- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer A-255
- Uitspraakdatum 07 februari 1992
- Publicatiedatum 15 april 2019
- Rechtsgebied Ambtenarenrecht
-
Inhoudsindicatie
Bij beklag binnen de administratie ingevolge de Personeelswet moet het beroep worden ingesteld bij een hoger orgaan dan het orgaan dat de beslissing heeft genomen (i.c. bij de President en niet bij de Min. van L.V.V.). (Artt. 78 en 80 Personeelswet).
Uitspraak
HOF VAN JUSTITIE·(Ambtenarengerecht), 7 februari 1992
(Mrs. R.E.Th. Oosterling, J.R. von Niesewand en E.S. Ombre)
[verzoeker], ambtenaar bij het Ministerie van Landbouw, Veeteelt en Visserij, ten deze domicilie kiezende te Paramaribo ten kantore van het Advocatenkantoor TJON KWAN PAW, van wie Mr. U.J. van der VELDT, advocaat, als zijn gemachtigde optreedt, verzoeker,
tegen
De Staat Suriname (Ministerie van Landbouw, Veeteelt en Visserij), in rechte vertegenwoordigd door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie, kantoorhoudende te Paramaribo aan de Gravenstraat no. 3 advokaat Mr.Dr. C.D. OOFT, verweerder,
De President spreekt in deze zaak in naam van de Republiek, het navolgend vonnis uit:
Het Hof van Justitie van Suriname:
Gezien de stukken;
Gehoord partijen;
TEN AANZIEN VAN DE FEITEN:
Overwegende, dat [verzoeker], zich bij verzoekschrift tot het Hof heeft gewend, daarbij stellende:
1. Verzoeker wenst de navolgende rechtsvordering in te stellen tegen de Staat Suriname (Ministerie van Landbouw, Veeteelt en Visserij), verweerder in rechte vertegenwoordigd door de Edelgrootachtbare Heer Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie, kantoorhoudende ten Parkette te Paramaribo aan de Gravenstraat no. 3;
2. Tot 1 september 1985 was verzoeker werkzaam bij het Ministerie van Landbouw, Veeteelt en Visserij, laatstelijk in de rang van hoofdambtenaar B 3e klasse. Hij werd bezoldigd volgens schaal 16.
3. Met ingang van vorenbedoelde datum werd verzoeker toegevoegd aan de Stichting Planbureau Suriname en wel als medewerker van de toen ingestelde Financieel-Economische Commissie, hetgeen moge blijken uit het schrijven van de Direkteur van Financiën namens de Minister van Financiën de dato 27 september 1985, La.F.[nummer 1], hetwelk in fotocopie wordt overgelegd met het verzoek om de inhoud ervan als hier letterlijk herhaald en geïnsereerd te willen beschouwen (produktie 1). Als lid van die commissie kwam verzoeker in aanmerking voor een bezoldiging volgens schaal 19.
4. Ingevolge de beslissing van de Raad van Ministers de dato 2 juni 1988 is het Secretariaat van de Commissie met ingang van 15 juni 1988 opgeheven hetgeen blijkt uit het schrijven van de Vice-President van de Republiek Suriname aan de Minister van Financiën en Planning de dato 15 juni 1988, kenmerk K.V.P.[nummer 2], hetwelk eveneens in fotocopie wordt overgelegd met het verzoek om de inhoud ervan als hier letterlijk herhaald en geïnsereerd te willen beschouwen (produktie II).
Verzoeker werd ingevolge dit besluit teruggeplaatst bij het Ministerie van Landbouw, Veeteelt en Visserij, en wel met ingang van 1 oktober 1988, vide het eveneens in fotocopie overgelegde schrijven van de Minister van Landbouw, Veeteelt en Visserij de dato 6 oktober 1988, kenmerk [nummer 3] (produktie III).
