- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer GR-12979
- Uitspraakdatum 15 februari 1991
- Publicatiedatum 16 april 2019
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Ingevolge het bepaalde in art. 167 BRv is de rechter weliswaar niet verplicht om het door de deskundige geuite gevoelen te volgen, indien zijn overtuiging daartegen strijdt, doch dat in enkele bijzondere gevallen de rechter evenwel aan het door deskundigen uitgebrachte rapport gebonden is. (zie Doek c.s. aant. 1 op art. 236 BRv). Eén zo een geval ligt verankerd in artikel 10 van de Huwelijkswet Mohammedanen, waarin de Kantonrechter alvorens vonnis te wijzen, zich doet voorlichten door de in artikel 6 bedoelde deskundigen betreffende de beslissing die naar hun oordeel volgens de leer van de Islam in de zaak zou behoren te worden genomen en van welk gevoelen der deskundigen in het vonnis melding wordt gemaakt. Blijkens strekking en geschiedenis van de totstandkoming van gemelde wettelijke bepaling is de Kantonrechter immers verplicht het gevoelen van de deskundige te volgen. (Art. 167 BRv en artt. 6 en 10 Huwelijkswet Mohammedanen).
Uitspraak
Hof van Justitie
15 februari 1991, G.R. 12979
(Mrs. R.E.Th. Oosterling, J.R. Von Niesewand en F.F.P. Truideman).
[appellante], echtgenote van [geïntimeerde], rechtens wonende te huize van haar echtgenoot doch werkelijk verblijfhoudende te [district] aan [adres 1 ] , advokaat Mr. E.C.M. Hooplot, appellante
tegen
[geïntimeerde], echtgenoot van appellante voornoemd, wonende aan [adres 2] te [district], advokaat Mr. C.CH. Bhagwandien, geïntimeerde.
De waarnemend President spreekt in deze zaak in naam van de Republiek, het navolgend vonnis uit:
Het Hof van Justitie van Suriname:
Gezien de stukken van het geding waaronder:
1. de in afschrift overgelegde vonnissen van de Kantonrechter in het Eerste Kanton, respektievelijk van 3 april 1986, 20 januari 1987, 17 november 1987 en 22 maart 1988 tussen partijen gewezen;
2. het proces-verbaal van de Griffier van het Eerste Kanton van 18 april 1988, waaruit.blijkt van het instellen van hoger beroep; Gehoord partijen bij monde van haar respektieve advokaten;
Ten aanzien van de feiten:
Overwegende, dat uit de stukken van het geding in eerste aanleg blijkt, dat [appellante] als eisende partij in eerste aanleg zich bij verzoekschrift tot de Kantonrechter in het Eerste Kanton heeft gewend, daarbij stellende:
1. dat eiseres op 25 januari 1979 in het [ressort] te [district] volgens het Huwelijksbesluit der Mohammedanen in algehele gemeenschap van goederen is gehuwd met [geïntimeerde], wonende aan [adres 2], in [district];
2. dat uit dit huwelijk de navolgende nog in leven zijnde minderjarige kinderen zijn geboren t.w.: a. [kind 1], geboren te [district] op [geboortedag 1]; b. [kind 2], geboren te [district] op [geboortedag 2];
3. dat eiseres echtgenoot staande der partijen huwelijk vleselijke gemeenschap heeft gehad met een andere vrouw dan eiseres en mitsdien zich aan overspel heeft schuldig gemaakt;
4. dat gedaagde zich schuldig maakt aan gewoonte van drankmisbruik, vrijwel dagelijks onder invloed van alcohol verkeert en zich vermaakt met z.g. ”Columbiaanse meisjes”;
5. dat gedaagde zeer frekwent tot diep in de nacht en soms zelfs dagenlang zonder noodzak uit huis blijft en bij terugkomst, aldan niet onder invloed van alcohol verkerende, eiseres mishandelt en bedreigt. Terzake van de mishandeling en bedreiging is gedaagde bij herhaling door de politie ingesloten;
6. dat ook de kinderen door gedaagde zonder enige noodzaak worden mishandelt zodra hij onder invloed van alcohol verkeert. Door de spanningen die gedaagde in de echtelijke woning veroorzaakt zijn zowel eiseres als de kinderen onder konstante psychische druk, die medische behandeling, ook voor fysieke mishandeling vaak noodzakelijk heeft gemaakt;
7. dat eiseres en de minderjarigen in behoeftige omstandigheden verkeren en de gedaagde niet in hun levensonderhoud voorziet, hoewel hij daartoe best in staat is voor eiseres f. 400,– en voor de kinderen f. 200,– per kind per maand bij te dragen, zulks gelet op zijn inkomen van minimaal f. 2.500,– per maand;
8. dat eiseres gehuwd is krachtens het Huwelijksbesluit der Mohammedanen en zij krachtens dit besluit vooraf geen verlof behoeft te verkrijgen de onderhavige vordering tegen haar echtgenoot in te stellen;
