 aan verzoeker duidelijk te kennen is gegeven, dat eventueel gecumuleerd verlof vóór 1 augustus 1988, zijnde de datum van mutering dient te worden opgenomen, daar bij opname van het gecumuleerd verlof na de datum van mutering het salaris in Suriname zal worden uitbetaald op basis van het thuissalaris;
7. dat verzoeker in de periode 19 mei 1988 tot aan zijn mutering slechts 5 werkdagen verlof heeft opgenomen, terwijl het niet aan verweerder heeft gelegen dat verzoeker niet van een langer verlof periode gebruik heeft gemaakt, danwel heeft kunnen maken, indien hij daartoe de intentie had;
8. dat het niet opnemen van het gecumuleerd verlof danook niet aan de schuld van verweerder te wijten is, doch geheel voor rekening van verzoeker komt;
9. dat het niet juist is dat verzoeker tijdens zijn detachering in Frans Guyana niet in de mogelijkheid heeft verkeerd zijn verlof op te nemen vanwege bijzondere verantwoordelijkheden die op hem rustten en de intensiteit zijner activiteiten alsgevolg van de oorlogssituatie in het oosten des lands;
10. dat de beoordeling omtrent de door verzoeker bedoelde situatie niet aan verzoeker is, doch het beleid van verweerder aangaat, die zonodig voorzieningen kon treffen, indien verzoeker het verlof wel had opgenomen. Evenwel heeft verzoeker dit verlof geheel niet aangevraagd – zoals voorgeschreven is volgens de Personeelswet – doch heeft hij zonder meer doorgediend op eigen verantwoordelijkheid en risico van verlies van het valuta-inkomen zoals hem in de telex van 24 juni 1988 was voorgehouden;
11. dat de door de Minister gedane toezegging was verwekt in de telex van 24 juni 1988, doch verzoeker heeft daarvan zelf geen gebruik willen maken;
12. dat het toch de verzoeker niet zal zijn ontgaan, dat het valuta inkomen, naast het salarisschaal bestanddeel, verder opgebouwd is uit toelage-componenten ter dekking van de hoge kosten van gezinsconsumptie in het land van detachering, hetwelk de diplomaat in staat moet stellen zijn funktie adequaat en naar behoren te kunnen uitoefenen;
Op grond van het voorgaande moeten argumenten, terzake door verzoeker nog te vervullen financiële verplichtingen in Cayenne (betaling telefoon-rekening e.d.), welke afhankelijk zijn gesteld op een uitbetaling van een vermeende verlofsalarisclaim, als ongegrond moeten worden beschouwd;
In dit licht bezien moet afkeuring worden uitgesproken over de niet nakoming van verplichtingen als gesteld in Cayenne, daar het diplomaten verboden is schulden danwel financiële verplichtingen in dat land aan te gaan, die niet zijn nagekomen;
13. dat ook de vigerende comptabele wetten, circulaires en instrukties terzake zich verzetten tegen uitbetaling van het valuta-inkomen na beëindiging van de detacheringsperiode.
De verweerder kan danook niet worden gevraagd om bestaande wettelijke regelingen te overtreden, zoals thans van hem wordt gevorderd;
14. dat ingevolge artikel 48 en 49 Personeelswet van het vakantieverlof wordt verleend op een daartoe strekkend schriftelijk verzoek van de ambtenaar. In casu ontbreekt een dergelijk verzoek geheel;
Indien verzoeker dit schriftelijk verzoek wel had gedaan – quod non – dan kon de Minister slechts bij een met redenen omkleed besluit dit verzoek weigeren, artikel 48 lid 5 Personeelswet;
15. dat noch de vigerende Personeelswet noch enig andere wettelijke regeling de mogelijkheid biedt om aan een ambtenaar die financiële voordelen bij opname van verlof toe te kennen, welke bij verlofopname in het buitenland als gedetacheerde kracht gelden; De verweerder is danook onbevoegd alzo te handelen, althans zou een dergelijk handelen in strijd met de wet zijn, hetgeen niet van verweerder kan worden gevraagd, die juist moet waken voor een richtige toepassing van de wet;
16. dat verweerder ontkent dat verzoeker enig schade lijdt of zal lijden als in punt 12 van het verzoek gesteld;
17. dat ontkend wordt dat verweerder handelt in strijd met de regels van behoorlijk bestuur, vertrouwens- en gelijkheidsbeginsel van fairplay;
18. dat de wet geen ruimte biedt om aan het verlangen van verzoeker, welke rijkelijk laat thans schriftelijk word gedaan, tegemoet te komen;

