- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer GR-12992
- Uitspraakdatum 19 juli 1991
- Publicatiedatum 23 april 2019
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
De rechtsvraag die tussen de appellant en de geïntimeerde sub a aan de orde is, is of de operatieve ingreep van de geïntimeerde sub a voldoet aan de maatstaf van de zorgvuldigheid, die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend specialist mocht worden verwacht. Uit in eerste aanleg door de geïntimeerde sub a overgelegde documenten, die door de appellant niet van valsheid zijn beticht, blijkt dat hij een ervaren uroloog is en uit de inhoud van in eerste aanleg overgelegde documenten, waaronder stukken van het Medisch Tuchtcollege, uit verklaringen van de in eerste aanleg gehoorde getuigen en uit het deskundigen bericht, die in eerste aanleg door de rechter zijn ingenomen, is niet gebleken dat geïntimeerde sub a de bovengenoemde zorgvuldigheid niet in acht heeft genomen en treft hem dus het door de appellant gemaakte verwijt niet. (Art. 1386 B.W.)
Uitspraak
Hof van Justitie
19 juli 1991, G.R. 12992
(Mrs. S. Gangaram Panday, E.S. Ombre en A.I. Ramnewash).
[appellant], wonende aan [adres 1], advokaat Mr. R.B. Mitrasing, appellant in de hoofdzaak,
tegen
A. [geïntimeerde sub A], wonende aan [adres 2], advokaat Mr. E.J. Bruma,
B. de Staat Suriname, rechtspersoon, in rechte vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie, kantoorhoudende aan de Gravenstraat no. 3 te Paramaribo, advokaat Mr. C.CH. Bhagwandin, geïntimeerden in de hoofdzaak,
De fungerend-President spreekt in deze zaak in naam van de Republiek, het navolgend vonnis uit:
Het Hof van Justitie van Suriname:
gezien de stukken van het geding waaronder:
1. de in afschrift overgelegde vonnissen van de Kantonrechter in het Eerste Kanton, respektievelijk van 24 januari 1984, 26 juni 1984, 23 juli 1985, 10 december 1985, 14 juli 1987, 24 mei 1988, 11 april 1989 en 8 augustus 1989 tussen partijen gewezen;
2. het procesverbaal van de Griffier van het Eerste Kanton van 17 augustus 1989, waaruit blijkt van het instellen van hoger beroep; Gehoord partijen bij monde van haar respektieve advokaten;
Ten aanzien van de feiten
Overwegende, dat uit de stukken van het geding in eerste aanleg blijkt, dat [appellant] als eisende partij in eerste aanleg zich bij verzoekschrift tot de Kantonrechter in het Eerste Kanton heeft gewend, daarbij stellende:
1. eiser wenst de navolgende vordering in te stellen tegen: a) [geïntimeerde sub A], wonende aan [adres 2],
b) DE STAAT SURINAME, rechtspersoon, zetelende te Paramaribo, in rechte vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie in Suriname, kantoorhoudende te Paramaribo aan de Gravenstraat no. 3, gedaagden;
2. eiser heeft zich op of omstreeks 19 mei 1981 onder behandeling gesteld van gedaagde sub A, die uroloog is, wegens prostaat hypertrofie c.q. prostaatontsteking. Op of omstreeks 2 juni 1981 heeft gedaagde sub A eiser geopereerd;
