- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer A-278
- Uitspraakdatum 14 augustus 1992
- Publicatiedatum 12 april 2019
- Rechtsgebied Ambtenarenrecht
-
Inhoudsindicatie
Vordering tot vernietiging van een besluit inzake aanwijzing van een andere standplaats is niet-ontvankelijk, aangezien in artikel 79 lid 2 Personeelswet een limitatieve opsomming van voor vernietiging vatbare besluiten is gegeven, terwijl in de Memorie van Toelichting duidelijk is gesteld, dat tot de voor vernietiging vatbare besluiten niet behoren “benoemingen in een andere functie of aanwijzingen van een (andere) standplaats”. (Artt. 78 en 80 Personeelswet)
Uitspraak
HOF VAN JUSTITIE (Ambtenarengerecht), 14 augustus 1992
(Mrs. R.E.Th. Oosterling, J.R. von Niesewand en E.S. Ombre)
[verzoeker], wonende te [adres] in het [district] , ten deze domicilie kiezende te Paramaribo aan de Jessurunstraat no. 8 ten kantore van Mr. R.W. van Ritter, advokaat, verzoeker,
tegen
De STAAT SURINAME, (MINISTERIE VAN REGIONALE ONTWIKKELING) rechtspersoon, in rechte vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie, te zijner parkette aan de Gravenstraat no. 52 te Paramaribo, verweerder.
De President spreekt in deze zaak in naam van de Republiek, het navolgend vonnis uit:
Het Hof van Justitie van Suriname;
Gezien de stukken;
Gehoord partijen;
TEN AANZIEN VAN DE FEITEN:
Overwegende, dat [verzoeker], zich bij verzoekschrift tot het Hof heeft gewend, daarbij stellende:
I. 1. dat verzoeker de navolgende vordering wenst in te stellen tegen de STAAT SURINAME, (MINISTERIE VAN REGIONALE ONTWIKKELING) rechtspersoon, in rechte vertegenwoordigd wordende door·de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie, te zijner parkette aan de Gravenstraat no. 52 te Paramaribo, verweerder;
2. dat verzoeker ambtenaar is in de zin van de Personeelswet;
3. dat verzoeker omstreeks 28 februari 1953 in dienst van verweerder is getreden;
4. dat verweerder sedert 21 april 1973 dient bij de bestuursdienst en onafgebroken op het Commissariaat dient, thans in de rang van Distrikts-Secretaris;
5. dat verzoeker bij schrijven van de Direkteur van Regionale Ontwikkeling d.d. [datum 1] [ nummer 1] is medegedeeld dat verzoeker met ingang van 15 november 1991 is gemuteerd naar het Commissariaat Paramaribo/Zuid-West;
6. dat het ten aanzien van verzoeker genomen besluit in strijd is met de Wet zijnde dit besluit niet genomen door het ter zake bevoegde gezag in casu de President van de Republiek Suriname;
7. dat de zinsnede in de genoemde brief ”namens de bewindsman” vreemd is aan de Personeelswet die de aanduiding niet kent;
8. dat het besluit van 11 oktober 1991 voorts in strijd is met de in algemeen rechtsbewustzijn levende beginselen van behoorlijk bestuur zijnde dit besluit niet met redenen omkleed en is verzoeker evenmin gehoord omtrent het voornemen tot zijn overplaatsing;
9. dat verweerder op geen enkele wijze rekening heeft gehouden met de belangen van verzoeker die langer dan 18 jaren woont en werkt in het distrikt Commewijne zodat het geruime tijd zal vergen om met zijn gezin op verantwoorde wijze te verhuizen naar Paramaribo;
10. dat verzoeker niet beschikt over een woning in Paramaribo alwaar hij verblijf zal kunnen houden, terwijl indien het in het voornemen van verweerder ligt om verzoeker dagelijks op en neer van het distrikt Commewijne naar Paramaribo te doen reizen, zulks vermindering van verzoekers inkomsten zal betekenen, aangezien hij een aanzienlijk deel van zijn inkomsten voor vervoer visa versa zal moeten betalen, hetgeen door verweerder niet zal worden vergoed;