Overwegende, dat de eisende partij op deze gronden heeft gevorderd: – dat tussen partijen gehuwd als voormeld de ontbinding van het huwelijk zal worden uitgesproken met alle wettelijke gevolgen van dien; – dat gedaagde zal worden veroordeeld om binnen een door de Rechter te bepalen termijn met eiseres over te gaan tot scheiding en deling van de goederengemeenschap waarin partijen zijn gehuwd, met benoeming van een notaris en een onzijdige persoon volgens de Wet; – gedaagde zal worden veroordeelt om aan eiseres ter voorziening in haar levensonderhoud maandelijks te betalen het bedrag van f. 400,–, met bepaling van dag en uur waarop het verhoor ter voorziening in de voogdij en toeziende voogdij over de minderjarigen zal plaatsvinden, kosten rechtens;
Overwegende, dat [geïntimeerde] als gedaagde partij in eerste aanleg bij conclusie van antwoord – welke geacht moet worden te dezer plaatse te zijn ingelast – de vordering heeft bestreden en daarbij heeft geconcludeerd: – dat eiseres niet ontvankelijk zal worden verklaard in haar vordering, althans dat deze haar zal worden ontzegd, als zijnde ongegrond en onbewezen;
Overwegende, dat de gemachtigde van eiseres bij mondelinge conclusie van repliek heeft gepersisteerd bij zijn conclusie van eis en bewijs zijner stellingen heeft aangeboden;
Overwegende, dat de Kantonrechter bij rolbeschikking een comparitie van partijen heeft gelast, welke comparitie van partijen niet is gehouden;
Overwegende, dat de Kantonrechter bij vonnis van 3 april 1986 op de daarin opgenomen gronden: eiseres heeft toegelaten, haar voor zover nodig ambtshalve heeft bevolen om door alle middelen rechtens meer speciaal door getuigen te bewijzen: – hetgeen is gesteld in het 3e tot en met 6e ”dat” van het inleidend rekest;
Overwegende, dat eiseres in de enquête 1 getuige heeft doen horen, die heeft verklaard gelijk in het daarvan opgemaakte – hier als ingelast te beschouwen – proces-verbaal staat gerelateerd;
Overwegende, dat ter ambtshalve bevolen en gehouden comparitie van partijen zijn verschenen partijen in persoon en Mr. Nurmohammed, Moestava Shaukat Ali deskundige die hebben verklaard gelijk in het daarvan opgemaakt – hier als ingelast te beschouwen – procesverbaal staat gerelateerd;
Overwegende, dat de Kantonrechter hierna de enquête zijdens eiseres ambtshalve heeft gesloten;
Overwegende, dat de gemachtigde van eiseres het politie strafdossier ten processe heeft overgelegd, waarvan de inhoud hier als ingelast dient te worden beschouwd;
Overwegende, dat de gemachtigde van gedaagde een schriftelijke conclusie tot uitlating strafdossier heeft genomen, waarvan de inhoud eveneens hier als ingelast dient te worden beschouwd;
Overwegende, dat de Kantonrechter bij vonnis van 20 januari 1987 op de daarin opgenomen gronden: – gedaagde in de gelegenheid heeft gesteld tot het doen horen van getuigen in contra-enquête naar aanleiding van de bewijsopdracht vermeld in het interlocutoir vonnis van 3 april 1986- iedere verder beslissing heeft aangehouden;
Overwegende, dat gedaagde drie getuigen in de contra-enquête heeft doen horen, die hebben verklaard gelijk in de daarvan opgemaakte – hier als ingelast te beschouwen processen-verbaal staat gerelateerd;
Overwegende, dat de gemachtigden van partijen hierna hier als geïnsereerd aan te merken schriftelijke conclusies na contra-enquête hebben genomen;
Overwegende, dat de Kantonrechter hierna bij vonnis van 17 november 1987 op de daarin opgenomen gronden een comparitie van partijen heeft gelast en de deskundige Mr. M.S.A. Nurmohamed heeft verzocht om op voormelde comparitie aanwezig te zijn;
Overwegende, dat ter bevolen en gehouden comparitie van partijen is verschenen, de heer Nurmohamed, Moestava Shaukat Ali, die heeft verklaard gelijk in het daarvan opgemaakt – hier als ingelast te beschouwen – proces-verbaal staat gerelateerd;
Overwegende, dat de Kantonrechter vervolgens bij vonnis van 22 maart 1988 op de daarin opgenomen gronden, eiseres haar vordering heeft ontzegd; – de proceskosten tussen partijen die echtelieden zijn heeft gecompenseerd in dier voege dat ieder de eigen kosten draagt;
Overwegende, dat blijkens hoger vermeld proces-verbaal [appellante] in hoger beroep is gekomen van voormeld eindvonnis van 22 maart 1988;
Overwegende, dat bij exploit van deurwaarder Tj. Jhagroe van 21 februari 1989 aan geïntimeerde aanzegging van het ingestelde hoger beroep is gedaan, terwijl uit de ten processe aanwezige stukken blijkt, dat de rechtsdag voor de behandeling der zaak in hoger beroep voor het Hof van Justitie aan partijen is aangezegd;
Overwegende, dat de advokaten van partijen ten dienende dage de zaak bij pleidooi nader hebben toegelicht en verdedigd, waarna vonnis is gevraagd, waarvan de uitspraak werd bepaald aanvankelijk op 1 februari 1991 doch nader op heden.