3. bij deze operatie heeft gedaagde sub A buiten medeweten van eiser om en dus ook zonder zijn toestemming, eisers prostaat verwijderd. Voorts heeft gedaagde sub A met zijn schuld daaraan de sfincter (kringspier van de urineblaas) ernstig beschadigd, als gevolg waarvan eiser incontinent is geworden (d.w.z. de afsluiting van de urineblaas niet meer beheerst, waardoor de urine ongecontroleerd uit de blaas stroomt). Bovendien heeft gedaagde sub A bij voormelde ingreep, met zijn schuld daaraan, ernstig letsel veroorzaakt aan de urethra (urethrastrictuur per plaatse van de pars membranatia) als gevolg waarvan de urethra (urinebuis) zo vernauwd geraakte dat de blaas niet normaal (via de urethra) kon draineren. Als gevolg van deze urethrastrictuur kon voorts de zaadproduktie niet normaal worden afgevoerd, waardoor eiser ettelijke malen een ontsteking van de testikels heeft opgelopen. Na de operatie van 2 juni 1981 heeft gedaagde sub A niet de vereiste zorg aan eiser besteed zodat eiser bezig was dood te bloeden. Door ingrijpen van een andere medicus is met spoed bloedtransfusie toegediend, waarbij maar liefst 8 donors bloed hebben afgestaan. Ook heeft gedaagde sub A eiser zo overmatig penicilline en andere antibiotica-injecties laten toedienen dat eiser zijn smaakvermogen tijdelijk is kwijt geraakt en gedurende enkele maanden te lijden had van zenuwontstekingen, hetgeen een zo hevige pijn tot gevolg had dat hij nauwelijks kon lopen (pijn over het gehele lichaam);
4. gedurende de periode 2 juni medio september 1981 is eiser poliklinisch onder behandeling van gedaagde sub A gebleven, met name vanwege het feit dat hij incontinent bleef en leed aan ontstekingen van de testikels. Ook na een aantal malen door gedaagde sub A te zijn gebougigeerd (= inbrenging van stalen of rubberen pennen van oplopende dikte in de penis teneinde de urethra open te rekken) bleef de urine spontaan lopen. Op 31 augustus 1981 kreeg eiser een urineretentie (= ophoping van de urine in de blaas wegens afvoerbelemmering) waarvoor hij op of omstreeks 4 september 1981 door gedaagde sub A in het ziekenhuis werd behandeld. Op of omstreeks 6 september 1981 kreeg eiser wederom een urineretentie, waarbij met geen mogelijkheid een transurethrale katheter (= via de penis) kon worden ingebracht. Daarom werd een suprapubische katheter (= via een snee vlak boven het schaambeen) in de blaas geschoven;
5. aangezien de behandeling geen verbetering bracht in eisers ernstig geschade gezondheidstoestand en eiser de indruk kreeg de gedaagde sub A zaken voor hem had verzwegen, is hij op advies van een andere medicus naar Nederland vertrokken, alwaar hij op 15 december 1981 is opgenomen in het Wilhelmina Gasthuis te Amsterdam. De opname en verpleging aldaar heeft tot en met 22 januari 1982 geduurd;
6. pas na het onderzoek door de urologen van voornoemd ziekenhuis is eiser gebleken dat zijn prostaat verwijderd was. Teneinde toekomstige ontstekingen van de testikels te voorkomen moest eiser worden gesteriliseerd. Voorts werd eiser enkele malen gedilateerd (= inbrenging van stalen pennen van oplopende dikte in de penis teneinde de urethra open te rekken op de plaats waar de strictuur zich bevindt).