11. dat het noodzaak c.q. gebruik is dat ·ambtenaren van de Bestuursdienst wonen ter plaatse van detachering hetgeen is reeds gezegd voor verzoeker niet mogelijk is nu hij niet over verblijf in Paramaribo beschikt;
12. dat verzoeker van oordeel is dat verweerder met de mutatie een ander oogmerk heeft dan hetgeen het belang van de dienst vordert, makende verweerder van zijn recht tot overplaatsing van ambtenaren een ander gebruik dan waartoe dat recht is gegeven;
13. dat verzoeker van oordeel is dat het voornemen van verweerder tot zijn overplaatsing kennelijk gelegen is in het feit dat verzoeker een andere politieke overtuiging heeft dan degenen die zijn overplaatsing willen bewerkstelligen hetgeen in strijd is met de Grondwet;
14. dat verzoeker met volle inzet van zijn persoon de hem opgedragen werkzaamheden verricht;
15. dat op grond van al het voorgaande het besluit van 11 oktober 1991 niet in stand kan blijven doch behoort dit te worden vernietigd;
Overwegende, dat verzoeker op deze gronden heeft gevorderd:
dat hij het Hof optredende als Ambtenarengerecht nadert met het verzoek om:
a. bij vonnis het door verweerder genomen besluit vervat in het schrijven van de Directeur van Regionale Ontwikkeling d.d. [datum 1] [nummer 1] te vernietigen, althans nietig te verklaren;
b. bij vonnis verweerder te veroordelen om voor elke keer waarop hij in strijd met het te wijzen vonnis zal handelen ten titel van dwangsom aan verzoeker verschuldigd zal zijn de som van f. 500,–, kosten rechtens;
Overwegende, dat de Staat Suriname een verweerschrift heeft ingediend, waarin als verweer wordt aangevoerd:
II. 1. dat zij ontkent en betwist al hetgeen in het navolgende niet uitdrukkelijk door haar wordt erkend onder aanbod van bewijs harer stellingen door alle middelen rechtens meer speciaal door getuigen;
2. dat bij verzoekschrift ingekomen ter griffie op 11 november 1991 verzoeker als ambtenaar in de zin van artikel 1 van de Personeelswet bij Uw Hof een vordering aanhangig heeft gemaakt tegen de Staat Suriname met name het Ministerie van Regionale Ontwikkeling, verweerder, omvattende:
a. dat een door verweerder genomen besluit vervat in het schrijven van de Directeur van Regionale Ontwikkeling d.d. [datum 1] [nummer 1] vernietigd, althans nietig wordt verklaard;
b. bij vonnis verweerder te veroordelen om voor elke keer waarop hij in strijd met het te wijzen vonnis zal handelen ten titel van dwangsom aan verzoeker verschuldigd zal zijn de som van Sf 500,–.
3. Op grond van het eerste lid van artikel 20 van de Personeelswet kan het bevoegde gezag een landsdienaar, hetzij op diens verzoek, hetzij ambtshalve, een ander dan de bij de aanvang van zijn dienstverband vastgestelde standplaats aanwijzen. De aanwijzing van een andere standplaats kan alleen indien het belang van de dienst zulks vordert.
Verweerder wijst met nadruk op artikel 79 tweede lid van de Personeelswet waarin een limitatieve opsomming gegeven is van besluiten die vatbaar zijn voor vernietiging door Uw Hof.
Genoemde besluiten betreffen:
a. salaris, verlofsbezoldiging, pensioenen of wachtgeld;
b. verlaging van rang;
c. vrijstelling van dienst, ver!of of non-aktiviteit;
d. oplegging tuchtstraf, anders dan een betuiging van ontevredenheid of een berisping;
e. schorsing of ontslag.
In de toelichting op de Personeelswet op de artikelen 80-84 is het volgende opgenomen.
”Na de algemene beschouwingen in punt 7 moge hier worden volstaan met enkele nadere opmerkingen over speciale punten.