Ten aanzien van het recht
Overwegende, dat het appèl tegen het vonnis de dato, 22 maart 1988, door de Kantonrechter in het Eerste Kanton tussen partijen gewezen en uitgesproken, tijdig is ingesteld;
Overwegende, dat appellante in haar enige tegen het beroepen vonnis voorgedragen grief de Kantonrechter het verwijt maakt, dat hij ten onrechte het uitgebrachte deskundigenrapport met toelichting ter comparitie van partijen heeft overgenomen en zulks terwijl hij daartoe niet gehouden was;
Overwegende, ten aanzien van voormelde grief: – dat blijkens de daartoe opgemaakte akte, partijen in het [ressort] op 25 januari 1979 krachtens het Huwelijksbesluit Mohammedanen met elkaar in het huwelijk zijn getreden; – dat blijkens de feiten, in het bijzonder het in het 8e ”dat” gestelde, aan haar vordering ten grondslag gelegd, heeft appellante een vordering tot echtscheiding volgens de leer van de Islam tegen geïntimeerde ingesteld (art. 5 Huwelijkbesluit Mohammedanen); de bepalingen van dit besluit zijn in casu mitsdien van toepassing; – dat de Kantonrechter in het Eerste Kanton bij beschikking van 12 november 1985 ingevolge gemeld besluit tot deskundige heeft benoemd Mr. M.S.A. Nurmohamed als adviseur, welke deskundige in zijn daarop uitgebrachte bericht d.d. 17 februari 1986 – voor zover in hoger beroep nog van belang heeft gesteld, dat mishandeling geen grond is voor echtscheiding, tenzij deze moet worden gekwalificeerd als zware mishandeling en dat de onderscheiding mishandeling/zware mishandeling parallel loopt met hetgeen te onzent als zodanig wordt aangenomen; – dat de Rechter ingevolge het bepaalde in artikel 167 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, weliswaar niet verplicht is om het door de deskundige geuite gevoelen te volgen, indien zijn overtuiging daartegen strijdt, doch dat in enkele bijzondere gevallen de Rechter evenwel aan het door deskundigen uitgebracht rapport gebonden is (zie: Doek c.s. aant. 1 op art. 236 Rv.); – dat één zo een geval verankerd ligt in artikel 10 van het Huwelijksbesluit Mohammedanen, waarin de Kantonrechter, alvorens vonnis te wijzen, zich doet voorlichten door de in artikel 6 bedoelde deskundigen betreffende de beslissing, die naar hun oordeel volgens de leer van de Islam in de zaak zou behoren te worden genomen en van welk gevoelen de deskundigen in het vonnis melding wordt gemaakt; zijnde, de Kantonrechter immers blijkens de strekking en de geschiedenis van de tot standkoming van gemelde wettelijke bepaling·verplicht het gevoelen van de deskundige te volgen; dat de Kantonrechter, uitgaande van zijn gebondenheid aan het door genoemde deskundige uitgebrachte bericht, het gevoelen van de deskundige met betrekking tot de gestelde mishandeling dan ook terecht heeft overgenomen en tot het zijne gemaakt: dat de door appellante voorgedragen grief dan ook als ongegrond dient te worden verworpen; – dat het beroepen vonnis waarmede het Hof zich voor het overige geheel kan verenigen, behoort te worden bevestigd onder algehele compensatie der proceskosten tussen partijen die echtelieden zijn, in dier voege dat ieder der partijen haar eigen kosten draagt;
Rechtdoende in hoger beroep
Bevestigt het vonnis van de Kantonrechter in het Eerste Kanton gewezen tussen partijen en uitgesproken op 22 maart 1988, waarvan beroep; Compenseert de proceskosten tussen partijen, die echtelieden zijn, in dier voege dat iedere partij haar eigen kosten draagt; bepalende het Hof het salaris van de advokaten van partijen op f. 250.- elk;