7. na zijn ontslag uit het Wilhelmina Gasthuis is eiser onmiddellijk naar Suriname teruggekeerd en heeft zich onder behandeling gesteld van onder meer Dr. Veerman, door wie eiser om de 2 weken wordt gedilateerd. Het doel van deze behandeling is te bewerkstelligen dat de urethra kompleet open wordt gemaakt en er geen andere obstrukties aanwezig zijn;
8. indien dit laatste lukt zal eiser medio 1982 weer naar Nederland althans het buitenland moeten vertrekken, alwaar de sfincter operatief zal worden verwijderd, waarna een kunstsfincter zal worden ingebracht, volgens het hydraulische principe: Volgens de urologen van het Wilhelmina Gasthuis is eiser alleen met behulp van deze methode definitief te helpen. Een succesvolle behandeling en operatie zal tot gevolg hebben dat de urine niet meer ongecontroleerd uit de blaas stroomt;
9. uit het vorenstaande blijkt dat gedaagde sub A in de uitoefening van zijn beroep als uroloog met zijn schuld daaraan heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid welke hem in het maatschappelijk verkeer jegens eiser betaamde. Als gevolg van de onrechtmatige daad van gedaagde sub A heeft eiser schade geleden, welke schade gedaagde sub A gehouden is aan hem te vergoeden;
10. gedaagde sub A was ten tijde van de behandeling in de periode begin juni – midden september 1981 als uroloog in dienst van gedaagde sub B en heeft de voorschreven jegens eiser onrechtmatige verrrichtingen veroorzaakt in de werkzaamheden waartoe hij door gedaagde sub B werd gebruikt, althans heeft de dienstbetrekking de gelegenheid gegeven tot het plegen van de onrechtmatige daad. Als gevolg hiervan is gedaagde sub B op grond van artikel 1388 lid 3 B.W. (= art. 1403 lid 3 Ned. B.W.) ook aansprakelijk voor de door eiser geleden en te lijden schade;
11. de door eiser geleden schade bestaat onder meer uit: a) gemaakte kosten voor medische behandeling en verpleging in Suriname en in Nederland; b) gemaakte reis- en verblijfkosten naar en van Nederland; c) nog te maken kosten voor medische behandeling en verpleging in Suriname en in Nederland c.q. het buitenland; d) nog te maken reis- en verblijfkosten naar en van Nederland c.q. het buitenland; e) gederfde en nog te derven inkomsten. (Eiser oefent een vrij beroep uit en kan dus niet terugvallen op voorzieningen van een werkgever); f) smartegeld wegens geleden en nog te lijden pijn en ongemak en gederfde en nog te derven levensvreugde.
12. aangezien het op dit moment nog niet zeker is hoe de verdere behandeling inclusief de operatie die eiser nog in het buitenland zal moeten ondergaan zal uitpakken en in hoverre eiser gedurende zijn gehele verdere leven nog last zal ondervinden van de onrechtmatige gedragingen van gedaagde sub A, is het thans niet mogelijk een nauwkeurige opgave te doen van voormelde schadeposten, redenen waarom eiser de schade wenst te zien opgemaakt bij staat en vereffend volgens de wet. Eiser is echter reeds nu de mening toegedaan dat deze schade tenminste Sf. 450.000,– zal bedragen;
13. gezien de hoge kosten die eiser heeft gemaakt en in de naaste toekomst zal moeten maken, vereist zijn belang een spoedeisend behandeling. Op grond hiervan wenst eiser de gedaagde op verkorte termijn op te roepen;
14. na hiertoe van de Rechter verlof te hebben bekomen bij beschikking d.d. 16 maart 1982, heeft eiser ter verzekering van zijn vordering, bij exploit van de deurwaarder D.E. Hew A Kee d.d. 19 maart 1982, No. 233, conservatoir beslag doen leggen op de in dit exploit omschreven, aan gedaagde sub A in eigendom toebehorende onroerende goederen. Dit beslag dient van waarde te worden verklaard;