De voor vernietiging vatbare besluiten zijn limitatief opgesomd in artikel 80 tweede lid. Hiertoe behoren b.v. niet benoemingen in een andere funktie of aanwijzingen van een (andere) standplaats. Nietig verklaring van een dergelijk besluit zou trouwens toch licht niet kunnen voorkomen daar het Hof zich in beginsel heeft te onthouden van een beoordeling van hetgeen door het belang van de dienst wordt gevorderd”.
Uw Hof is op grond van het hiervoren onbevoegd kennis te nemen van de vordering als genoemd in het petitum.
4. Ten stelligste wordt ontkend dat de mutatie van verzoeker een ander oogmerk heeft, en dat van het recht van overplaatsing een ander gebruik wodt gemaakt.
Ten bewijze hiervan kan het volgende dienen.
Bij circulaire van de toenmalige Directeur van Distriktsbestuur de heer Mr. H. MUNGRA d.d. 13 maart 1984 bij schrijven van de toenmalige Minister van Regionale Ontwikkeling, de heer Drs. WERNER VREEDZAAM aangeboden aan alle Distrikts-Commissarissen is het volgende opgenomen (citaat).”In verband met de noodzaak tot de politiek-bestuurlijke vernieuwing heeft de Departementsleiding een aantal maatregelen genomen die moeten leiden tot het geven van gestalte aan de vernieuwingsgedachte. Een van de maatregelen is de steeds voortgaande vorming van het personeel bij de bestuursdienst. Om de zware taken die de politiek-bestuurlijke vernieuwing met zich mee·brengt te kunnen torsen is het van belang de uitdragers van het beleid ter zake toe te rusten met de nodige kennis en vaardigheden. De nieuwe doelstelling heeft mede als richtsnoer het instituut van de bestuursdienst te betrekken en daadwerkelijk in te zetten bij ontwikkelingen in de distrikten en het binnenland. Het initiëren van ontwikkelingsstrategieën en het uitvoeren daarvan in genoemde gebieden zal geen kans van slagen hebben, indien de uitdragers van het beleid niet beschikken over de juiste houding en de motivatie om zich volledig in te zetten, daar waar zij nodig blijken te zijn. Dit houdt in dat bestuursambtenaren bereid moeten zijn hun krachten overal in het land te geven. In feite is dit het intrappen van een open deur aangezien de aard van de dienst met zich mee brengt dat bestuursambtenaren overal inzetbaar moeten zijn. Het komt de Departementsleiding toch dienstig voor, te wijzen op de bevoorrechte plaats en funktie van de bestuursambtenaar binnen het overheidsapparaat. Gelet op de nieuwe structuren en het daadwerkelijk inhoud geven aan de doelstellingen, heeft de Departementsleiding besloten bestuursambtenaren voortaan om de 3 (drie) jaren te muteren, uitzonderingen daargelaten. Deze maatregelen zal in de vorm van toerbeurten geschieden en is bovendien nodig gebleken om te voorkomen dat bestuursambtenaren verstarren en langer dan nodig is werkzaam worden gelaten op een Commissariaat. Naast de vele andere voordelen is het voor de bestuursambtenaar voorts van belang dat hij kennis en ervaring opdoet in verschillende gebieden, waardoor zijn kansen op het maken van promotie wordt vergroot. Ik moge U verzoeken het bovenstaande onder de aandacht van het onder U dienende personeel te brengen”. (einde citaat).
Als produkties worden hierbij overgelegd het schrijven van de Minister van Regionale Ontwikkeling d.d. [datum 2] [nummer 2], alsmede van de circulaire van [datum 3] PZSWLW [ nummer 4], met verzoek aan U, E.A. de inhoud hierbij als letterlijk herhaald en geïnsereerd te beschouwen (zie prod. IA en IB).
