- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer A-277
- Uitspraakdatum 18 december 1992
- Publicatiedatum 12 april 2019
- Rechtsgebied Ambtenarenrecht
-
Inhoudsindicatie
Kantonrechter: (kortgeding, 12 september 1991):
Weigert de opheffing van de blokkering van het salaris te gelasten, wegens het ontbreken van een spoedeisend belang, nu het betreft “een vermoedelijk gepleegd plichtsverzuim, verweerschriftprocedure, beslissing door de Minister”, zodat zonder grondig onderzoek ter zake moeilijk een beslissing kan worden genomen.Hof van Justitie: (interlocutoir vonnis, 9 oktober 1992):
Voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van de vordering is van belang, wanneer de verzoeker zijn vordering in kort geding (tot opheffing van de blokkering van zijn salaris) heeft ingesteld. Toezending van het betrokken dossier door de Griffier van de Kantongerechten gelast.Hof van Justitie: (eindvonnis 18 december 1992):
Verzoeker wordt niet-ontvankelijk verklaard, daar hij vóór althans op 13 augustus 1991 kennis droeg van de blokkering van zijn salaris, doch pas op 31 oktober 1991 (derhalve meer dan een maand later) het onderhavige proces heeft aangelegd. (Artt. 78 en 80 Personeelswet).
Uitspraak
HOF VAN JUSTITIE (Ambtenarengerecht), 18 december 1992
(Mrs. R.E.Th. Oosterling, J.R. von Niesewand en E.S. Ombre)
KORT GEDING (12 september 1991); Kantonrechter
(Mr. F.F.P. Truideman)
[eiser], ambtenaar B 3e klasse in vaste dienst, werkzaam bij het Ministerie van Onderwijs en Volksontwikkeling, Afdeling Technische Diensten, wonende te [district] aan [adres], voor wie als gemachtigde optreedt, Mr. J.J. Emanuelson, advokaat, eiser in Kort Geding,
tegen
DE STAAT SURINAME, met name het MINISTERIE VAN ONDERWIJS EN VOLKSONTWIKKELING, in rechte vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie van Suriname, kantoorhoudende te zijnen Parkette te Paramaribo aan de Gravenstraat 3, voor wie als gemachtigde optreedt, Mr. J. Kraag, advokaat, gedaagde in Kort Geding,
De Kantonrechter spreekt in deze zaak, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis in Kort Geding uit:
Wij, Kantonrechter in het Eerste Kanton;
Gezien de stukken;
Gehoord partijen;
TEN AANZIEN VAN DE FEITEN:
Overwegende, dat eiser bij het inleidend rekest op te dezer plaatse als ingelast te beschouwen gronden heeft gevorderd:
dat bij vonnis in Kort Geding, uitvoerbaar bij voorraad, op alle dagen en uren:
A. de gedaagde zal worden bevolen, onmiddellijk na de uitspraak van het vonnis, althans binnen een door de Rechter te bepalen termijn, de blokkering van het salaris van eiser, te rekenen van 1 maart 1991 op te heffen, onder verbeurte van een dwangsom van f. 100,– (EENHONDERD GULDEN) per dag voor elke dag dat de gedaagde weigert aan het ten rekeste vermelde bevel te voldoen.
B. de gedaagde zal worden bevolen het beschikbaar gekomen salaris van eiser vanaf de maand maart 1991, vermeerderd met de wettelijke rente hierover, vanaf de dag van indiening van het verzoekschrift tot aan die der algehele voldoening, aan eiser uit te betalen casu quo uit te keren, en voorts met de uitbetaling van het salaris van eiser voort te gaan, zonodig bijwege van voorschot, totdat eiser’s rechtspositie casu quo diens dienstbetrekking zal zijn hersteld.
Kosten rechtens.
Overwegende, dat de gemachtigde van gedaagde een schriftelijke conclusie van antwoord heeft genomen, onder overlegging van produkties, waarvan de inhoud alsmede van de overgelegde produkties hier als ingelast dient te worden beschouwd;
Overwegende, dat de gemachtigde van eiser een schriftelijke conclusie van repliek heeft genomen, waarvan de inhoud eveneens hier als ingelast dient te worden beschouwd;
Overwegende, dat de gemachtigde van gedaagde bij mondelinge conclusie van dupliek heeft gepersisteerd bij stellingen.