5. Tot verbazing van verzoeker is in laatstbedoeld schrijven vermeld, dat hij na zijn terugplaatsing wederom volgens schaal 16 bezoldigd zou worden, en wel zulks niettegenstaande het feit, dat de Minister van Financiën blijkens diens schrijven aan verzoeker de dato 30 juni 1989 La.F. [nummer 4], had vastgesteld dat verzoeker aanspraak bleef maken op bezoldiging volgens schaal 19.
Verzoeker legt ook dit schrijven in fotocopie over met het verzoek om de inhoud ervan als hier letterlijk herhaald en geïnsereerd te willen beschouwen (produktie IV).
6. Verzoeker heeft de kwestie van deze in strijd met zijn rechtspositie zijnde en mitsdien onrechtmatige korting op zijn bezoldiging enige malen op het Departement van Landbouw, Veeteelt en Visserij ter sprake gebracht, echter zonder dat zulks tot rektifikatie leidde. Slechts vage toezeggingen dat ”iets aan de zaak gedaan zou worden” waren het resultaat. Tenslotte heeft verzoeker zich genoodzaakt om de Minister van Landbouw, Veeteelt en Visserij bij exploit van de deurwaarder bij het Hof van Justitie, JAMES EDWARD KOLF de dato 5 februari 1990, no. 0082, hetwelk eveneens in afschrift wordt overgelegd met het verzoek om de inhoud ervan als, hier letterlijk herhaald en geïnsereerd te willen beschouwen (produktie V) te doen aanschrijven en tot rektifikatie te doen sommeren.
7. Verzoeker heeft op dit schrijven geen antwoord ontvangen weshalve ingevolge het bepaalde van artikel 78, lid 2 sub (b) j080, lid 2, sub (c) van die Wet is verzoeker tegen die afwijzende beslissing tijdig bij Uw Hof in beroep gekomen.
8. Het afwijzende besluit van de Minister van Landbouw, Veeteelt en Visserij op het verzoek van verzoeker tot het weder in het genot stellen van bezoldiging volgens schaal 19 met verdiscontering van de sedert 1 oktober 1988 verschenen periodieken is in strijd met het bepaalde van artikel 25 van de Personeelswet, houdende de uitbetaling van bezoldiging volgens schaal 16 immers in feite een terugstelling in rang is. Krachtens dit artikel is verlaging van rang van een ambtenaar slechts mogelijk als tuchtstraf of in de gevallen waarin aan de betrokken ambtenaar ontslag uit de Staatsdienst kan worden verleend. Uit de formulering van dat wettelijke voorschrift dient te worden opgemaakt, dat het hier gaat om een limitatieve opsomming. Het besluit is, mitsdien in strijd met de Wet genomen en dient op die grond nietig te worden verklaard, althans te worden vernietigd;
Overwegende, dat verzoeker op deze gronden heeft gevorderd:
a. dat het afwijzende besluit, als vorenbedoeld, nietig zal worden verklaard, althans zal worden vernietigd;
b. dat verweerder zal worden veroordeeld om·verzoeker alsnog met terugwerkende kracht te rekenen van 1 oktober 1988 zijn bezoldiging uit te betalen volgens schaal 19 met verdiscontering van alle sedertdien verschenen periodieken en met daarop in mindering brenging van hetgeen aan hem, verzoeker, bereids volgens schaal 16 is uitbetaald;
c. dat verweerder zal worden bevolen te beschikken, dat per 1 oktober 1988 verzoeker’s bezoldiging volgens schaal 19 als pensioengrondslag zal gelden;
d. dat verweerder zal worden veroordeeld tot de betaling van de kosten van dit geding;
Overwegende, dat vervolgens van de Staat Suriname binnen de bij de Wet gestelde termijn een verweerschrift is binnengekomen, waarin het navolgende wordt aangevoerd: Verweerder ontkent en betwist al hetgeen niet woordelijk en uitdrukkelijk door hem wordt erkend, met beroep op de onspitsbaarheid van zijn stellingen en biedt bewijs aan door alle middelen rechtens, in het bijzonder door getuigen;
2. Door verweerder wordt het gestelde in punt 1 van het inleidend rekest van verzoeker niet tegengesproken;
3 Ten aanzien van het gestelde in de 2de en 3de sustenuen dient de vraag gesteld te worden of verzoeker wel door het bevoegde administratief orgaan en bij het daartoe wettelijk voorgeschreven besluit (Resolutie),
a. is overgeplaatst (is toegevoegd) van het Ministerie van Landbouw, Veeteelt en Visserij (L.V.V.) naar de Stichting Planbureau Suriname,
b. de vaststelling van zijn bezoldiging, ongemotiveerd, van de ene op de andere dag, kon geschieden vanuit schaal 16 naar schaal 19.
