SRU-HvJ-1991-3

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer GR-12872
  • Uitspraakdatum 12 april 1991
  • Publicatiedatum 16 april 2019
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Appellante heeft niet aan haar stelplicht voldaan; er is immers daarover geen duidelijkheid in de gedingstukken uit eerste aanleg te vinden. Ook niet in hoger beroep trots de door appellante aan het Hof verstrekte informatie ter gehouden inlichtingencomparitie. (Art. III, lid I sub 3 BRv.)

Uitspraak

Hof van Justitie
12 april 1991, G.R. 12872
(Mrs. S. Gangaram Panday, A.I. Ramnewash, F.F.P. Truideman)

De Naamloze Vennootschap [naam] Handelsonderneming, rechtspersoon, gevestigd en kantoorhoudende te [adres 1] in het [district 1] , advocaat mr. R.H. Komproe, appellante in conventie,

tegen

[geintimeerde], wonende aan [adres 2], te [district 2], advocaat mr. C. CH. Bhagwandin, geïntimeerde in conventie,

De fungerend-President spreekt in deze zaak in naam van de Republiek, het navolgend vonnis uit:
Het Hof van Justitie van Suriname;
Gezien ’s Hofs interlocutoir vonnis gewezen en uitgesproken;

Ten aanzien van de feiten
In conventie:
Verwijzende naar en overnemende hetgeen bereids in voormeld vonnis is overwogen en beslist en voorts;

Overwegende, dat ter bevolen en gehouden comparitie van partijen is verschenen de heer R. Liesdek, Directeur van de Handelsonderneming de N.V. [naam ], bijgestaan door zijn gemachtigde, advocaat mr. R.H. Komproe, die heeft verklaard gelijk in het daarvan opgemaakte – hier als ingelast te beschouwen – proces-verbaal staat gerelateerd;

Overwegende, dat de gemachtigden van partijen hierna hier als geïnsereerd aan te merken schriftelijke conclusies na gehouden comparitie van partijen hebben genomen;

Overwegende, dat het Hof aanvankelijk vonnis in de zaak had bepaald op 12 oktober 1990, doch dit na enige malen te hebben aangehouden, tenslotte heeft bepaald op heden;

Ten aanzien van het recht
In conventie
Overwegende, dat het Hof hier omtrent en volhardt bij hetgeen bij interlocutoir vonnis van 27 april 1990 is overwogen;

Overwegende, dat de bij dat vonnis bevolen comparitie van partijen is gehouden, waarbij alleen de appellante vertegenwoordigd is geweest en dat uit de conclusie van de geïntimeerde na comparitie blijkt dat de geïntimeerde wegens uitlandigheid daarbij niet aanwezig is geweest;

Overwegende, dat het Hof voormelde comparitie nodig geoordeeld had om de appellante in de gelegenheid te stellen haar vordering nader te specificeren, omdat er geen duidelijkheid daarover in de gedingstukken uit eerste aanleg te vinden was, doch dat ook de informaties die de appellante thans aan het Hof verstrekt heeft niet heeft bijgedragen tot het gemotiveerd en duidelijk aangeven van haar vordering;

Overwegende, dat de grieven tegen het aangevochten vonnis zo algemeen geformuleerd zijn, dat daarin niet exact te vinden is welke bezwaren de appellante daartegen precies heeft en dat aan het verlangen van het Hof dat bij de comparitie daarover enige opheldering zou worden gegeven niet is voldaan, zoals uit het proces-verbaal blijkt;

Overwegende, dat de Kantonrechter aan de appellante de gelegenheid had geboden om bewijs van haar stellingen bij te brengen, waarin zij ook niet geslaagd is en dat nu de appellante in hoger beroep niet gepreciseerd heeft aangegeven waarvan zij bewijs wenst te leveren, zal het Hof aan dit verzoek voorbijgaan;