5. De overplaatsing van verzoeker is uitsluitend gebaseerd op het belang van de dienst en niet op grond van politieke motieven als door verzoeker gesteld. De mutatie heeft plaatsgevonden in verband met de benoeming.van de Distrikts-Secretaris de heer E. ARICHERO tot beleidsmedewerker waardoor in de opengevallen plaats diende te worden voorzien. Gelet op de jarenlange ervaring van eiser·en het feit, zoals eiser zelf stelt langer dan 18 jaar niet te zijn gemuteerd is beslist eiser naar Paramaribo Zuid-West over te plaatsen. Bovendien kan worden verwezen naar de betreffende circulaire waar het belang van overplaatsing van bestuursambtenaren is vastgesteld en de opgenomen motieven niet voor tweeërlei uitleg vatbaar zijn. Het beroep van verzoeker niet te zijn gehoord bij de overplaatsing is onterecht aangezien er in casu geen sprake is van een tuchtstraf en het recht van hoor en wederhoor ingevolge artikel 63 lid 2 slechts in dat geval is voorgeschreven. Met betrekking tot het beroep van verzoeker reeds 18 jaren in het distrikt te wonen en het ontwrichten van zijn huishouding kan worden opgemerkt dat een dergelijk beroep zijn bezwaren tegen de mutatie niet rechtvaardigt. Elke mutatie brengt in het huishouden van een ambtenaar de nodige problemen met zich mee en indien op een dergelijk beroep gevolg wordt gegeven is mutatie van ambtenaren niet meer mogelijk. Als Distrikts-Secretaris werkzaam in de bestuursdienst dient eiser te weten dat de mogelijkheid van overplaatsing steeds aanwezig is en zelfs om de drie jaren mogelijk is zoals uit eerder genoemde circulaire blijkt. Indien verzoeker weigert hieraan mee te werken dan maakt hij zich schuldig aan wanprestatie en dan is de laagste straf die opgelegd kan worden overplaatsing naar een ander tak van dienst met de daaruit voortvloeiende financiële consequenties.
6. Het gestelde in het 10e ”sustenu” dat het op en neer reizen van verzoeker vermindering van verzoekers inkomsten met zich mee brengt is pertinent onjuist. In de toelichting op artikel 20 is het volgende vermeld ”uitdrukkelijke aanwijzing van een andere standplaats is mede van belang met het oog op de vergoeding van reis- en verblijfkosten. Zodra de aanwijzing heeft plaats gehad en een voor de landsdienaar geschikte woning in zijn nieuwe standplaats beschikbaar is, kan hij genoopt worden deze te betrekken (vgl. art. 40). Als hij nalatig is met verhuizen, heeft hij geen aanspraak meer op vergoeding van de kosten van reizen naar, en verblijf in, zijn nieuwe standplaats.
7. Verweerder acht het van belang op het inconsequente in de houding van verzoeker te wijzen. Uit de hierbij als produktie overgelegde stukken van 22 februari 1988, van verzoeker aan de Distrikts-Commissaris van Commewijne, en de brief van 23 februari 1988 en 24 maart, blijkt dat verzoeker zelf de wens van overplaatsing elders kenbaar maakte. Als produkties worden hierbij overgelegd de brieven van 22 februari 1988, 23 februari en 24 maart 1988 en 5 mei 1988 met verzoek aan U, E.A. de inhoud hierbij als letterlijk herhaald en geïnsereerd te beschouwen (zie prod. 2A, 2B, 2C en 2D).
8. Bij schrijven d.d. [datum 4] [nummer 4], werd het besluit van de Minister van Regionale Ontwikkeling aan de Distrikts-Commissaris van Commewijne ter zake de overplaatsing van verzoeker naar het Distrikts-Commissariaat van Marowijne bekend gemaakt met verzoek de verzoeker van de mutatie op de hoogte te stellen, welk besluit vervat is in de beschikking van de bewindsman in zijn beschikking van 4 november 1988. De overplaatsing zou per 1 december 1988 plaats hebben. Tegen genoemde beschikking bracht verzoeker bezwaren in die betrekking hadden op repercussies van de abrupte mutatie voor hem als gemuteerde en zijn gezin en verweerder ter verantwoording riep inzake de redenen die tot de overplaatsing aanleiding hebben gegeven, en het rekening hebben gehouden met de voorzieningen. Het bezwaarschrift van verzoeker werd op grond van een door de onderdirekteur van het Departement uitgebracht advies afgewezen bij schrijven d.d. 30 november 1988 (zie prod. 3A, 3B en 3C).