Verweerder ontkent de bevoegdheid tot zijn (verzoeker’s) overplaatsing (toevoeging) en salarisvaststelling van de Minister van Financiën en Planning. Verweerder ontkent ook daarom de competentie van de Minister van Financiën en Planning c.q. de direkteur van de Stichting Planbureau Suriname, die heeft getekend, nu door verzoeker de wettigheid van deze competentie niet door producties of andere bescheiden wordt gestaafd. Verzoeker heeft in zijn inleidend rekest niet het ter zake dienende bewijsmateriaal geproduceerd.
4. Verzoeker verwijst in het 4de punt van zijn rekest naar de brief van de Raad van Ministers d.d. 15 juni 1988 m.b.t. de opheffing van de Financiële Economische Commissie (F.E.C.) per dato 15 juni 1988.
Dit had tot gevolg dat verzoeker niet meer werkzaam zou zijn bij deze Commissie, die ressorteert onder het Ministerie van Financiën en Planning. Terecht schrijft de Minister van L.V.V. op 6 oktober 1988 de verzoeker aan, dat hij vanaf 1 oktober 1988 wederom zijn dienst op het Ministerie van L.V.V. zou hervatten (in de rang van hoofdambtenaar B-derde klasse schaal 16);
5. Verzoeker heeft het aan het verkeerde eind wanneer hij blijft vasthouden dat hij in schaal 19 moet worden bezoldigd. Het in het geding brengen van het schrijven van de Minister van Financiën van 30 juni 1989 (La.F.[nummer 5]) kan geen effect sorteren omdat ook hier weer de onbevoegdheid van de Minister van Financiën tot het vaststellen (bij eenvoudige brief) van de bezoldiging of de hoogte daarvan, voor een ambtenaar in dienst van een ander Ministerie (L.V.V.) aan de orde is, nog daar gelaten, dat de door verzoeker geproduceerde brief in zoverre zelfs onjuist is (onwaar) nu de Minister van Financiën voornoemd in zijn brief constateert dat het ambtelijk salaris van verzoeker schaal 19 ”is”. Hij schreef dit op 30 juni 1989 terwijl verzoeker op 6 oktober 1988 gerekend vanaf 1 oktober, was teruggeplaatst en zijn eigen Minister hem had duidelijk gemaakt dat hij weer zou dienen in schaal 16 als hoofdambtenaar B-derde klasse. Om kort te zijn: de ondersteuning welke verzoeker zoekt bij de Minister van Financiën en Planning faalt allerwegen;
6. A. In de punten 6, 7 en 8 van het inleidend rekest van verzoeker, wordt er van uit gegaan dat verzoeker zich bedient van de rechtsmiddelen aan elke ambtenaar gegeven ex art.·78 e.v. P.W. Niets is echter minder waar. Verzoeker adstrueert namelijk zelf in zijn 6de sustenu, dat hij niet heeft ingesteld de bijzonder administratief rechterlijke procedure, maar heeft toegepast de gewone civiel rechterlijke procedure uitgaande van het Burgelijk recht op de grondslagen van het voorschrift neergelegd in art. 1259 B.W. en de daarin voorgeschreven ”in gebreke stelling”, of sommatie. Anders dan art. 78 le lid van de Personeelswet voorschrift, richtte verzoeker zich ook niet tot het hoger gezag dan het orgaan dat het besluit genomen heeft (had), maar ”SOMMEERDE” de Minister zelf c.q. stelde deze in gebreke in de vorm van een deurwaarders exploit.