TEN AANZIEN VAN HET RECHT:
Overwegende, dat na doorneming van de stellingen van de eiser Wij van oordeel zijn dat er van een spoedeisend belang geen sprake is, nu Wij te doen hebben met een vermoedelijk gepleegd plichtsverzuim, verweerschriftprocedure, beslissing door de Minister, zodat Wij Kantonrechter in Kort Geding zonder grondig onderzoek moeilijk kunnen beslissen, dat de blokkade met betrekking tot het salaris van de eiser moet worden opgeheven.
RECHTDOENDE IN KORT GEDING:
Weigeren de gevraagde voorziening.
Veroordelen eiser in de proceskosten aan de zijde van gedaagde gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op f. ……
HOF VAN JUSTITIE, 9 oktober 1992
[verzoeker], ambtenaar B 3e klasse in vaste dienst, werkzaam bij het Ministerie van Onderwijs en Volksontwikkeling, Afdeling Technische Diensten, wonende te [district] aan [adres], voor wie als gemachtigde optreedt, Mr. J.J. EMANUELSON, advokaat, verzoeker,
tegen
DE STAAT SURINAME, met name het MINISTERIE VAN ONDERWIJS EN VOLKSONTWIKKELING, in rechte vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie van Suriname, kantoorhoudende te zijnen Parkette te Paramaribo aan de Gravenstraat 3, voor wie als gemachtigde optreedt,
Mr. Dr. C.D. OOFT, advokaat, verweerder.
De President spreekt in deze zaak in naam van de Republiek, het navolgend vonnis uit:
Het Hof van Justitie van Suriname:
Gezien de stukken;
Gehoord de partijen;
TEN AANZIEN VAN DE FEITEN:
Overwegende, dat [verzoeker] zich bij verzoekschrift tot het Hof heeft gewend, daarbij stellende:
1. dat verzoeker de navolgende vordering wenst in te stellen bij het Hof als Ambtenarengerecht tegen de Staat Suriname, met name het Ministerie van Onderwijs en Volksontwikkeling, rechtspersoon, in rechten vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie van Suriname, kantoorhoudende te Paramaribo te zijnen Parkette aan de Gravenstraat 3, verweerder;
2. Blijkens hierbij in afschrift overgelegde beschikking van de Minister van Onderwijs en Volksontwikkeling de dato 14 november 1990 AD [nummer 1], is verzoeker ambtenaar B 3e klasse in vaste dienst en werkzaam op de afdeling Technische Diensten als bewaker op de Calorschool te Paramaribo; dat verzoeker mitsdien is ambtenaar in de zin van de Personeelswet;
3. Op maandag 3 december 1990 deed verzoeker de nachtwacht op de Calorschool aan de Dr. Sophie Redmonstraat te Paramaribo. De nachtwacht duurt van 22.00 uur van de ene dag tot 6.00 uur van de daarop volgende dag.
Te omstreeks 22.30 uur verscheen bij verzoeker de wachtcontroleur, de heer [naam 1] , die hem de presentielijst voor die dag ter tekening aanbood. Dit gebeurde ter plaatse, bij de omheining van het schoolterrein.
Bij het plaatsen van zijn handtekening op de presentielijst werd deze enigszins beschadigd vanwege de omstandigheid dat er ter plaatse op één enkel vel papier moest worden getekend. De omrastering van het schoolterrein is van koffiegaas opgetrokken, waarop verzoeker zijn handtekening heeft moeten plaatsen.