Overwegende, dat de eisende partij op deze gronden heeft gevorderd: dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, gedaagden terzake voorschreven zullen worden veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiser te betalen een bedrag, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met de wettelijk interessen daarover ad 6% per jaar vanaf de dag van rechtsingang tot aan die er algehele voldoening, des de een betalende de andere zal zijn bevrijd; voorts het ten deze gelegde beslag van waarde zal worden verklaard, kosten rechtens;
Overwegende, dat [geïntimeerde sub A] en De Staat Suriname als gedaagden partij in eerste aanleg bij conclusie van antwoord – welke geacht moet worden te dezer plaatse te zijn ingelast – de vordering heeft bestreden en daarbij heeft geconcludeerd: dat eiser in zijn vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard, althans deze hem zal worden ontzegd als zijnde ongegrond en onbewezen, onder opheffing van de gelegde beslagen als zijnde ongegrond en onbewezen;
Overwegende, dat partijen vervolgens bij conclusies van repliek en dupliek haar stellingen nader hebben toegelicht en verdedigd, waarna de Kantonrechter bij vonnis van 24 januari 1984 op de daarin opgenomen gronden: Alvorens verder te beslissen: De Secretaris van het medisch Tuchtcollege heeft gelast te bevorderen dat het in Onze rechtsoverweging gemeld dossier ten name van gedaagde sub A (geïntimeerde sub A]) in dit geding wordt gebracht; Iedere verder beslissing heeft aangehouden; Het door de Kantonrechter verlangd Medisch Tuchtcollege dossier ten name van gedaagde sub A (geïntimeerde sub A]) is ten processe overgelegd, waarvan de inhoud hier als ingelast moet worden beschouwd. Ten dage voor het nemen van een conclusie tot uitlating over het overgelegd dossier zijdens partijen bepaald, hebben de gemachtigden van eiser en de gedaagde sub A hier als geïnsereerd aan te merken schriftelijke conclusies genomen, terwijl de gemachtigde van gedaagde sub B bij mondelinge conclusie heeft gerefereerd bij zijn stellingen;
Overwegende, dat de Kantonrechter hierna bij vonnis van 26 juni 1984 op de daarin opgenomen gronden een comparitie van partijen heeft gelast; Ter bevolen en gehouden comparitie van partijen zijn verschenen eiser en de gedaagde sub B in persoon, die hebben verklaard gelijk in het daarvan opgemaakte hier als ingelast te beschouwen – proces-verbaal staat gerelateerd. Advokaat Mr. E.J. Bruma heeft de Kantonrechter medegedeeld dat hij de zaak van advokaten Mr. S.A. Thijm c.s. overneemt en zich mitsdien als gemachtigde van gedaagde sub A stelt. De gemachtigde van gedaagde sub A heeft een schriftelijke conclusie na gehouden comparitie van partijen onder overlegging van produkties genomen, waarvan de inhoud alsmede van de overgelegde produkties hier als ingelast moet worden beschouwd. Nadat de gemachtigde van eiser een hier als geïnsereerd aan te merken schriftelijke conclusie na gehouden comparitie van partijen en tot uitlating produkties had genomen, heeft de Kantonrechter bij vonnis van 23 juli 1985 op de daarin opgenomen gronden: Alvorens verder te beslissen: Gedaagde sub A toegelasten, hem voor zover nodig bevolen ambtshalve om door alle middelen rechtens, meer speciaal door getuigen te bewijzen: 1. Dat hij met toestemming van eiser bij de op hem – eiser – op 2 juni 1981 verrichte operatieve ingreep een deel van de prostaat-adenoom heeft verwijderd; 2. De gang van zaken tijdens de behandeling van eiser; Iedere verdere uitspraak heeft aangehouden; Gedaagde sub A heeft in de enquête 8 (acht) getuigen doen horen, die hebben verklaard gelijk in het daarvan opgemaakte – hier als ingelast te beschouwen – proces-verbaal staat gerelateerd. De gemachtigde van partijen [geïntimeerde sub A] heeft ter terechtzitting van 12 november 1985 een schriftelijke incidentele conclusie tot rogatoire commissie genomen, waarbij hij heeft verzocht: dat aan de bevoegde Rechter in Nederland zal worden gevraagd de in die conclusie genoemde getuigen bij wege van rogatoire commissie over het bewijsthema te horen, met bepaling van de datum waarop de zaak wederom op de rol zal worden geplaatst, wordende de inhoud van deze conclusie geacht hier te zijn opgenomen. De eiser heeft een schriftelijke conclusie van antwoord in het incident, onder overlegging van produkties genomen, waarvan de inhoud alsmede van de overgelede produkties eveneens hier als ingelast dient te worden beschouwd;
