SRU-HvJ-1992-5

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer A-274
  • Uitspraakdatum 19 juni 1992
  • Publicatiedatum 12 april 2019
  • Rechtsgebied Ambtenarenrecht
  • Inhoudsindicatie

    Een vordering ex art. 79 Personeelswet, om met terugwerkende kracht te bezoldigen volgens schaal 16 i.v.m. het met goed gevolg behalen van het B.Sc.-diploma rechten aan de Universiteit van Suriname, is niet ontvankelijk wegens het ontbreken van een besluit van het bevoegd gezag in de zin van art. 78 Personeelswet. Eerst had zodanig besluit moeten worden uitgelokt, waartegen dan in rechte kon worden opgekomen. (Artt. 78 en 79 Personeelswet).

Uitspraak

HOF VAN JUSTITIE (Ambtenarengerecht), 19 juni 1992
(Mrs. R.E.Th. Oosterling, J.R. von Niesewand en O.W. Abendanon)

[verzoeker], wonende aan [adres] te [district], verzoeker,

tegen

DE STAAT SURINAME, met name het Ministerie van NATUURLIJKE HULPBRONNEN, in rechte vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie van Suriname te zijnen kantore aan de Gravenstraat no. 3 te Paramaribo, gemachtigde advokaat Mr. B.A. HALFHIDE, verweerder.

De President spreekt in deze zaak in naam van de Republiek, het navolgend vonnis uit:

Het Hof van Justitie van Suriname:

Gezien de stukken;

Gehoord partijen;

TEN AANZIEN VAN DE FEITEN:

Overwegende, dat [verzoeker] zich bij verzoekschrift tot het Hof heeft gewend, daarbij stellende:

1. dat verzoeker de navolgende vordering wenst in te stellen tegen de STAAT SURINAME, meer precies het Ministerie van NATUURLIJKE HULPBRONNEN, in rechte vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie van Suriname te zijnen kantore aan de Gravenstraat no. 3 te Paramaribo, hierna te noemen verweerder;

2. dat verzoeker is ambtenaar in de zin van de Personeelswet en diende als bosbouwkundige in de rang van stafambtenaar A tweede klasse in vaste dienst bij het Ministerie van Natuurlijke Hulpbronnen en belast met de leiding van de Hoofd afdeling Opleidingen;

3. dat verzoeker op 30 augustus 1990 met goed gevolg het Bachelor of Science examen in de rechtswetenschappen aan de Anton de Kom Universiteit van Suriname, Faculteit der Maatschappij wetenschappen met goed gevolg heeft afgelegd;

4. dat verzoeker van dit resultaat het Ministerie van Natuurlijke Hulpbronnen in kennis heeft gesteld, op grond waarvan het Ministerie van Natuurlijke Hulpbronnen per schrijven d.d. 9 november 1990 om advies heeft gevraagd aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken, van welk schrijven een kopie wordt bijgevoegd met het verzoek de inhoud als hier herhaald en geïnsereerd te willen aanmerken;

5. dat het Ministerie van Natuurlijke Hulpbronnen er van bewust is dat de wet met name S.B. 1989 no. 76 geen gewag maakt van aangepaste werkzaamheden en dus het behalen van het diploma een conditie is om te worden bezoldigd volgens schaal 16 van de vigerende salaris schalen.

Bovenstaande moge blijken uit de derde alinea van eerdergenoemd schrijven van de onder-directeur administratieve diensten;

6. dat het Ministerie van Binnenlandse Zaken per schrijven d.d. 10 mei 1991 het Ministerie van Natuurlijke Hulpbronnen onomwonden heeft medegedeeld, dat verzoeker ingevolge S.B. 1989 no. 76 dient te worden bezoldigd volgens schaal 16;

7. dat verzoeker heeft moeten ervaren, dat ondanks dit advies van het Ministerie van Binnenlandse Zaken het Ministerie van Natuurlijke Hulpbronnen als uitvoeringsorgaan nalatig blijft verzoeker conform de Wet te bezoldigen althans tot heden door het Ministerie aan verzoeker geen resolutie is uitgereikt waarin dit besluit is vastgelegd;