Vanwege de beschadiging van de presentielijst, raakte de wachtcontroleur [naam 1] dermate verstoord en vertrok, de presentielijst aan verzoeker achterlatende;
4. Verzoeker erkent, dat vanwege het ongemak ter plaatse, bij het stellen van zijn handtekening op het papier, deze door zijn schuld enigszins werd beschadigd, doch ontkent ten stelligste de presentielijst opzettelijk te hebben gescheurd of verscheurd;
5. Van het Hoofd van de afdeling Schoonmaak en Bewaking van de Hoofdafdeling Technische Diensten van voormeld ministerie, [naam Hoofd], ontving verzoeker een schrijven, gedagtekend 4 december 1990, kenmerk [nummer 2], welk schrijven, hierbij wordt overgelegd, waarin, hem ter zake het gebeurde (het verscheuren van de presentielijst), plichtsverzuim wordt verweten en verzoeker in de gelegenheid wordt gesteld zich, ter zake, te verweren binnen vijf dagen na dagtekening. Door verzoeker werd zijn verweerschrift binnen de gestelde termijn ingezonden, waarbij het voorval als bovenvermeld werd aangehaald.
Tot op heden heeft verzoeker geen antwoord (beslissing) op zijn verweerschrift ontvangen, waardoor hij tot op heden in het duister tast omtrent zijn rechtspositie bij verweerder, terwijl inmiddels de uitbetaling van zijn salaris ingaande 1 maart 1991 door het Ministerie van Financiën werd geblokkeerd;
6. Verzoeker heeft, na het voorval van 3 december 1990, zijn arbeid normaal verricht en ontving op 24 december 1990 wederom een schrijven van het Hoofd van de afdeling Schoonmaak en Bewaking, [naam Hoofd] om op 27 september 1990 (dit moet zijn 27 december 1990) des voormiddags te 9.00 uur zich aan te melden voor een gesprek, waaraan verzoeker gevolg heeft gegeven. Bij dit gesprek waren aanwezig de heren [naam Hoofd] en [naam 2], die aan verzoeker mededeelden dat zijn verweerschrift zal worden doorgeleid naar de afdeling Personeelszaken van het ministerie die, ter zake, een beslissing zal nemen.
Tevens werd aan verzoeker medegedeeld, dat hij voorlopig niet op het werk behoeft te verschijnen, in afwachting van een schrijven van de afdeling Personeelszaken van voormeld ministerie;
7. Van de afdeling Personeelszaken van het Ministerie van Onderwijs en Volksontwikkeling heeft verzoeker tot op heden geen antwoord op zijn verweerschrift ontvangen, terwijl zijn salaris door het Ministerie van Financiën geblokkeerd blijft;
8. Bij schrijven van 3 mei 1991, kenmerk [nummer 3] van het Hoofd van de afdeling Schoonmaak en Bewaking, welk schrijven hierbij wordt overgelegd, werd aan verzoeker medegedeeld, dat hij zich, ter zake (onwettig) verzuim van het werk over de periode 24 december 1990 tot en met 3 mei 1991 dient te verantwoorden, hetgeen door hem gedaan werd bij verweerschrift de dato 6 mei 1991 en daarin uitdrukkelijk heeft vermeld, dat hij zich, in opdracht van de heren [naam Hoofd] EN [naam 2] van het Ministerie van Onderwijs en Volksontwikkeling niet op het werk mocht begeven, in afwachting van bericht op zijn verweerschrift zijdens de afdeling Personeelszaken van voormeld ministerie;
9. Nu verzoeker, ook na het indienen van een verweerschrift in verband met zijn afwezigheid van het werk van 24 december 1990 tot en met 3 mei 1991, tot nog toe geen antwoord van verweerder heeft ontvangen en ook de opheffing van de blokkering van zijn salaris nog niet heeft plaatsgevonden, verzoeker in zeer ernstige financiële problemen is komen te verkeren, waardoor hij thans niets meer in staat is in zijn eigen levensonderhoud te voorzien;
10. Ondanks herhaalde door verzoeker daartoe aangewende pogingen, hij toch maar geen duidelijkheid van verweerder heeft kunnen verkrijgen met betrekking tot zijn rechtspositie jegens verweerder alsmede de voortdurende blokkering van zijn bezoldiging;
Overwegende, dat verzoeker op deze gronden heeft gevorderd:
dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad;
A. de verweerder zal worden veroordeeld, onmiddellijk na de uitspraak van het vonnis, althans binnen een door het Hof te bepalen termijn, de blokkering van het salaris van verzoeker, te rekenen van 1 maart 1991 op te heffen onder verbeurte van een dwangsom van f. 100,- (EENHONDERD GULDEN) per dag voor elke dag dat de verweerder weigert aan voormeld bevel te voldoen.