Overwegende, dat verweerder op deze gronden heeft geconcludeerd:
dat het sub a en b in het petitum gevraagde als zijnde ongegrond en onbewezen aan verzoeker moet worden ontzegd, althans verzoeker daarin niet ontvankelijk dient te worden verklaard, kosten rechtens;

Overwegende, dat ingevolge ’s Hofs beschikking van 19 september 1989 in Raadkamer zijn verschenen verzoeker in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde, de Staat Suriname vertegenwoordigd door de heer Letnom, Onder-Direkteur Administratieve Diensten bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken en advokaat Mr. H. MUNGRA, die hebben verklaar gelijk in de daarvan opgemaakte – hier als ingelast te beschouwen processen-verbaal staat gerelateerd;

Overwegende, dat de gemachtigden van partijen hierna de zaak bij pleidooi nader hebben toegelicht en verdedigd onder overlegging van producties, waarvan de inhoud hier als ingelast dient te worden beschouwd;

Overwegende, dat het Hof vonnis in de zaak aanvankelijk had bepaald op 10 augustus 1990, doch nader op heden;

TEN AANZIEN VAN HET RECHT:
Overwegende, dat verzoeker ambtenaar is in de zin van de Personeelswet (Pw.);

Overwegende, dat verzoeker in zijn onderhavige rekest vordert:
a. voorrecht te verklaren, dat hij – verzoeker – aanspraak maakt op verlof gedurende drie kalendermaanden en vier dagen over de dienstperiode tot 1 augustus 1988 en dat hij, verzoeker, gedurende die verlofperiode aanspraak op maakt, dat hem zijn salaris en emolumenten worden uitbetaald op de wijze en in de valuta als gebruikelijk vóór beëindiging van zijn detachering in Frans Guyana;
b. verweerder te veroordelen de onder a verlangde beslissing te gehengen en te gedogen en om ten titel van dwangsom aan hem – verzoeker – te verbeuren een som van f. 1.500,– per dag voor iedere dag waarop verweerder in strijd met de beslissing handelt;

Overwegende, dat hetgeen van het Hof van Justitie als gerecht in ambtenaren-zaken kan worden gevorderd limitatief is omschreven in artikel 79 van de Personeelswet; (conform vonnis Hof van Justitie d.d. 18 december 1970 Surinaams Jurisprudentie 1970 no. 15);
– dat hetgeen onder a) is gevorderd niet kan worden gerangschikt onder die opsomming, weshalve verzoeker daarin niet kan worden ontvangen;
– dat hetgeen wijders onder b) wordt gevorderd, voor wat betreft het eerste onderdeel, ook niet toewijsbaar is, nu het onder a) gevorderde met een niet-ontvankelijkheid moet worden begroet;
– dat voor wat betreft het tweede onderdeel van de vordering sub b, opgemerkt zij, dat waar deze vordering uitsluitend gebaseerd kan zijn op het bepaalde in artikel 79 lid 1 sub c van de Personeelswet en het sub a) gevorderde, ook al zou het worden toegewezen – quod non -, niet op gemelde wettelijke bepaling is gebaseerd, kan toewijzing van het tweede onderdeel van het sub b) gevorderde, ook niet volgen;

Overwegende, dat, afgezien van het vorenoverwogene, verzoeker ook hierom niet-ontvankelijk is in zijn vordering, omdat hij daarbij geen belang heeft, brengende het vonnis hem immers geen baat ten opzichte van verweerder;
– dat toch het besluit vervat in het telex-bericht, dat in verzoekers bezit op 24 juni 1988 kwam, welk telex-bericht afkomstig is van verweerder, ook in geval van toewijzing van de verzochte beslissing, van kracht zou blijven, zijnde het Hof van oordeel dat voormeld besluit pas dan zijn rechtskracht zou verliezen en mitsdien ongedaan gemaakt worden indien het bij vonnis zou worden nietig verklaard danwel vernietigd, hetgeen verzoeker evenwel niet heeft gevorderd;

