SRU-HvJ-1991-7

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer GR-13037
  • Uitspraakdatum 11 oktober 1991
  • Publicatiedatum 23 april 2019
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Appellante contra geïntimeerde nu geïntimeerde, naar het Hof is gebleken, geen der ontruimingsgronden, limitatief opgesomd in het bepaalde in artikel 4 van de Huurbeschermingswet 1949, waar appellante zich zowel in prima als in hoger beroep uitdrukkelijk op beroepen heeft, aan haar vordering heeft ten grondslag gelegd, hetgeen naar het oordeel van het Hof had gemoeten, dient appellante alsnog niet-ontvankelijk verklaard te worden in haar vordering, zijnde geïntimeerde ten enen male te kort geschoten in haar stelplicht. (Art. 4 Huurbeschermingswet 1949 en art. 111 lid 1 sub 3 Brv)

Uitspraak

Hof van Justitie
11 oktober 1991, SJ 1991, G.R. 13037
(Mrs. R.E.Th. Oosterling, J.R. Von Niesewand en E.S. Ombre).

[appellante], wonende te [district] aan [adres 1], advokaat, Mr. E.C.M. Hooplot, appellante,

tegen

[geïntimeerde], gehuwd [naam], wonende te [district] aan [adres 2], advokaat Mr. A.R. Baarh, geïntimeerde,

De waarnemend-President spreekt in deze zaak in naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit:
Het Hof van Justitie van Suriname:
Gezien de stukken van het geding waaronder:
1. het in afschrift overgelegde vonnis van de Kantonrechter in het Eerste Kanton van 23 oktober 1990 tussen partijen gewezen;
2. het proces-verbaal van de Griffier van het Eerste Kanton van 22 november 1990, waaruit blijkt van het instellen van hoger beroep; Gehoord partijen bij monde van haar respektieve advokaten;

Ten aanzien van de feiten
Overwegende, dat uit de stukken van het geding in eerste aanleg blijkt, dat [geïntimeerde], als eisende partij in eerste aanleg zich bij verzoekschrift tot de Kantonrechter, in het Eerste Kanton heeft gewend, daarbij stellende:

1. dat eiseres de navolgende vordering op verkorte termijn wenst in te stellen tegen [appellante], wonende te [district] aan [adres 1];

2. dat eiseres eigenares is van het erf met daarop staande woningen, gelegen te [district] aan [adres 1].

3. dat eiseres aan gedaagde verhuurd heeft gelijk deze van eiseres gehuurd heeft, de woning staande op het erf te [district] aan [adres 1] voor de huurprijs van f. 60,– (zestig gulden) per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;

4. dat deze overeenkomst van huur en verhuur tussen partijen tot stand is gekomen vanwege het dienstverband van gedaagde als huishoudster bij eiseres;

5. dat zowel het dienstverband als de overeenkomst van huur en verhuur met gedaagde per 19 februari 1990 zijn opgezegd;

6. dat gedaagde menigmaal door eiseres mondeling is aangemaand voornoemde woning ter vrije en algehele beschikking van eiseres te stellen daar de overeenkomst van huur en verhuur is opgezegd alsook het dienstverband als huishoudster bij eiseres om welk zij de beschikking had gekregen van meergenoemde woning en deze woning ter beschikking moet worden gesteld van een andere werknemer van eiseres, doch zij, gedaagde weigerachtig blijft aan dit verzoek te voldoen en zet zij, gedaagde bovendien tegen eiseres een brutale mond op;

7. dat eiseres op grond van bovengenoemde feiten gerechtigd is de ontbinding van de overeenkomst van huur en verhuur tussen partijen aangegaan en de ontruiming van meergenoemde woning te vorderen;

Overwegende, dat de eisende partij op deze gronden heeft gevorderd: dat bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de overeenkomst van huur en verhuur tussen partijen zal worden ontbonden en gedaagde zal worden veroordeeld om binnen 1 x 24 uur na het te wijzen vonnis, althans binnen een door de Rechter in goede justitie vast te stellen termijn, de woning staande op het erf gelegen te [district] aan [adres 1], te ontruimen en te verlaten met alle van harentwege zich daarin en/of daarop bevindende personen en/of goederen ter vrije en algehele beschikking van eiseres te stellen, uiteraard met overgave der sleutels, met machtiging van eiseres om indien gedaagde in gebreke mocht blijven binnen de bij vonnis bepaalde termijn te ontruimen, de ontruiming zelf te doen bewerkstelligen, desnoods met behulp van de Sterke Arm en wel op kosten van gedaagde: dat bij vonnis, gedaagde zal worden veroordeeld tot betaling van de maandelijkse huur over meergenoemde woning ad f. 60,– (zestig gulden) tot aan de dag der algehele ontruiming, kosten rechtens;