B. de verweerder zal worden veroordeeld het beschikbaar gekomen salaris van verzoeker vanaf de maand maart 1991, vermeerdert met de wettelijke rente hierover, vanaf de dag van indiening van dit verzoekschrift tot aan die der algehele voldoening, aan verzoeker uit te betalen c.q. uit te keren, en voorts met de uitbetaling van verzoeker voort te gaan, zonodig bijwege van voorschot, totdat verzoekers rechtspositie c.q. in diens dienstbetrekking zal zijn hersteld, kosten rechtens;
Overwegende, dat van de Staat Suriname binnen de bij de wet gestelde termijn een verweerschrift is ontvangen, waarbij hij heeft gesteld:
1. Verweerder ontkent en betwist al hetgeen niet woordelijk en uitdrukkelijk door hem wordt erkend, met beroep op de onsplitsbaarheid van zijn stellingen en biedt bewijs aan door alle middelen rechtens, in het bijzonder door getuigen.
2. Verweerder erkent dat verzoeker krachtens aanstelling in vaste dienst bij beschikking d.d. 14 november 1991 [nummer 1], ambtenaar is geweest tot aan de dag waarop hem bij beschikking d.d. november 1991[nummer 4] van de Minister van Onderwijs en Volksontwikkeling ingevolge de Personeelswet, ontslag uit Staatsdienst is verleend. Deze beschikking wordt hierbij gevoegd, met verzoek derzelve als hier geïnsereerd en deel uitmakende van deze conclusie te willen beschouwen.
3. Verweerder ontkent evenwel de toedracht van zaken met betrekking tot de verminkte presentielijst. In werkelijkheid was verzoeker boos, omdat hij de controleur kwalijk nam en hem ervan beschuldigde, dat hij gerapporteerd had van zijn afwezigheid.
Dezelfde vordering van eiser, eerder behandeld in kort geding werd aldaar afgewezen, althans werd de gevraagde voorziening geweigerd, op gronden het kortgedingproces rakende (referte bijgevoegd vonnis).
4. Inmiddels is aan verzoeker bij beschikking van de Minister van Onderwijs en Volksontwikkeling d.d. 6 november 1991 AD [nummer 4] ontslag uit Staatsdienst verleend, met toepassing van artikel 61 lid 1 Personeelswet. De overweging waarop dit ontslag steunt is ondermeer het veelvuldig onwettig verzuim van verzoeker.
Een verzuim, dat ook nadat het salaris van betrokkene rechtens was geblokkeerd, voortduurde. De opgegeven reden van verzoeker, dat hij was aangezegd om thuis te blijven is niet aanvaardbaar, nu betrokkene niet uit een vage mededeling die niet afkomstig is van een bevoegd orgaan: niet de Minister, niet zijn directe chef Dhr. [naam Hoofd], Hoofd Bewaking en evenmin van Dhr. PINAS Onderdirecteur Hoofd Administratieve Diensten.
5. Gelet op de in de Personeelswet artikel 78 juncto 80 voorgeschreven termijnen, zijn de vorderingen van verzoeker laat ingediend en derhalve niet ontvankelijk bij Uw Hof. Naar het oordeel van verweerder valt ook de beslissing op de vorderingen alszodanig, buiten de competentie van de Burgerlijke rechter in ambtenarenzaken, nu deze vorderingen hun grondslag niet ontlenen aan de in het Zesde Hoofdstuk van de Personeelswet 1962 gestelde norm.