Overwegende, dat het Hof ten overvloede opmerkt dat verzoeker in zijn verzoekschrift, bij het aanhalen van data (vide 6e en 9e ”dat” van zijn verzoekschrift) steeds spreekt van ”1989”, hetgeen uit de overgelegde stukken duidelijk moet zijn ”1988”;

Overwegende, dat het Hof een en ander zal opvatten als kennelijke verschrij- vingen van verzoeker en overal in het 6e en 9e ”dat” van zijn verzoekschrift, de aldaar aangehaalde dat zal verstaan als te zijn ”1988” in plaats van ”1989”;

Overwegende, dat verzoeker bij schrijven van 19 mei 1988 aan de Directeur van Buitenlandse Zaken, over zijn overplaatsing spreekt en zijn verlofaanspraken tijdens zijn detachering te Cayenne;

Overwegende, dat verzoeker op 24 juni 1988 (volgens rekest 28 juni 1988 tijdens verhoor) kennis neemt van een telex-bericht afkomstig van de Directeur van Buitenlandse Zaken, bestemd voor verzoeker (CG CAY), als reactie op zijn brief van 19 mei 1988, luidende:
”Referte Uw schrijven d.d. 19 mei 1988 inzake bovenvermeld onderwerp, deel ik U mede dat accoord wordt gegaan met Uw verzoek om mutatie naar HQ en wel per 1 augustus 1988. Eventueel gecumuleerd verlof gedurende Uw detacheringsperiode dient vóór 1 augustus 1988 te worden opgenomen. Bij opname van dit verlof na 1 augustus 1988 zal salaris worden uitbetaald in Surinaams op basis van het thuissalaris stop”;

Overwegende, dat dit telex-bericht duidelijk is en geen.ruimte biedt voor twijfels;

Overwegende, dat deze mededeling in geschrifte; naar ’s Hoven oordeel wordt geacht te zijn een Besluit in de zin van de Personeelswet, afkomstig van de Directeur van Buitenlandse Zaken;

Overwegende, dat indien verzoeker geen genoegen had genomen met dit besluit, hij hiervan binnen een maand nadat dit besluit te zijner kennis was gcbracht, zich tot het Hof zou moeten wenden (vide artikel 80 lid … Personeelswet);

Overwegende, dat verzoeker door pas bij rekest van l0 juli 1989, ingekomen ter Griffie op 27 juli 1989, zich tot het Hof te wenden, hij rijkelijk te laat zou zijn met zijn vordering;
– dat verzoeker mitsdien ook hierom niet-ontvankelijk verklaard zou worden in zijn vorderingen;

Overwegende, dat verzoeker nog heeft betoogd dat hij van de Minister van Buitenlandse Zaken de toezegging had gekregen, dat hij zijn gecumuleerd verlof voorafgaande aan zijn mutatie mocht opnemen, welke toezegging hij heeft gestaafd met overlegging van een brief van [naam 1] d.d. 8 mei 1989, gericht aan de raadsman van verzoeker Mr. E.C.M. Hooplot;

Overwegende, dat de Minister het voorgaande heeft weersproken en bij Memo d.d. 25 januari 1990, gemotiveerd het navolgende heeft kenbaar gemaakt;
”Aan de heer [verzoeker] , gewezen Consul op het Consulaat-Generaal van de Republiek Suriname te Cayenne in Frans Guyana, zijn op generlei wijze toezeggingen gedaan aanziens het opnemen van het totaal betrokkene gecumuleerd vakantie tegoed, vóór zijn mutering naar Suriname.
Op het mondeling verzoek van betrokkene terzake het voorgaande is door ondergetekende slechts medegedeeld dat opdracht zal worden gegeven om na te gaan of medewerking daartoe zou kunnen worden verleend, voorzover de wettelijke voorschriften zulks toestaan.
De ondergetekende is van mening dat de heer [verzoeker], in de periode 19 mei tot 1 augustus 1988 in de gelegenheid is geweest zijn vakantieverlof op te nemen, indien hij daartoe de behoefte had.
w.g. [naam 2]”;

Overwegende, dat na al het voorgaande, het lot van verzoekers vorderingen moet zijn, dat hij daarin niet-ontvankelijk dient te worden verklaard;

RECHTDOENDE IN AMBTENARENZAKEN:
Verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn vorderingen.