9. Het vorenstaande was kennelijk aanleiding voor verzoeker de rechter in KORT GEDING, te adiëren bij inleidend Rekest van 2 december 1988 met verzoek de litiqieuze beschikking in haar werking te schorsen althans op te schorten onder verbeurte van een dwangsom van Sf. 1000,–, voor elke dag gedaagde weigerachtig mocht blijven aan het te nemen vonnis te voldoen (zie prod. 4).
10. Op de door de rechter bevolen comparitie van 26 februari 1989 kwamen partijen overeen dat de ingangsdatum van de overplaatsing instede van op 1 december 1988 zou worden gesteld op 1 september 1989 dat is een verschuiving van ruim 9 (negen) maanden. Het een en ander werd bij beschikking van de Minister van [datum 5] [ nummer 5] vastgesteld.
11. Verzoeker heeft nimmer gevolg gegeven aan de overplaatsing en heeft zich steeds van ziekte brieven bediend met als eind resultaat de herplaatsing van verzoeker, die nimmer zijn dienst op het commissariaat Marowijne heeft aangevangen, op het Distrikt-Commissariaat Commewijne. Als produkties worden hierbij de brieven betreffende het ziekteverlof van verzoeker alsmede de beschikking waaruit de herplaatsing blijkt overgelegd met verzoek aan U, E.A. de inhoud hierbij als letterlijk herhaald en geïnsereerd te beschouwen (zie prod. 5A t/m 5J).
12. Er is een Frans spreekwoord dat luidt: Le histoire se répête. Thans in het jaar 1991 hanteert verzoeker dezelfde procedure als in de jaren 1988/1989. Ook nu weer meent verzoeker zowel de KORT GEDING als de administratieve rechter te adiëren teneinde het besluit vervat in het schrijven van de Directeur van Regionale Ontwikkeling d.d. [ datum1] [ nummer 1] namens de Minister van Regionale Ontwikkeling te vernietigen althans nietig te verklaren. Te Uwer informatie zij vermeld dat het besluit als vervat in het hierboven genoemde schrijven is vastgelegd in de beschikking van [datum 6] [ nummer 6] . Als produktie wordt hierbij overgelegd een fotokopie van de beschikking van [datum 6] [ nummer 6 – variant] met verzoek aan U, E.A. de inhoud hierbij als letterlijk herhaald en geïnsereerd te beschouwen (zie prod. 6). Door eiser wordt in het 6e ”dat” voorts gesteld dat met bevoegd gezag bedoeld wordt de President van de Republiek van Suriname. Verweerder wijst er met nadruk op dat in artikel 3 lid 1 duidelijk is aangegeven dat aanstelling, bevordering en schorsing dienen te geschieden door hetzij de President, hetzij de Minister. Bij overplaatsing van landsdienaren met name ambtenaren bij de bestuursdienst is het sinds mensen heugenis gebruik eerst bij schrijven namens de bewindsman de mutatie aan betrokkenen bekend te maken waarna bij beschikking van de Minister de mutatie wordt vastgesteld. Ook bij de huidige mutatie is de gebruikelijke procedure gevolgd. Op grond van het voorgaande is verweerder dan ook van oordeel dat voor het gevraagde geen grond bestaat;
Overwegende, dat verweerder op deze gronden heeft geconcludeerd:
dat eiser in zijn vordering niet ontvankelijk zal worden verklaard althans dat deze aan hem zal worden ontzegd als zijnde ongegrond en niet bewezen;
Overwegende, dat ingevolge ’s Hofs beschikking van 14 februari 1992 in Raadkamer zijn verschenen, verzoeker in persoon, advokaat Mr. VAN RITTER, gemachtigde van verzoeker, advokaat Mr. VAN TRIGT, gemachtigde van verweerder en F.E.E. BABEL, Hoofd Beleidsmedewerker van het Ministerie van Regionale Ontwikkeling, die hebben verklaard gelijk in het daarvan opgemaakte – hier als ingelast te beschouwen proces-verbaal staat gerelateerd;
Overwegende, dat de gemachtigden van partijen hierna de zaak bij pleidooi nader hebben toegelicht en verdedigd tevens onder overlegging van produkties, hebbende advokaat Mr. VAN RITTER ten dage voor repliek pleidooi peremptoir bepaald mondeling verklaard: ”verzoeker persisteert bij alle genomen conclusies en overgelegde stukken en stelt, dat hij pas in december 1991 de overplaatsingsbeschikking heeft gehad en dat de brief van de Directeur van Regionale Ontwikkeling formeel niet juist is”.