6. Voor het gestelde in de punten 6 t/m 11 van het Inleidend Request doet verweerder opmerken, dat het aldaar gestelde misschien wel dienst had kunnen doen in het proces in kort geding, doch gelet op het verzoek van requestrant in dit geschil, voor de ambtenaren rechter nauwelijks relevant is. Verweerder herhaald dan ook dat hij betwist alhetgeen in deze punten is aangebracht, tenzij verweerder zulks nadrukkelijk wel erkent;
Overwegende, dat verweerder op deze gronden heeft geconcludeerd:
dat verzoeker op grond van het voorgaande niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn vordering c.q., hem deze zal worden ontzegd, al zijnde ongegrond, niet op de Personeelswet steunende en niet bewezen;
Overwegende, dat partijen – verzoeker in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde, advokaat Mr. EMANUELSON, advokaat Mr.Dr. OOFT, gemachtigde van verweerder en de hr. H.E. PINAS, wnd. Onderdirekteur Administratieve Diensten van het Ministerie van Onderwijs en Volksontwikkeling – ingevolge ’s Hofs beschikking d.d. 14 februari 1992 in Raadkamer zijn gehoord, waarbij zij hebben verklaard gelijk in het daarvan opgemaakte – hier als ingelast te beschouwen – proces-verbaal staat gerelateerd;
Overwegende, dat partijen hierna de zaak bij pleidooi minder hebben toegelicht en verdedigd, hebbende de gemachtigde van verzoeker bij pleidooi produkties overgelegd;
Overwegende, dat het Hof vonnis in de zaak aanvankelijk had bepaald op 17 juli 1992, doch nader op heden;
TEN AANZIEN VAN HET RECHT:
Overwegende, dat verzoeker in het onderhavige proces vordert, – voorzover ten deze van belang – bij·vonnis:
A. Verweerder te veroordelen onmiddellijk na de uitspraak van het vonnis, althans binnen een door het Hof te bepalen termijn, de blokkering van het salaris van verzoeker te rekenen van 1 maart 1991 op te heffen, onder verbeurte van een dwangsom van f. 100,– (EENHONDERD GULDEN) per dag voor elke dag dat verweerder weigert aan voormeld bevel te .voldoen;
B. verweerder te veroordelen het beschikbaar gekomen salaris van verzoeker vanaf de maand maart 1991, vermeerderd met de wettelijke rente hierover, vanaf de dag van indiening van het verzoekschrift tot aan die der algehele voldoening, aan verzoeker uit te betalen c.q. uit te leveren en voorts met de uitbetaling aan verzoeker voort te gaan, zodanig bij wege van voorschot, totdat verzoekers rechtspositie c.q. dienstbetrekking zal zijn hersteld;
Overwegende, dat verweerder zich tegen de tegen hem ingestelde vorderingen verwerend, als formeel verweer van de verste strekking zich erop beroepen heeft, dat verzoeker niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vorderingen, nu verzoeker die vorderingen niet binnen de bij artikel 78 juncto artikel 80 van de Personeelswet voorgeschreven termijn heeft ingediend;
Overwegende, dat voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van verzoekers vordering van belang is, na te gaan wanneer verzoeker zijn vordering in kort geding, strekkende tot onder meer het bevelen van verweerder onmiddellijk na de uitspraak van het vonnis althans binnen een door de rechter te bepalen termijn, de blokkering van het salaris van hem, eiser te rekenen van 1 maart 1991 op te·heffen, onder verbeurte van een dwangsom van f. 100,– per dag voor elke dag dat gedaagde weigert aan het ten rekeste vermelde bevel te voldoen, heeft ingesteld, nu verzoeker, die de onderhavige vordering, naar blijkt uit de aantekening van de Griffier op 31 oktober 1991 heeft ingesteld, bij de uitspraak van het kortgeding vonnis noch in persoon noch bij gemachtigde aanwezig was en de naar aanleiding daarvan aan hem toegezonden Griffiersbrief van 11 oktober 1991 dateert;
Overwegende, dat het Hof de Griffier zal gelasten, te bevorderen, dat het proces-dossier bekend onder A.R. No. 91/0247 tussen partijen als eiser en gedaagde door de Griffier der Kantongerechten aan het Hof wordt toegezonden;
RECHTDOENDE IN AMBTENARENZAKEN:
Alvorens definitief te beslissen:
Gelast de Griffier te bevorderen, dat het proces-dossier bekend onder A.R. No. 91/0247 tussen partijen als respectievelijk eiser en gedaagde, door de Griffier der Kantongerechten naar het Hof wordt toegezonden;
Bepaalt dat de zaak daartoe wederom zal worden afgeroepen ter terechtzitting van VRIJDAG, 6 NOVEMBER 1992 te 8.30 uur;
Houdt iedere verdere beslissing aan.