Overwegende, dat uit een en ander blijkt dat de Kantonrechter reeds in een eerder stadium de appellante niet-ontvankelijk had moeten verklaren in haar vordering omdat zij aan haar stelplicht niet had voldaan, zoals de geïntimeerde terecht gesteld heeft in zijn conclusies (in eerste aanleg);

Overwegende, dat het Hof danook, onder verbetering van de gronden, het vonnis, waarvan beroep, zal bevestigen, met veroordeling van de appellante, als de in het ongelijk gestelde partij, in de gedingkosten in hoger beroep aan de zijde van de geïntimeerde gevallen:

Rechtdoende in hoger beroep
In conventie
Bevestigt onder verbetering van de gronden het vonnis van de Kantonrechter in het Eerste Kanton, gewezen en uitgesproken tussen partijen op 21 oktober 1986; Veroordeelt appellante in de proceskosten in hoger beroep aan de zijde van geïntimeerde gevallen en begroot op Sf. 150,– met inbegrip van het door het Hof aan zijn advocaat voor het door hem gehouden pleidooi toegekend salaris van Sf.150,–; bepalende het Hof het salaris van de advocaat van appellante eveneens op Sf. 150,–;

Hof van Justitie, 27 april 1990 (Interlocutoir vonnis)
(Mrs. S. Gangaram Panday, A.I. Ramnewash, F.F.P. Truideman)

De Naamloze Vennootschap [naam] Handelsonderneming, rechtspersoon, gevestigd en kantoorhoudende te [adres 1] in het [district 3], thans [district 1], advocaat mr. R.H. Komproe, appellant in conventie en in reconventie,

tegen

[geïntimeerde], wonende aan [adres 2] in het [district 3], thans [district 2], advocaat mr. C.CH. Bhagwandien, geïntimeerde in conventie en in reconventie,

De fungerend-President spreekt in deze zaak in naam van de Republiek, het navolgend vonnis uit:
Het Hof van Justitie van Suriname;
Gezien de stukken van het geding waaronder:

  1. de in afschrift overgelegde vonnissen van de Kantonrechter in het Eerste Kanton respectievelijk van 15 februari 1983, 8 mei 1984, 4 februari 1986 en 21 oktober 1986 tussen partijen gewezen;
  2. het proces-verbaal van de Griffier van het Eerste Kanton van 18 november 1986, waaruit blijkt van het instellen van hoger beroep:

Gehoord partijen bij monde van haar respectieve advocaten;

Ten aanzien van de feiten
Overwegende, dat uit de stukken van het geding in eerste aanleg blijkt, dat de Naamloze Vennootschap [naam] Handelsonderneming als eisende partij in eerste aanleg zich bij verzoekschrift tot de Kantonrechter in het Eerste Kanton heeft gewend, daarbij stellende:

  1. dat eiseres in het [district 3], te [adres 1], gedurende de periode 1 december 1977 tot en met 17 augustus 1978, aan de gedaagde heeft verkocht en geleverd, gelijk deze ten tijde en ter plaatse als gesteld van de eiseres heeft gekocht en geleverd heeft ontvangen een P.P.M. Graafmachine en diverse tweede handse Deutz Motoren;
  2. dat eiseres voorts in dezelfde periode ten behoeve van de gedaagde diverse reparatiewerkzaamheden heeft verricht aan gedaagde in eigendom toebehorende zwaar materieel, alsmede diverse onderdelen aan de gedaagde heeft verkocht en geleverd;
  3. dat het totaal door gedaagde aan eiseres verschuldigde bedrag als koopprijs van de P.P.M. Graafmachine, diverse tweede handse motoren, geleverde onderdelen en kosten van verrichte reparatie’s per 17 augustus 1980, bedroeg Sf. 60.863,11;
  4. dat door gedaagde gedurende de periode 1 december 1977 tot en met 17 augustus 1978, op voormeld totaal verschuldigde bedrag van Sf. 60.863,11, als inmindering is betaald een bedrag van Sf. 40.148,09, latende een saldo bedrag van Sf. 20.714,92;
  5. dat eiseres tot op heden geen betaling van voormeld saldo bedrag van de gedaagde kan bekomen;
  6. dat eiseres gerechtigd in alle redelijkheid en billijkheid over het per saldo verschuldigde bedrag van Sf. 20.714,92 rente in rekening te brengen nu de eiseres aan de Bank, door wie zij gefinancieerd wordt bij aankoop van machines en onderdelen, rente ad 9% ‘s jaars vergoed, uitmakende de rente per heden de som van Sf. 5.777,83;
  7. dat eiseres van zowel het saldo bedrag ad Sf. 20.714,92 als van de rente ad Sf. 5.777,83 geen betaling van de gedaagde kan bekomen, niettegenstaande hij daartoe herhaaldelijk en dringend is aangemaand;
  8. dat eiseres thans het aan haar verschuldigde bedrag in rechte van de gedaagde wenst te vorderen;
  9. dat eiseres ter verzekering harer voormelde vordering, na daartoe verkregen verlof van de Kantonrechter in het Eerste Kanton, bij procesverbaal van de deurwaarder bij het Hof van Justitie van Suriname, B.S. Ramkhelawan, d.d. 23 maart 1980, conservatoir beslag heeft doen leggen op de in dit procesverbaal omschreven roerende goederen van de gedaagde;
  10. dat dit beslag behoort te worden vanwaarde verklaard;

Overwegende, dat de eisende partij op deze gronden heeft gevorderd: dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, niettegenstaande verzet of hoger beroep, zonder borgtocht, met uitzondering van de veroordeling omtrent de kosten, gedaagde zal worden veroordeeld om aan eiseres tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen: a. als hoofdsom Sf. 20.714,92 b. wegens verschenen rente gerekend tot de maand februari 1981 een bedrag van Sf. 5.777,83 c. de rente over voormeld alsnog aan hoofdsom verschuldigde bedrag van Sf. 20.714,92 ad 9% ‘s jaars vanaf de maand maart 1981 tot aan de dag der algehele voldoening; Voorts vanwaarde zal worden verklaard het gelegd conservatoir beslag; Alles met veroordeling van de gedaagde in de kosten van het geding, daaronder begrepen die van het voormeld beslag;

Overwegende, dat [geïntimeerde] als gedaagde partij in eerste aanleg voor antwoord in conventie heeft gezegd:

  1. dat gedaagde ontkent en betwist al hetgeen door hem in de hierna volgende stellingen niet en woordelijk wordt erkend, onder aanbod van bewijs van zijn stellingen door alle middelen rechtens, meer speciaal door getuigen, zij het onder protest tegen de gehoudenheid daartoe;
  2. dat gedaagde ontkent in de door eiseres bedoelde periode, zoals omschreven in het le “dat” van het inleidend rekest de door haar bedoelde goederen te hebben gekocht en ontvangen;
  3. dat gedaagde blijkens hierbij in fotokopie overgelegde huurkoopovereenkomst op 21 januari 1976 een hydraulische graafmachine type P.P.M. van eiseres heeft gekocht, welke machine is gefinancieerd door de Nationale Trust Financieringsmaatschappij N.V., waardoor eiseres is uitbetaald voor voormelde machine;
  4. dat de wijze waarop eiseres gemeend heeft te voldoen aan haar stelplicht, veel te wensen overlaat, waardoor gedaagde in zijn verweer wordt bemoeilijkt; zo heeft eiseres bijvoorbeeld niet gespecificeerd hoeveel gedaagde wegens reparatie verschuldigd is en aan welke machine, hoeveel voor onderdelen en ·wat voor onderdelen;
  5. dat indien eiseres hieraan alsnog voldoet, zal gedaagde hierop terugkomen, voor alsnog ontkent zij ten stelligste de stellingen van eiseres zoals omschreven in het 2e, 3e, 4e, 6e en 7e ”dat” van het inleidend rekest;
  6. de rente alleen gevorderd kan worden indien zulks schriftelijk is overeengekomen, van te voren aan gedaagde was kenbaar gemaakt of een directe en dadelijke gevolg is van de niet betaling door gedaagde, aangenomen dat hij het door eiseres gevorderde bedrag inderdaad aan haar verschuldigd is – quod non -;
  7. dat gedaagde in ieder geval ontkent aan eiseres het bedrag van Sf. 20.714,92 (al dan niet met rente) danwel enig ander bedrag terzake door eiseres omschreven verschuldigd te zijn;
  8. dat gedaagde wel kan erkennen dat eiseres in 1974 reparatie werkzaamheden heeft verricht aan een hydraulische graafmachine van gedaagde van het merk Poclain Type P.P.M. -15-02; aangezien de machine gerepareerd diende te worden in garantie periode en wel op grond van een fabrieksfout, waren deze kosten geheel voor rekening van eiseres; integendeel dient eiseres gedaagde schadeloos te stellen voor de periode van ± 3 maanden waarin de machine niet geëxploiteerd kon worden;
  9. dat aangezien eiseres het bovenstaande erkende, heeft zij blijkens hierbij in fotokopie overgelegde bescheiden op 20 september 1974 een claim gediend bij de fabrikant van Poclain in Frankrijk tot een bedrag van Sf.39.624,40; in dit bedrag is inbegrepen een vergoeding van Sf. 15.000,– voor gedaagde wegens inkomstenderving ten gevolge van de fabrieksfout;
  10. dat uit de overgelegde bescheiden overduidelijk blijkt dat eiseres de fabrikant aansprakelijk heeft gesteld voor de reparatie en de daarvoor benodigde onderdelen; dat het gedaagde dan ook bevreemdt dat eiseres thans hem daarvoor aanspreekt;
  11. dat alhoewel de door gedaagde geleden schade veel groter is, zal hij zulks beperken tot het bedrag van Sf. 15.000,– dat in den tijd door eiseres aan de fabrikant is opgegeven en ontvangen, alhoewel dit laatste niet relevant is voor gedaagde, omdat eiseres de machine alhier aan gedaagde heeft verkocht, accoord is gegaan met de door gedaagde geleden schade en deze ook dient te betalen;
  12. dat gedaagde deze schade in reconventie van eiseres zal vorderen, aangezien in der zinne hiervan geen betaling is te verkrijgen; en voor eis in reconventie heeft gesteld; 1. dat eiser de Rechter verzoekt om al hetgeen hij hierboven in conventie naar voren heeft gebracht, hier als letterlijk herhaald te willen beschouwen; 2. dat omstreeks het jaar 1974 heeft eiser van gedaagde gekocht en ontvangen een nieuwe hydraulische graafmachine van het merk Poclain type P.P.M.-15-02; 3. dat omstreeks mei 1974 voormelde graafmachine op grond van een fabrieksfout defect is geraakt, er zijn namelijk stukjes koper gevonden in het hydraulische systeem; voormelde machine is toen door gedaagde gerepareerd en deze reparatie heeft 3 maanden geduurd, gedurende welke periode eiser inkomsten heeft moeten derven; 4. dat alhoewel de door eiser gelden schade veel groter is, heeft zij deze in overleg met gedaagde vastgesteld op Sf. 15.000,– berekend alsvolgt: 3 (maanden) x 25 (dagen) x 8 (uren) = 600 uren x Sf. 25,– (vergoeding per uur) = Sf. 15.000,–; 5. dat gedaagde hiermede accoord gaande, deze schade heeft geclaimd van de fabrikant op 20 september 1974 blijkende het e.e.a. uit de hierbij in fotokopie overgelegde bescheiden, 6. dat gedaagde thans weigert deze schade aan eiser te betalen, derhalve hij gerechtigd is zulks in rechte te vorderen;