Overwegende, dat de Kantonrechter hierna bij vonnis van 10 december 1985 op de daarin opgenomen gronden: In het incident: De Kantonrechter te Den Haag, Nederland, heeft verzocht als getuige te horen: [naam 1], Arts wonende aan [adres 3], [woonplaats 1] , Nederland; De Kantonrechter te Amsterdam, nederland, heeft verzocht als getuige te horen: [naam 2] wonende te [adres 4] [woonplaats 2], Nederland; allen aangaande het in de hoofdzaak opgenomen bewijsthema, luidende: 1. dat hij (gedaagde sub A) met toestemming van eiser bij de op hem – eiser – op 2 juni 1981 verrichte operatieve ingreep een deel van de prostaatadenoom heeft verwijderd; 2. de gang van zaken tijdens de behandeling van eiser; De termijn die in acht moet worden genomen bij het betekenen aan de wederpartij, van dag, uur en plaats, waarop een zodanig verhoor zal worden gehouden heeft bepaald op Drie Weken; De beslissing omtrent de op dit incident gevallen kosten heeft aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak. Ter voldoening aan laatstvermeld vonnis is door de Kantonrechter te Amsterdam in Nederland gehoord [naam 2] wiens verklaring hier als ingelast moet worden beschouwd. De gemachtigde van gedaagde sub A heeft afgezien van verder getuigenverhoor, waarna de Kantonrechter de enquête ambtshalve gesloten heeft verklaard. Eiser en de gemachtigde van gedaagde sub A hebben hier als geïnsereerd aan te merken schriftelijke conclusies na gehouden rogatoire commissie genomen, terwijl de gemachtigde van gedaagde sub B bij mondelinge conclusie heeft gepersisteerd bij zijn stellingen;
Overwegende, dat de Kantonrechter bij vonnis van 14 juli 1987 op de daarin opgenomen gronden: Alvorens verder te beslissen: partijen (eiser en gedaagde sub A) in de gelegenheid heeft gesteld eventueel overeen te komen omtrent de persoon of drie personen, welke zij als deskundige(n) mochten verlangen; Iedere verdere beslising heeft aangehouden; In de hoofdzaak: De gemachtigden van partijen hebben hier als geïnsereerd aan te merken schriftelijke conclusies tot benoeming deskundige genomen, waarna de Kantonrechter bij vonnis van 24 mei 1988 op de daarin opgenomen gronden: Alvorens verder te beslissen: Een comparitie van partijen heeft gelast, teneinde in de samenspraak met partijen overeenstemming te bereiken over de aan te wijzen deskundige. Iedere verdere beslissing heeft aangehouden. Ter bevolen en gehouden comparitie van partijen zijn verschenen eiser en de gedaagde sub A in persoon, die hebben verklaard gelijk in het daarvan opgemaakte – hier als ingelast te beschouwen – proces-verbaal staat gerelateerd. Ter terechtzitting van 17 oktober 1988 heeft de door de Kantonrechter benoemde en beëdigde deskundige, Dr. B.M. van Ulden een deskundig rapport overgelegd, wordende de inhoud daarvan geacht hier te zijn opgenomen. Ten dage voor de uitlating over deskundig rapport zijdens partijen bepaald, hebben de gemachtigden van eiser en de gedaagde sub A hier als geïnsereerd aan te merken schriftelijke conclusies genomen, onder overlegging van produkties zijdens de gemachtigde van gedaagde sub A, wordende de inhoud daarvan eveneens hier als ingelast beschouwd, terwijl de gemachtigde van gedaagde sub B geen conclusies heeft opgenomen. Nadat de gemachtigde van eiser een hier als geïnsereerd aan te merken schriftelijke conclusie tot uitlating produktie had genomen, heeft de Kantonrechter bij vonnis van 11 april 1989 op de daarin opgenomen gronden: Alvorens verder te