HOF VAN JUSTITIE, 18 december 1992
[verzoeker], ambtenaar B 3e klasse in vaste dienst, werkzaam bij het Ministerie van Onderwijs en Volksontwikkeling, Afdeling Technische Diensten, wonende te [district] aan [adres], voor wie als gemachtigde optreedt, Mr. J.J. Emanuelson, advokaat, verzoeker,
tegen
DE STAAT SURINAME, met name het MINISTERIE VAN ONDERWIJS EN VOLKSONTWIKKELING, in rechte vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie van Suriname, kantoorhoudende te zijnen Parkette te Paramaribo aan de Gravenstraat 3, voor wie als gemachtigde optreedt,
Mr. Dr. C.D. Ooft, advokaat, verweerder.
De President spreekt in deze zaak in naam van de Republiek, het navolgend vonnis uit:
Het Hof van Justitie van Suriname:
Gezien de stukken;
Gehoord de partijen;
Gezien ’s Hofs interlocutoir vonnis van 9 oktober 1992 tussen partijen gewezen en uitgesproken;
TEN AANZIEN VAN DE FEITEN:
Verwijzende naar en overnemende hetgeen bereids in ’s Hofs voormeld vonnis werd overwogen en beslist en voorts; Overwegende, dat het door het Hof verlangde proces-dossier bekend door A.R. No. 91/0247 is overgelegd, waarvan de inhoudt hier als ingelast dient te worden beschouwd;
Overwegende, dat de gemachtigden van partijen zich hierna hebben gerefereerd ten aanzien van het overgelegde dossier;
Overwegende, dat het Hof vervolgens vonnis in de zaak aanvankelijk had bepaald op 4 december 1992, doch nader op heden.
TEN AANZIEN VAN HET RECHT:
Overwegende, dat het Hof volhardt bij het tussenvonnis van 9 oktober 1992 en hetgeen diepaangaande is overwogen;
Overwegende, dat aan het Hof uit het in het onderhavige geding gebracht proces-dossier (A.R. No. 91/0247) gebleken is, dat verzoeker in het onderhavige proces bij verzoekschrift, ingediend ter Griffie der Kantongerechten op 13 augustus 1991, alstoen de Rechter in kort geding heeft geadieerd en onder meer gevraagd verweerder in het onderhavige proces te bevelen de blokkering van het salaris van hem – verzoeker – te rekenen van 1 maart 1991, op te heffen onder verbeurte van een dwangsom van f. 150,– per dag voor elke dag dat verweerder weigert aan voormeld bevel te voldoen;
Overwegende, dat naar uit evenvermelde overweging blijkt, verzoeker vóór, althans op 13 augustus 1991 kennis droeg van de handeling van verzoeker, in casu de blokkering van zijn – verzoekers – salaris;
Overwegende, dat verzoeker het onderhavige proces, waarin hij onder meer vraagt dat de blokkering van zijn salaris te rekenen van 1 maart 1991 wordt opgeheven, blijkens aantekening van de Griffier van het Hof, tegen verweerder op 31 oktober 1991 heeft aangelegd;
Overwegende, dat nu verzoeker de onderhavige vordering tot opheffing van de blokkering van zijn salaris meer dan een maand na 13 augustus 1991 bij het Hof van Justitie als burgerlijke rechter in ambtenarenzaken tegen verweerder heeft ingesteld, dient hij in zijn vordering onder A van het petitum niet-ontvankeIijk te worden verklaard;
Overwegende, dat het onder B van het petitum gevorderde als sequeel van het onder A gevorderde eveneens niet-ontvankelijk is;
RECHTDOENDE IN AMBTENARENZAKEN:
Verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn vordering;