Overwegende, dat advokaat Mr. VAN TRIGT voor dupliek pleidooi heeft gepersisteerd, waarna het Hof vonnis in de zaak heeft bepaald op heden;
TEN AANZIEN VAN HET RECHT:
Overwegende, dat verzoeker onder a van het petitum vordert, dat het door verweerder genomen besluit vervat in het schrijven van de Directeur van Regionale Ontwikkeling d.d. [ datum1] [nummer 1], zal worden vernietigd, althans nietig zal worden verklaard;
Overwegende, dat het besluit waar verzoeker het over heeft – voor zover van belang – alsvolgt luidt: ”Hierbij deel ik U, namens de bewindsman mede, dat U ingaande 15 november 1991 naar het Commissariaat Paramaribo/Zuid-West wordt gemuteerd. U gelieve in verband met deze mutatie alle voorbereidingen ter zake te treffen en zich op vorenvermelde datum aan te melden bij de Distrikts-Commissaris van Paramaribo Zuid-West”.
De Directeur van Regionale Ontwikkeling,
w.g. J.D. Lo A Njoe – van Varsseveld
(Mr. J.D. Lo A Njoe – van Varsseveld).
Overwegende, dat, naar blijkt uit de Memorie van Toelichting op de Personeelswet, een besluit een samenvattende aanduiding is van resoluties van de President van de Republiek Suriname en beschikkingen van Ministers of lagere administratieve organen;
Overwegende, dat onder beschikking wordt verstaan een eenzijdige naar buiten gerichte wilsverklaring van een administratief orgaan van de (centrale) overheid, gegeven krachtens een in enig staats- of administratiefrechterlijk voorschrift vervatte bevoegdheid of verplichting en gericht op de vaststelling, de wijziging of opheffing van een bestaande rechtsverhouding of het scheppen van een nieuwe rechtsverhouding dan wel inhoudende de weigering tot zodanig vaststellen, wijzigen, opheffen of scheppen (zie C.D. OOFT in ”Kortbegrip van het Surinaams Administratief-recht, deel I, p. 20) en onder een resolutie een schriftelijk besluit ten aanzien van een of meer personen door het bevoegde bestuursgezag (de President onder verantwoordelijkheid van een Minister) genomen (zie p. 19 a.w.);
Overwegende, dat het besluit waar verzoeker het in het petitum onder a heeft, na toetsing daarvan aan evenvermelde onderschrijvingen, niet als een besluit in de zin van de Personeelswet kan worden aangemerkt;
Overwegende, dat nu het Hof als gerecht in ambtenarenzaken ingevolge de Personeelswet kennis mag nemen van vorderingen tot vernietiging althans nietigverklaring van besluiten in de zin van die wet en het besluit waarvan verzoeker om vernietiging althans nietigverklaring vraagt, niet onder die besluiten valt, dient verzoekers vordering, zonder een onderzoek te hoeven in te stellen naar de juistheid van de (overige) stellingen van verzoeker als niet langer relevant, met een niet-ontvankelijkheid te worden begroet;
RECHTDOENDE IN AMBTENARENZAKEN:
Verklaart verzoeker niet ontvankelijk in zijn vordering.