Overwegende, dat op deze gronden is geconcludeerd: voor antwoord in conventie: dat eiseres in haar vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard, althans dat deze haar zal worden ontzegd alszijnde ongegrond en onbewezen; en voor eis in reconventie: dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, gedaagde zal worden veroordeeld om aan eiser tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de som van Sf. 15.000,– (vijftien duizend gulden) vermeerderd met de wettelijke interessen daarover ad 6% ‘s jaars vanaf de dag van rechtsingang tot aan die der algehele voldoening, kosten rechtens;

Overwegende, dat de eisende partij in conventie een als ingelast te beschouwen conclusie van repliek heeft doen nemen en als gedaagde partij in reconventie voor antwoord heeft gezegd:

  1. dat gedaagde al hetgeen door haar bij eis en repliek naar voren is gebracht hierbij als letterlijk herhaald en geïnsereerd wenst te beschouwen;
  2. dat gedaagde ten stelligste en uitdrukkelijk ontkent dat omstreeks 1974 een door gedaagde aan eiser verkochte graafmachine om fabrieksfout defect is geraakt en het daarom 3 maanden heeft stilgelegen;
  3. dat dan ook ten stelligste moet worden ontkend, dat in overleg de schade Sf. 15.000,– is vastgesteld;
  4. dat gedaagde dan ook met stelligheid ontkent hoegenaamd iets aan de eiser verschuldigd te zijn uit hoofde van een fabrieksfout van een door gedaagde aan eiser verkochte machine als bij reconventie gesteld;
  5. dat eisers vordering volkomen is gefantaseerd;
  6. dat gedaagde ten overvloede nog wenst te stellen dat eiser niet één machine doch verschillende machines, gedurende enkele jaren, van gedaagde heeft gekocht en ook een aantal onderdelen en is hij daarom ook het in conventie gevorderd wordende bedrag verschuldigd;
  7. dat gedaagde verder ontkent al hetgeen niet uitdrukkelijk door haar is erkend;

Overwegende, dat gedaagde in reconventie op deze gronden voor antwoord in reconventie heeft geconcludeerd, dat eiser in zijn vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard, althans dat deze hem zal worden ontzegd als zijnde ongegrond en onbewezen, kosten rechtens; en eiser in conventie voor repliek in conventie heeft gepersisteerd bij zijn conclusie van eis;

Overwegende, dat partijen vervolgens bij conclusie van dupliek in conventie, welke geacht moeten worden te dezer plaatse te zijn ingevoegd, haar stellingen nader hebben toegelicht en verdedigd;

Overwegende, dat de Kantonrechter bij vonnis van 15 februari 1983 in conventie en in reconventie een comparitie van partijen heeft gelast, welke comparitie van partijen niet is gehouden;

Overwegende, dat nadat de gemachtigden van partijen hier als geïnsereerd aan te merken schriftelijke conclusies na niet gehouden comparitie van partijen hadden genomen, de Kantonrechter bij vonnis van 8 mei 1984 heeft overwogen: In conventie: dat eiseres aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd overeenkomsten van koop en verkoop van tweedehandse motoren, en onderdelen alsmede reparatiekosten; dat gedaagde het door eiseres gestelde heeft ontkend en betwist, reden waarom eiseres haar stellingen terzake zal dienen te bewijzen, waarna de Kantonrechter nader zal ingaan op de stellingen van partijen; dat de Kantonrechter de produkties door eiseres genoemd onder het 5e “dat” van de conclusie van repliek in conventie niet heeft aangetroffen bij de processtukken, zodat eiseres deze alsnog zal dienen over te leggen; In reconventie: dat daar gedaagde de stellingen van eiser ontkent en betwist, eiser deze zal dienen te bewijzen;

Overwegende, dat de Kantonrechter op deze gronden: In conventie: eiseres heeft toegelaten, haar voor zover nodig ambtshalve heeft bevolen om door alle middelen rechtens meer speciaal door getuigen te bewijzen: hetgeen door haar gesteld is in het le, 2e, 3e en 6e “dat” van het inleidend rekest juncto het 2e “dat” van de conclusie van repliek in conventie; In reconventie: eiser heeft toegelaten, hem voor zover nodig ambtshalve heeft bevolen om door alle middelen rechtens meer speciaal door getuigen te bewijzen: hetgeen door hem gesteld is in het 2e tot en met 5e “dat” van de conclusie van wedereis;