B. Een zodanige sommatie alsonder punt A hierboven bedoeld, geeft geen recht op een beslissing van de gesommeerde Minister, waardoor het gestelde in art. 78, 2de lid onder b van Personeelswet hier niet meer van toepassing is;
C. Verzoeker zoekt in het 8e punt van zijn rekest steun bij art. 25 van P.W. Ook dit artikel is echter hier niet van toepassing, omdat hier geen sprake is van ”verlaging van rang”, terwijl er nog minder sprake is van.een ”afwijzend besluit” van de Minister van L.V.V. Derhalve: verzoeker vraagt van het Hof van Justitie iets te vernietigen wat er niet is. De vordering van verzoeker tot vernietiging van enig afwijzend besluit, is reeds op deze gronden niet voor toewijzing vatbaar.
7. De vorderingen van verzoeker onder de punten b, c en d van het petitum zullen noodwendig niet ontvankelijk moeten worden verklaard door Uw hoog college, omdat verzoeker defacto en dejure, met overslaan van het rechtsmiddel van ”Beklag binnen de administratie” (art. 78 P.W.) zich rechtsstreeks heeft gewend tot het Hof van Justitie oordelende in ambtenarenzaken in eerste en hoogste aanleg. Immers, verzoeker is pas op 3 september 1990 met zijn verzoekschrift bij het Hof van Justitie binnengekomen, terwijl het besluit tot diensthervatting plaatsvond bij het schriftelijk besluit van de Minister van L.V.V. d.d. 6 oktober 1988 [nummer 3] (zie produktie III door verzoeker zelf overgelegd). Artikel 80 van de P.W. le lid onder b is hier van toepassing. Immers, verzoeker is ruim 22 maanden te laat met het indienen van zijn vordering tot nietig verklaren van een daarvoor niet vatbaar besluit;
Overwegende, dat verweerder op deze gronden heeft geconcludeerd, dat verzoeker op grond van al het voorgaande niet ontvankelijk zal worden verklaard in zijn vordering c.q. hem deze zal worden ontzegd alszijnde ongegrond, niet op de Personeelswet steunende en niet bewezen, kosten rechtens;
Overwegende, dat ingevolge `s Hofs beschikking van 24 oktober 1990 in Raadkamer zijn verschenen, verzoeker in persoon, advocaat Mr. U.J. van der Veldt, gemachtigde van verzoeker, advocaat Mr.Dr. C.D. Ooft, gemachtigde van verweerder en C.H.M. REIZIGER-LIESDEK, Hoofd Personeelszaken van het Ministerie van Landbouw, Veeteelt en Visserij, die hebben verklaard gelijk in de daarvan opgemaakte – hier als ingelast te beschouwen – processen-verbaal staat gerelateerd;
Overwegende, dat de gemachtigde van verzoeker een produktie heeft overgelegd, waarvan de inhoud hier als ingelast dient te worden beschouwd;
Overwegende, dat de gemachtigde van verweerder hierna een hier als geïnsereerd aan te merken schriftelijk conclusie tot uitlating overgelegde produktie heeft genomen;
Overwegende, dat de gemachtigde van partijen vervolgens de zaak bij pleidooi nader hebben toegelicht en verdedigd, waarna het Hof aanvankelijk vonnis in de zaak had bepaald op 22 november 1991, doch nader op heden;
TEN AANZIEN VAN HET RECHT:
Overwegende, dat in confesso is, dat verzoeker ambtenaar is in de zin van de Personeelswet (P.W.);
Overwegende, dat verzoeker tot 1 september 1985 werkzaam bij het Ministerie van Landbouw, Veeteelt en Visserij, laatstelijk in de rang van hoofdambtenaar B 3e klasse en bezoldigd volgens schaal 16, met ingang van gemelde datum werd toegevoegd aan de Stichting Planbureau als medewerker van de destijds ingestelde Financiële Economische Commissie en als lid van deze commissie werd bezoldigd volgens schaal 19;
