SRU-HvJ-1991-4

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer GR-12812
  • Uitspraakdatum 26 april 1991
  • Publicatiedatum 23 april 2019
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Nominaliteitsbeginsel; geen vergoeding van vermogensvermeerdering of vermogensvermindering.

Uitspraak

Hof van Justitie
26 april 1991, G.R. 12812
(Mrs. S. Gangaram Panday, A.I. Ramnewash, O.W. Abendanon)

[appellant], wonende in [land] ten deze domicilie kiezende ten kantore van, advokaat Mr. E.J. Bruma, Kromme Elleboogstraat 7 te Paramaribo, appellant in conventie

tegen

[geïntimeerde], gescheiden echtgenote van appellant voornoemd, wonende te [district], advokaat Mr. F. Kruisland, geïntimeerde in conventie,

De fungerend – President spreekt in deze zaak in naam van de Republiek, het navolgend vonnis uit:
Het Hof van Justitie van Suriname:
Gezien ‘s Hofs interlocutoir vonnis van 10 augustus 1990 tussen partijen gewezen en uitgesproken;

Ten aanzien van de feiten
Verwijzend naar en overnemend hetgeen bereids in ‘s Hofs voormeld vonnis is overwogen en beslist en voorts:

Overwegende, dat appellant in de enquête geen getuigen heeft doen horen;

Overwegende, dat nadat de gemachtigden van partijen hier als geïnsereerd aan te merken schriftelijke conclusies na niet gehouden enquête hadden genomen, vonnis in de zaak werd bepaald op heden;

Ten aanzien van het recht
In conventie:
Overwegende, dat het Hof hier overneemt en volhardt bij al hetgeen bij interlocutoir vonnis dd. 10 augustus 1990 is overwogen:

Overwegende, dat aan appellante daarbij een gepreciseerde bewijsopdracht werd verstrekt, doch dat hij dat bewijs op geen enkele wijze heeft bijgebracht;

Overwegende, dat het Hof danook de geldvordering van appellant op de geïntimeerde tot het bedrag van f.12.178,15 (TWAALFDUIZEND EENHONDERD ACHT EN ZEVENTIG 15/100 GULDEN) met de daarover vanaf de dag van de rechtsingang tot aan de dag der betaling verschuldigde wettelijke rente ad 6% ‘s jaars zal toewijzen – met veroordeling van de geïntimeerde als de in het ongelijk gestelde partij, in de gedingkosten in beide instanties aan de zijde van de appellant gevallen – welke betalingen (van hoofdsom en rente) evenwel aan de voorwaarde zullen worden verbonden dat de percelen nummers 19 en 20 van de geïntimeerde gelegen aan de ….straat te [district] uit het hypothecair verband, waarin die ten behoeve van de appellant bij de Surinaamsche Bank N.V. verbonden zijn, worden ontslagen, omdat de geïntimeerde daarbij belang heeft als onweersproken door haar is gesteld;

Overwegende, dat het bovenoverwogene met zich medebrengt dat het vonnis, waartegen beroep, zal worden vernietigd, en recht zal worden gedaan als eerder overwogen;

Rechtdoende in hoger beroep
In conventie:

Vernietigt het vonnis van de Kantonrechter in het Eerste Kanton, gewezen tussen partijen en uitgesproken op 27 maart 1984, waarvan beroep;

En opnieuw rechtdoende
In conventie:

Veroordeelt de geïntimeerde om aan de appellant tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen het bedrag van f.12.178,15(TWAALFDUIZEND EENHONDERD ACHT EN ZEVENTIG 15/100 GULDEN), met de wettelijke rente ad 6% ‘s jaars hierover vanaf 3 juli 1982 tot aan de dag der algehele voldoening, evenwel onder de voorwaarde dat deze betalingen pas zullen geschieden nadat de appellant aan de geïntimeerde getoond heeft een bewijs van de Surinaamsche Bank N.V. dat de percelen nummers 19 en 20 van de geïntimeerde aan de ….straat te [district] uit het hypothecair verband, waarin die ten behoeve van de appellant aan die Bank zijn verbonden, zijn ontslagen;

Veroordeelt geïntimeerde in de proceskosten in beide instanties aan de zijde van appellant gevallen:
– in eerste aanleg begroot op f.121,50;
– in hoger beroep begroot op f.399,50;
met inbegrip van het door het Hof aan zijn advokaat voor het door hem gehouden pleidooi toegekend salaris van f.200,–;
bepalende het Hof het salaris van de advokaat van geïntimeerde eveneens op f.200,–;

Wijst af het meer of anders gevorderde.