Overwegende, dat partijen in de enquête geen getuigen hebben doen horen; In conventie en in reconventie:

Overwegende, dat de Kantonrechter de enquête zijdens partijen ambtshalve gesloten heeft verklaard;

Overwegende, dat de gemachtigden van partijen hier als geïnsereerd aan te merken schriftelijke conclusies na niet gehouden enquête hebben genomen, hebbende de gemachtigde van eiseres tevens produkties overgelegd, waarvan de inhoud, alsmede van de overgelegde produkties hier als ingelast moeten worden beschouwd;

Overwegende, dat nadat de gemachtigde van gedaagde een hier als geïnsereerd aan te merken schriftelijke conclusie tot uitlating produkties had genomen, de Kantonrechter bij vonnis van 4 februari 1986 op de daarin opgenomen gronden andermaal een comparitie van partijen heeft gelast, welke comparitie van partijen eveneens niet is gehouden, waarna deze door de Kantonrechter ambtshalve gesloten werd verklaard;

Overwegende, dat de Kantonrechter hierna bij vonnis van 21 oktober 1986 heeft overwogen: In conventie en in reconventie: dat nu partijen op de door Onze Ambtsvoorganger bepaalde dagen voor comparitie van partijen herhaaldelijk niet zijn verschenen en zowel met betrekking tot haar vorderingen in conventie als in reconventie de noodzakelijke inlichtingen niet hebben verstrekt waardoor haar vorderingen vaag zijn gebleven en niet in overeenstemming zijn te brengen met de door haar overgelegde produktie, Wij partijen in haar respectieve vorderingen niet-ontvankelijk dienen te verklaren;

Overwegende, dat de Kantonrechter op deze gronden: In conventie en in reconventie: partijen niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar vordering; de proceskosten tussen partijen heeft gecompenseerd, in dier voege dat iedere partij haar eigen kosten drage;

Overwegende, dat blijkens hogervermeld proces-verbaal De N.V. [naam] Handelsonderneming in conventie en reconventie in hoger beroep is gekomen van voormeld eindvonnis van 21 oktober 1986;

Overwegende, dat bij exploit van deurwaarder Ch. Balgobind d.d. 20 mei 1987 aan geïntimeerde aanzegging van het ingestelde hoger beroep is gedaan, terwijl uit de ten processe aanwezige stukken blijkt, dat de rechtsdag voor de behandeling der zaak in hoger beroep voor het Hof van Justitie aan partijen is aangezegd;

Overwegende, dat de advocaten van partijen ten dienende dage de zaak bij pleidooi nader hebben toegelicht en verdedigd, waarna vonnis is gevraagd, waarvan de uitspraak werd bepaald op heden;

Ten aanzien van het recht
Overwegende, dat appellant tijdig in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de Kantonrechter in het Eerste Kanton, gewezen tussen partijen en uitgesproken op 18 oktober 1988;

Overwegende, dat appellant grieven tegen het beroepen vonnis heeft aangevoerd, doch dat het Hof, alvorens deze aan een bespreking te onderwerpen, in de stellingen van partijen aanleiding vindt een comparitie van partijen te gelasten tot het inwinnen van inlichtingen en het beproeven van een minnelijke regeling;

Rechtdoende in hoger beroep
Alvorens definitief te beslissen: Gelast partijen ambtshalve in persoon, desgewenst vergezeld van hun gemachtigden om op vrijdag, 18 mei 1990 des voormiddags te half negen uur te verschijnen voor een Rechter-Commissaris, als hoedanig ten deze wordt benoemd, mr. F.F.P. Truideman, Lid van het Hof, tot het inwinnen van inlichtingen en het beproeven van een minnelijke regeling;

Houdt iedere verdere beslissing aan.