– dat het Secretariaat van genoemde commissie bij besluit van de Raad van Ministers van 2 juni 1988 werd opgeheven;
– dat verzoeker ingevolge gemeld besluit daarna wederom volledig ter beschikking werd gesteld van het Ministerie van Landbouw, Veeteelt en Visserij met ingang·van 1 oktober 1988;
– dat het besluit van de Raad van Ministers van 2 juni 1988 aan verzoeker bij schrijven van de Minister van Landbouw, Veeteelt en Visserij d.d. 6 oktober 1988 (kenmerk [nummer 3]) werd medegedeeld;
– dat in gemeld schrijven tevens werd beslist, dat verzoeker in de rang en functie die hij bekleedde vóór zijn toevoeging bij de Financiële Economische Commissie, dit is hoofdambtenaar B 3e klasse (schaal 16) op de Hoofdafdeling Planning en Ontwikkeling, wordt geplaatst;
– dat ten verzoeke van verzoeker werd uitgebracht door de deurwaarder bij het Hof van Justitie, J.E. KOLF een exploit d.d. 5 februari 1990 no. 0082, waarbij aan de Minister van Landbouw, Veeteelt en Visserij werd betekend een schrijven d.d. 2 februari 1990, aan genoemde Minister gericht met de volgende inhoud:
”Tot mij heeft zich gewend de heer [verzoeker], ambtenaar te Uwent, met het verzoek om het navolgende onder Uw aandacht te willen brengen: Per 1 september 1985 werd cliënt als medewerker toegevoegd aan de Financiële Economische Commissie en werd, in verband hiermede, aan hem een bezoldiging toegekend volgens schaal 19 van de toen vigerende bezoldigingsschaal voor ambtenaren. Met ingang van 1 oktober 1988 is cliënt wederom teruggeplaatst naar Uw Departement en tewerkgesteld als Coördinator van de Stichting Proeftuinen in Suriname. Bij deze terugplaatsing is cliënt echter geheel ten onrechte, want in strijd met het bepaalde van artikel 2 van de Personeelswet, teruggeplaatst in schaal 16. Dit artikel bepaalt immers, dat het salaris van een ambtenaar slechts kan worden verminderd krachtens een staatsbesluit, strekkende tot een algemene salarisverlaging of een besluit tot verlaging van rang of oplegging van de tuchtstraf van vermindering van salarisanciënniteit. Verlaging van rang is slechts mogelijk in de limitatief in artikel 25 opgesomde gevallen. In casu valt de salarisverlaging niet onder een van de in de artikelen 25 j bedoelde gevallen. Cliënt heeft herhaaldelijk bij U aangedrongen op rechtzetting van deze niet op enige wettelijke grond gebaseerde salarisverlaging, evenwel zonder enig positief gevolg. In de hoedanigheid van zijn gemachtigde zie ik mij danook genoodzaakt om U te sommeren om binnen 1 maand na heden te bewerkstelligen, dat cliënt met terugwerkende kracht vanaf 1 oktober 1988 alsmede met verdiscontering van de sedertdien verschenen periodieken alsnog in het genot zal worden gesteld van salaris volgens schaal 19. Mocht hieraan geen gevolg worden gegeven, dan zal hij niet schromen om ter zake de ambtenarenrechter te adiëren;”
Overwegende, dat verzoeker van de Minister van Landbouw, Veeteelt en Visserij op gemeld schrijven geen antwoord heeft ontvangen; dat verzoeker in het onderhavige proces dan ook vordert, dat het Hof:
a. het afwijzend besluit nietig zal verklaren althans zal vernietigen:
b. verweerder zal veroordelen verzoeker alsnog met terugwerkende kracht te rekenen van 1 oktober 1988 zijn bezoldiging uit te betalen volgens schaal 19 met verdiscontering van alle sedertdien verschenen periodieken en met daarop in minderingbrenging van hetgeen aan hem, verzoeker, bereids volgens schaal 16 is uitbetaald;