Overwegende, dat [appellante], als gedaagde partij in eerste aanleg bij conclusie van antwoord welke geacht moet worden te dezer plaatse te zijn ingelast de vordering heeft bestreden en daarbij heeft geconcludeerd dat eiseres in haar vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard, althans deze aan haar zal worden ontzegd als zijnde ongegrond en onbewezen;

Overwegende, dat partijen vervolgens bij conclusies van repliek en dupliek haar stellingen nader hebben toegelicht en verdedigd, waarna de Kantonrechter bij vonnis van 23 oktober 1990 op de daarin opgenomen gronden: a. Voor onthouden heeft verklaard de in het inleidend rekest vermelde huurovereenkomst. b. Gedaagde heeft veroordeeld om binnen 5 maanden (vijf maanden) na betekening van dit vonnis de woning staande op het erf gelegen aan [adres 1] te ontruimen, met alle van harentwege zich daarin bevindende personen en goederen en ter vrije en algehele beschikking van de eiseres te stellen. c. Eiseres heeft gemachtigd om indien de gedaagde na het verstrijken van de punt B bedoelde termijn nalatig is gebleven het gehuurde te ontruimen, deze zelfte doen bewerkstelligen, desnoods met behulp van de Sterke Arm. d. Gedaagde voorts heeft veroordeeld om, zolang zij in het gehuurde blijft, maandelijks de huur ad f. 60,– (zestig gulden) per maand te betalen tot de dag der ontruiming. Dit vonnis tot zover de punten B, C en D uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard. Gedaagde heeft veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de eiseres gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op f. 72,50 (twee en zeventig 50/100 gulden);

Overwegende, dat blijkens hogervermeld procesverbaal [appellante] in hoger beroep is gekomen van voormeld eindvonnis van 23 oktober 1990;

Overwegende, dat bij exploit van deurwaarder K.C.J. Defares van 24 juni 1991 aan geïntimeerde aanzegging van het ingestelde hoger beroep is gedaan terwijl uit de ten processe aanwezige stukken blijkt, dat de rechtsdag voor de behandeling der zaak in hoger beroep voor het Hof van Justitie aan partijen is aangezegd;

Overwegende, dat de advokaten van partijen te dienende dage de zaak bij pleidooi nader hebben toegelicht en verdedigd, waarna vonnis is gevraagd, waarvan de uitspraak werd bepaald op heden;

Ten aanzien van het recht
Overwegende, dat het appèl tegen het vonnis d.d. 23 oktober 1990, door de Kantonrechter in het Eerste Kanton tussen partijen gewezen en uitgesproken, tijdig is gesteld;

Overwegende, dat appellante tegen het beroepen vonnis drie grieven heeft ontwikkeld, luidende: Grief I. Ten onrechte heeft de Kantonrechter geoordeeld dat geïntimeerde bevoegd was de ontruiming van de woning c.q. ontbinding van de huurovereenkomst te vorderen. Immers heeft de Kantonrechter een aantal bevoegde personen tot het verhuren van een woning genoemd doch niet tot nuance gemaakt tussen enerzijds de beschikkingsbevoegdheid van de vruchtgebruiker, de erflater, de lasthebber en anderzijds die van de mede-eigenaar. Laatstgenoemde kan slechts mede namens de overige eigenaren verhuren op grond van het feit dat hij slechts van de mede-eigenaren zijn volledige beschikkingsbevoegdheid kan verkrijgen. In casu heeft geïntimeerde mede namens alle eigenaren, als hun lasthebber aan appellante verhuurd. Grief II. Ten onrechte is de Kantonrechter zonder meer voorbijgegaan aan het verweer van appellante in prima dat in het inleidend rekest alle mede-eigenaren genoemd behoorden te worden en als formele procespartij behoorden op te treden. Grief III. Ten onrechte heeft de Kantonrechter uit de bereidheid van appellante om te verhuizen, mits rekening gehouden wordt met haar belang en die van haar kinderen afgeleid dat appellante afstand doet van haar recht op huurbescherming en zich niet langer zou moeten beroepen op afwezigheid van de ontruimingsgronden genoemd in de Huurbeschermingswet;