beslissen: Een comparitie van partijen gelast en de Griffier opgedragen de deskundige voornoemd uit te nodigen casu quo aan te zeggen ter vermelde comparitie van partijen gelast en de Griffier opgedragen de deskundige voornoemd uit te nodigen casus quo aan te zeggen ter vermelde terechtzitting aanwezig te zijn, teneinde het terzake door hem uitgebracht rapport toe te lichten en zodanig te antwoorden op vragen die daarbij mochten rijzen. Iedere verdere beslissing aangehouden. De door de Kantonrechter bevolen comparitie van partijen is gehouden, op welke terechtzitting is verschenen Dr. B.M. van Ulden die heeft verklaard gelijk in het daarvan opgemaakte – hier als ingelast te beschouwen – proces-verbaal staat gerelateerd. Ten dage voor het nemen van een conclusie na gehouden comparitie van partijen peremptoir bepaald, heeft de gemachtigde van gedaagde sub A een hier als geïnsereerd aan te merken schriftelijke conclusie genomen, terwijl eiser gepersisteerd heeft bij zijn stellingen en vonnis heeft gevraagd;
Overwegende, dat de Kantonrechter vervolgens bij vonnis van 8 augustus 1989 op de daarin opgenomen gronden: Eiser zijn vordering heeft ontzegd; En ten laste van gedaagde sub A door de deurwaarder bij het Hof van Justitie van Suriname D.E. Hew A Kee d.d. 19 maart 1982 no. 233 gelegde conservatoire beslagen heeft opgeheven; Zonodig de doorhaling heeft gelast van de overschrijving van voormelde beslagen in de openbare registers ten hypotheekkantore. Eiser heeft veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van gedaagden gevallen, met uitzondering van de helft van het honorarium van de in de rechtsoverwegingen met name genoemde deskundige, en tot aan deze uitspraak begroot op f. 737,– (zevenhonderd zeven en dertig gulden);
Overwegende, dat blijkens hogervermeld proces-verbaal [appellant] in hoger beroep is gekomen van voormeld eindvonnis van 8 augustus 1989;
Overwegende, dat bij exploit van deurwaarder Ch. Balgobind van 11 september 1989 aan geïntimeerden aanzegging van het ingestelde hoger beroep is gedaan, terwijl uit de ten processe aanwezige stukken blijkt, dat de rechtsdag voor de behandeling der zaak in hoger beroep voor het Hof van Justitie aan partijen is aangezegd;
Overwegende, dat de advokaten van partijen te dienende dage de zaak bij pleidooi nader hebben toegelicht en verdedigd, waarna de gemachtigde van appellant een hier als geïnsereerd aan te merken schriftelijke conclusie tot uitlating produktie heeft genomen;
Overwegende, dat het Hof vonnis in de zaak aanvankelijk had bepaald op 23 november 1990, doch na enige malen te hebben aangehouden, tenslotte heeft bepaald op heden;
Ten aanzien van het recht
Overwegende, dat de appellant tijdig in hoger beroep is gekomen van de tussen partijen door de Kantonrechter in het Eerste Kanton gewezen en op 8 augustus 1989 uitgesproken vonnis;
Overwegende, dat uit de gedingstukken in eerste aanleg, inzoverre hier van belang, blijkt:
1. dat de appellant omstreeks 19 mei 1981 o.a. prostaatklachten had en zich in de privé polikliniek door geïntimeerde sub A, de uroloog [geïntimeerde sub A], liet onderzoeken;
2. dat de geïntimeerde sub A op 2 juni 1981 de appellant aan zijn prostaat heeft geopereerd wegens prostaathypertrofie in het Diakonessen Ziekenhuis, waarbij hij transurethrale prostaatresectie heeft uitgevoerd, hetgeen betekent dat hij via de pisbus met instrumenten de prostaat van de appellant heeft verkleind;
3. dat de appellant door de geïntimeerde sub A nog enige maanden nabehandeld en medisch begeleid is wegens klachten van incontinentie, die zich periodiek voordeden en wel tot 16 september 1981, waarna hij geen prijs meer stelde op verdere behandeling door geïntimeerde sub A, omdat hij geen vertrouwen meer in hem had en zich door andere medici hier, in Nederland en in de Verenigde Staten van Noord Amerika heeft laten behandelen;