c. verweerder zal bevelen te beschikken, dat per 1 oktober 1988 verzoekers bezoldiging volgens schaal 19 als pensioengrondslag zal gelden;
d. verweerder te veroordelen tot betaling der proceskosten;
Overwegende, dat verweerder zich, als formeel verweer van de verste strekking, er op beroepen heeft, dat verzoeker niet ontvankelijk verklaard dient te worden in zijn vorderingen, ter adstructie waarvan verzoeker heeft aangevoerd, dat het verzoekschrift op 3 september 1990 ter Griffie van het Hof van Justitie is ingediend, terwijl het schrijven van de Minister van Landbouw, Veeteelt en Visserij, waarbij is beslist, dat verzoeker vanaf 1 oktober 1988 wederom tewerkgesteld werd op het Ministerie van Landbouw, Veeteelt en Visserij in de rang en functie die hij bekleedde voor zijn tewerkstelling bij de Financieel Economische Commissie, dit is hoofdambtenaar B 3e klasse (klasse 16) op de Hoofdafdeling Planning en Ontwikkeling, van 6 oktober 1988 dateert;
– dat verzoeker 22 maanden te laat is met zijn vorderingen, strekkende tot nietigverklaring van een daarvoor niet vatbaar besluit;
Overwegende, dat verzoeker voormeld formeel verweer bestrijdend heeft aangevoerd, dat verweerder c.q. de Minister van Landbouw, Veeteelt en Visserij op het schrijven d.d. 5 februari 1990, hetwelk hem bij exploit van de deurwaarder bij het Hof van Justitie, J.E. KOLF, d.d. 5 februari 1990 no. 82 werd betekend, niet heeft beslist, wat neerkomt op een afwijzend besluit van de Minister van Landbouw, Veeteelt en Visserij op zijn – verzoekers – verzoek tot het weder in het genot stellen van bezoldiging volgens schaal 19 met verdiscontering van de sedert 1 oktober 1988 verschenen periodieken;
Overwegende, dat naar ’s Hoven oordeel, voormeld betoog verzoeker niet vermag te baten en derhalve faalt;
– dat voorop zij gesteld, dat bij beklag, van welk middel verzoeker zich in casu bedient, beroep wordt ingesteld bij een hoger orgaan dan het orgaan dat de beslissing heeft genomen;
– dat waar blijkt uit het schrijven d.d. 2 februari 1990, verzoeker het middel van beklag heeft aangewend tegen het in de brief van de Minister van Landbouw, Veeteelt en Visserij van 6 oktober 1988 vervatte besluit van 1 oktober 1988;
– dat verzoeker mitsdien bij een hoger gezag, in casu de President van de Republiek Suriname, in beroep had moeten komen en niet bij het orgaan dat de beslissing heeft genomen, te weten de Minister van Landbouw, Veeteelt en Visserij;
Overwegende, dat verzoeker mitsdien niet op de bij de wet voorschreven wijze het middel van beklag heeft aangewend, wat neerkomt op het niet binnen de administratie in beroep zijn gekomen van de beslissing, vervat in het schrijven van 6 oktober 1988 van de Minister van Landbouw, Veeteelt en Visserij;
– dat van een afwijzend besluit van de Minister van Landbouw, Veeteelt en Visserij waarvan verzoeker in het 8ste ”sustenu” van het verzoekschrift gewag maakt, dan ook geen sprake is en daar geen nietigheid van zou gevorderd kunnen worden;
Overwegende, dat verweerders beroep op niet ontvankelijk verklaring van verzoeker in zijn vorderingen, dan ook gegrond is te achten;
RECHTDOENDE IN AMBTENARENZAKEN:
Verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn vorderingen.