Overwegende, dat het Hof, alvorens voormelde grieven aan een bespreking te onderwerpen, termen aanwezig acht een comparitie van partijen te gelasten tot het verstrekken van inlichtingen;

Rechtdoende in hoger beroep
Alvorens definitief te beslissen: Gelast partijen om in persoon, desverlangd vergezeld van derzelver gemachtigden, in één der zalen van het Hof van Justitie te verschijnen en wel op 9 augustus 1991 des voormiddags te 8.30 uur, voor een RechterCommissaris, als hoedanig ten deze wordt benoemd Mr. J.R. von Niesewand, lid van het Hof, tot het verstrekken van inlichtingen; Houdt elke verdere uitspraak aan;

[appellante], wonende te [district] aan [adres 1], advokaat, Mr. E.C.M. Hooplot, appellante,

tegen

[geïntimeerde], gehuwd [naam], wonende te [district] aan [adres 2], advokaat Mr. A.R. Baarh, geïntimeerde,

De waarnemend President spreekt in deze zaak in naam van de Republiek,
het navolgende vonnis uit:
Het Hof van Justitie van Suriname
Gezien ’s Hofs interlocutoir vonnis van 19 juli 1991 tussen partijen gewezen en uitgesproken;

Ten aanzien van de feiten
Verwijzende naar en overnemende hetgeen bereids in ’s Hofs voormeld vonnis is overwogen en beslist en voorts:

Overwegende, dat ter bevolen en gehouden comparitie van partijen zijn verschenen, partijen in persoon, die hebben verklaard gelijk in het daarvan opgemaakte hier als ingelast te beschouwen proces-verbaal staat gerelateerd;

Overwegende, dat het Hof hierna aanvankelijk vonnis in de zaak had bepaald op 16 augustus 1991, doch nader op heden;

Ten aanzien van het recht
Overwegende, dat het Hof volhardt bij het tussenvonnis van 19 juli 1991 en hetgeen dienaangaande is overwogen;

Overwegende, dat partijen ter bevolen en gehouden inlichtingencomparitie hebben verklaard gelijk in het daarvan opgemaakte hier als ingelast te beschouwen proces-verbaal is gerelateerd;

Overwegende, dat het Hof op grond van de door partijen ter inlichtingencomparitie verstrekte niet betwiste informaties bewezen acht, dat geïntimeerde enkele jaren geleden aan appellante heeft verhuurd gelijk appellante van geïntimeerde heeft gehuurd het woonhuis [adres 1], staande op het erf dat gelegen is aan [straat], tegen de prijs van f 60,– per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;

Overwegende, dat het Hof opmerkt, dat nu van de in prima ambtshalve gelaste en gehouden comparitie van partijen geen proces-verbaal blijkt te zijn opgemaakt en appellante tijdens de in hoger beroep gehouden inlichtingencomparitie blijkt te hebben ontkend alstoen te hebben verklaard bereid te zijn te verhuizen mits met haar belang en dat van haar kinderen rekening wordt gehouden, zal het Hof, nu daarvan door geïntimeerde ook geen bewijs is aangeboden, daar geen acht op slaan;

Overwegende, dat geïntimeerde in het onderhavige proces heeft gevorderd ontbinding der ten rekeste gestelde huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, doch dat geïntimeerde, naar het Hof is gebleken, geen der ontruimingsgronden, limitatief opgesomd in het bepaalde in artikel 4 van de Huurbeschermingswet 1949, waar appellante zich zowel in prima als in hoger beroep uitdrukkelijk op beroepen heeft, aan haar vordering heeft ten grondslag gelegd, hetgeen, naar het oordeel van het Hof, had gemoeten;

Overwegende, dat geïntimeerde dan ook ten ene male te kort geschoten is in haar stelplicht hetgeen onder vernietiging van het beroepen vonnis en met voorbijgaan aan bespreking van de daartegen ontwikkelde grieven als irrelevant, moet leiden tot het alsnog niet-ontvankelijk verklaren van geïntimeerde in haar oorspronkelijke vordering;

Rechtdoende in hoger beroep
Vernietigt het vonnis van de Kantonrechter in het Eerste Kanton op 23 oktober 1990 tussen partijen gewezen en uitgesproken waarvan beroep;

en opnieuw rechtdoende
Verklaart geïntimeerde alsnog niet-ontvankelijk in haar vordering jegens appellante;