4. dat na onderzoek door de urologen N.F. Dabhoiwala en H.H.R. Bakker, verbonden aan de Urologische kliniek van het Wilhelmina Gasthuis te Amsterdam, Nederland, in december 1981 en januari 1982 bleek dat de appellant compleet incontinent was, hetgeen volgens die medische specialisten te wijten was aan een ernstige urethrastrictuur in het gebied van de sfincter, doch of dit enige relate heeft met de transurethrale resectie van de prostaat, verricht door de geïntimeerde sub A, durven zij niet met zekerheid te stellen, doch zij achten dat wel hoogst waarschijnlijk;
5. dat de appellant ook onderzocht en behandeld is door Prof. Dr. P.J. Klopper, uroloog, verbonden aan het Academisch Ziekenhuis van de Universiteit van Amsterdam, die geconstateerd heeft dat herstel sfincter onwaarschijnlijk is gelet op de mate van insufficiëntie;
6. dat Dr. David M. Barret, verbonden aan de Maya Clinic te Rochester, Minnesota (V.S.) de appellant ook onderzocht heeft en ook geconstateerd heeft dat hij lijdt aan een uitgesproken sphincter incontinentie, welk een direkt gevolg is van een eerder door hem ondergane operatie ter verwijdering van een prostaat-adenoom, (waarbij zowel interne (gladde spier) als externe (skeletspier) sphincter beschadigd is opgetreden, welke permanent van aard is;
7. dat de appellant van opvatting is dat de geïntimeerde sub A, die onweersproken gesteld heeft de appellant als privé patiënt te hebben behandeld, met zijn schuld daaraan met de voormelde operatie de sfincter (kringspier van de urineblaas) ernstig beschadigd heeft, als gevolg waarvan appellant incontinent is geworden en voorts daarbij met zijn schuld daaraan ernstig letsel aan de urehtra veroorzaakt heeft, als gevolg waarvan de urethra (urinebuis) zo vernauwd geraakte dat de blaas niet normaal kon draineren, ten gevolge van welke beschadiging en letsel de appellant schade heeft geleden, die de geïntimeerde sub A, gehouden is aan de appellant te vergoeden;
8. dat de appellant voorts van opvatting is dat de geïntimeerde sub A ten tijde van de behandeling in de periode begin juni – midden september 1981 als uroloog in dienst van de geïntimeerde sub B was en heeft hij de onrechtmatige verrichtingen jegens de appellant gepleegd in de werkzaamheden waartoe hij door de geïntimeerde sub B werd gebruikt, althans heeft de dienstbetrekking aan de geïntimeerde sub A de gelegenheid gegeven tot het plegen van die onrechtmatige daad, op grond waarvan de geïntimeerde sub B ook aansprakelijk is voor de door appellant geleden en te lijden schade;
9. dat de Kantonrechter zich door partijen uitgebreid heeft doen informeren, documenten door partijen heeft doen overleggen, bewijs aan de appellant heeft opgedragen, deskundigenbericht heeft ingewonnen en tenslotte tot het oordeel is gekomen dat de appellant zijn vordering niet hard heeft kunnen maken, welke hij aan appellant heeft ontzegd;
Overwegende, dat nu de operatie aan de prostaat van de appellant door de geïntimeerde sub A in het Diakonessenhuis, een particulier ziekenhuis, verricht is, alwaar de appellant als particuliere patiënt van hem opgenomen was, niet juist is de opvatting van de appellant dat de geïntimeerde sub B ook aansprakelijk is voor eventueel daarbij door de schuld van de geïntimeerde sub A veroorzaakte schade, omdat een medisch specialist, ook al is hij in dienst van de Staat, toegestaan is particuliere patiënten te behandelen, waarbij de Staat voorzieningen ten behoeve van die specialist in overheidsziekenhuizen beschikbaar stelt, doch is de Staat voor diens verrichtingen als specialist niet aansprakelijk, omdat de Staat nu eenmaal geen instructies aan de specialist kan en mag geven over de uit te voeren ingrepen, ook al is een zekere ondergeschiktheidsrelatie tussen de Staat en de medische specialist, die in overheidsdienst is, aanwezig.