8. dat bovenaangehaalde handelswijze van het Ministerie van Natuurlijke Hulpbronnen bij verzoeker overkomt als misbruik van macht en in strijd met behoorlijk bestuur;

Overwegende, dat verzoeker op deze gronden heeft gevorderd:

A. dat verweerder zal worden veroordeeld verzoeker met onmiddellijke ingang althans binnen redelijke termijn met terugwerkende kracht ingaande 30 augustus 1990 te bezoldigen conform de wet en het advies van het Ministerie belast met ambtenarenzaken (Binnenlandse Zaken);

B. alle tot nu toe achterstallige tegoeden in elk geval het verschil tussen schaal 14 en 16 sedert 30 augustus 1990 onmiddellijk aan verzoeker te doen uitbetalen met alle aan deze bezoldiging causaal verbonden emolumenten;

C. verweerder zal worden veroordeeld tot betaling van een dwangsom van Sf. 500,- (VIJF HONDERD GULDEN) per dag voor iedere dag, dat zij verweerder nalatig mocht blijven aan het voorgaande althans aan een door het Hof gegeven besluit te voldoen;

Overwegende, dat de Staat Suriname een verweerschrift heeft ingediend, waarin als verweer wordt aangevoerd:

1. Bij rekest van 19 augustus 1991 heeft verzoeker zich gewend tot het Hof van Justitie met het verzoek zoals in het petitum daarvan vermeld.

2. Het sub 2 ten rekeste gestelde is juist. Het sub 3 ten rekeste gestelde wordt door verweerder niet ontkend.

3. Als meest verstrekkend verweer wenst verweerder aan te voeren dat Uw Hof niet bevoegd is in eerste instantie kennis te nemen van deze zaak, althans vindt deze vordering geen steun in artikel 79 van de Personeelswet. Ingevolge artikel 79 van deze wet oordeelt Uw Hof over vorderingen terzake door de Overheid genomen besluiten, terwijl in casu niet in beroep wordt gegaan van een genomen Overheidsbesluit. Verzoeker had ingevolge artikel 78 eerst beklag moeten doen binnen de administratie en zou daarna van het genomen besluit in beroep kunnen gaan. Aangezien het petitum sub 1 en 2 niet voor toewijzing vatbaar is, is daarmee ook het petitum sub 3 niet voor toewijzing vatbaar.

4. Verzoeker dient als bosbouwkundige en is thans afgestudeerd in de rechtswetenschappen. Verweerder is doende na te gaan of aan verzoeker aangepast werk kan worden verleend. Er is te dier zake nog geen besluit genomen, weshalve de vordering prematuur is. Ook op deze grond is de vordering niet voor toewijzing vatbaar.

5. Verzoeker heeft gebruikmakende van interne correspondentie gesteld dat het Ministerie van Binnenlandse Zaken een advies heeft gegeven, zonder daarbij aan te geven op grond waarvan verweerder gebonden zou zijn aan dat advies.

Ook heeft verzoeker zich niet de moeite getroost om aan te geven de wettelijke regelingen die verweerder verplichten hem (verzoeker) te benoemen in schaal 16. Verzoeker wordt uitgenodigd aan te geven de wettelijke bepalingen die verweerder verplichten hem (verzoeker) te benoemen in schaal 16. Verzoeker wordt uitgenodigd aan te geven de wettelijke bepalingen die verweerder verplichten hem (verzoeker) te benoemen in schaal 16, ook al zou geen aangepast werk beschikbaar zijn.

6. Om al het voorgaande is de vordering van verzoeker niet voor toewijzing vatbaar;

Overwegende, dat verweerder op deze gronden heeft geconcludeerd:

– dat verzoeker in zijn vordering niet zal worden ontvangen, althans deze zal worden ontzegd als zijnde ongegrond en niet bewezen;

Overwegende, dat ingevolge ‘s Hofs beschikking van 8 october 1991 in Raadkamer zijn verschenen, verzoeker in persoon, advokaat Mr. B.A. Halfhide, gemachtigde van de Staat Suriname, de heer Ch. Stijnberg, onder-direkteur administratieve diensten van het Ministerie van Natuurlijke Hulpbronnen, die hebben verklaard gelijk in de daarvan opgemaakte – hier als ingelast te beschouwen – processen-verbaal staat gerelateerd;

Overwegende, dat ten dage voor uitlating zijdens partijen omtrent verloop van het gesprek bepaald de verzoeker in persoon heeft verklaard: “ik ben direkteur van het Jan Starke opleidingscentrum en kan de studenten midden in het jaar niet in de steek laten. Ik ben bereid naar de Juridische afdeling te gaan, echter niet van de ene op de andere dag. Ik heb een brief geschreven naar de Minister doch daarop nog geen reactie ontvangen”;

Overwegende, dat de gemachtigde van verweerder hierna mondeling heeft verklaard: “Verzoeker wenst niet te voldoen aan de opdracht van de Minister. Het is de Minister, die bepaalt wie op welke post thuis hoort”;

Overwegende, dat de gemachtigden van partijen vervolgens de zaak bij pleidooi nader hebben toegelicht en verdedigd, waarna het Hof vonnis in de zaak aanvankelijk had bepaald op 5 juni 1992 doch nader op heden.

TEN AANZIEN VAN HET RECHT:

Overwegende, dat verzoeker ambtenaar is in de zin van de Personeelswet (P.W.);

Overwegende voorts, dat als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken in confesso is, dat verzoeker op 30 augustus 1990 met goed gevolg het Bachelor of Science-examen in de rechtswetenschappen aan de Anton De Kom Universiteit van Suriname, Faculteit der Maatschappijwetenschappen heeft afgelegd;

Overwegende, dat verzoeker in het onderhavige geding vordert:

A. verweerder te veroordelen verzoeker met onmiddellijke ingang althans binnen redelijke termijn met terugwerkende kracht ingaande 30 augustus 1990 te bezoldigen conform de wet en het advies van het Ministerie belast met ambtenarenzaken (Binnenlandse Zaken);

B. alle tot nu toe achterstallig tegoeden in elk geval het verschil tussen schaal 14 en 16 sedert 30 augustus 1990 onmiddellijk aan verzoeker te doen uitbetalen met alle aan deze bezoldiging causaal verbonden emolumenten;

C. gedaagde te veroordelen tot betaling van een dwangsom van f. 500,- per dag voor iedere dag dat verweerder nalatig mocht blijven aan het voorgaande, althans aan een door het Hof gegeven besluit te voldoen;

een en ander op grond van feiten gesteld in het 4e tot en met 7e “dat” van het verzoekschrift, welke feiten als hier ingelast dienen te worden aangemerkt;

Overwegende, dat verzoekers vorderingen op grond van het navolgende niet toewijsbaar zullen blijken;

– dat verzoeker van de Minister van Natuurlijke Hulpbronnen had moeten uitlokken een besluit in de zin van artikel 78 van de Personeelswet over zijn bezoldiging volgens schaal 16;

– dat van dit besluit, – waarvan, gelet op de houding van verweerder in dit proces, mag worden aangenomen, dat het niet in verzoekers voordeel zou uitvallen – verzoeker, nadat het ter kennis van hem conform artikel 5 van de Personeelswet zou zijn gebracht, binnen één maand in beklag had kunnen komen bij een hoger gezag. (de President van de Republiek Suriname);

– dat indien verzoeker het met de beslissing van het hoger gezag niet eens zou zijn, zou hij bij het Hof van Justitie een vordering kunnen instellen, gebaseerd op het bepaalde in artikel 79 lid 2 sub a van de Personeelswet, na de door de wet gestelde termijn in acht genomen te hebben;

Overwegende, dat nu verzoeker, niet eerst de beklagprocedure, zoals hierboven aangegeven blijkt te hebben gevolgd, kan hij niet in zijn vorderingen ontvangen worden;

RECHTDOENDE IN AMBTENARENZAKEN:

Verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn vorderingen.