Overwegende, dat de appellant dan ook door de eerste rechter in zijn vordering tegen de geïntimeerde sub B, de Staat Suriname, niet ontvankelijk had moeten zijn verklaard, welke misslag het Hof zal rechttrekken, ook omdat die rechter deze aangelegenheid niet heeft beslist, hoewel de geïntimeerde sub B die herhaaldelijk aan de orde heeft gesteld;
Overwegende, dat de rechtsvraag die tussen de appellant en de geïntimeerde sub A aan de orde is deze is of de operatieve ingreep van de geïntimeerde sub A voldoet aan de maatstaf van de zorgvuldigheid, die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend specialist mocht worden verwacht;
Overwegende, dat uit in eerste aanleg door de geïntimeerde sub A overgelegde documenten, die door de appellant niet van valsheid zijn beticht, blijkt dat hij een ervaren uroloog is en uit de inhoud van in eerste aanleg overgelegde documenten, waaronder stukken van het Medische Tuchtcollege uit verklaringen van de in eerste aanleg gehoorde getuigen en uit het deskundigenbericht, die in eerste aanleg door de eerste rechter is ingewonnen, niet gebleken is dat de geïntimeerde sub A de bovengenoemde zorgvuldigheid niet in acht heeft genomen en treft hem dus het door de appellant gemaakte verwijt niet;
Overwegende, dat de door de appellant naar voren gebrachte grieven die van zijn hierboven sub 7 vermelde opvatting blijk geven dan ook geen doel treffen;
Overwegende, dat hoewel de beslissing door de Kantonrechter gegeven tussen de appellant en de geïntimeerde sub A juist is, het Hof die beslissing om bovenoverwogen reden (geen beslissing in de rechtsverhouding tussen de appellant en de Staat Suriname) zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de appellant in zijn vordering tegen de Staat niet-ontvankelijk zal verklaren en zijn vordering tegen de geïntimeerde sub A als niet bewezen zal ontzeggen, met veroordeling van appellant, als de in het ongelijk gestelde partij, in de gedingkosten in beide instanties en met opheffing van het gelegde conservatoir beslag op onroerende goederen van de geïntimeerde sub A;
Rechtdoende in hoger beroep
Vernietigt het vonnis van de Kantonrechter in het Eerste Kanton gewezen en op 8 augustus 1989 uitgesproken, waarvan beroep;
En opnieuw rechtdoende
Verklaart de appellant niet-ontvakelijk in zijn vordering tegen de geïntimeerde sub B, de Staat Suriname; Ontzegt de appellant zijn vordering tegen de geïntimeerde sub A, [geïntimeerde sub A]; Heft op de ten laste van de geïntimeerde sub A bij deurwaardersexploit van de deurwaarder bij het Hof van Justitie, D.E. Hew A Kee d.d. 19 maart 1982 no. 233 gelegde conservatoir beslag op de onroerende goederen, te weten: 1. “het perceelland met de daarop staande gebouwen, groot 1146,325 m2, gelegen aan de [straat] ten westen van de Domineekreek, op de uitmetingskaart van de landmeter H. Raatgever d.d. 26 oktober 1950 aangeduid met de letters i.h.k.j. en deel uitmakende van de zuidelijke helft van de grond [woonplaats ] in het [district] ”’ 2. “het perceelland met de daarop staande gebouwen, groot 1238,1031 m2, gelegen aan de [straat] ten westen van de Domineekreek, aangeduid op de kaart van de landmeter H. Raatgever d.d. 26 oktober 1950 met de letters j.k.N.M. en deel uitmakende van de zuidelijke helft van de grond [woonplaats] in het [district]”, overgeschreven ten hypotheekkantore in Suriname op 19 maart 1982 in register SD 42 onder [nummer];
Veroordeelt appellant in de gedingkosten in beide instanties aan de zijde van geïntimeerde gevallen: