SRU-HvJ-1993-1

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer GR-13298
  • Uitspraakdatum 19 november 1993
  • Publicatiedatum 11 april 2019
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Geïntimeerde heeft tegenover de stellingen van appellant zijn spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening niet nader uiteengezet. Dit brengt mee, dat zijn stelling omtrent het spoedeisend belang, als onvoldoende gemotiveerd, niet kan worden aanvaard. (Artt. 226 e.v. Wetboek Burgerlijke Rechtsvordering)

Uitspraak

Hof van Justitie

19 november 1993, G.R.13298
(Mrs. R.E.Th. Oosterling, J.R. von Niesewand, W.R. Willemzorg)

[appellant], wonende te [district 1] aan [adres 1], advocaat mr. J.G.O. Koulen, appellant in Kort Geding,

tegen

[geïntimeerde], wonende te [district 1], ten deze domicilie kiezende aldaar aan de Watermolenstraat 36 beneden ten kantore van de advocaten mr. E.C.M. Hooplot en mr. H.M. Soemodihardjo, geïntimeerde in Kort Geding.

De President spreekt in deze zaak in naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit:

Het Hof van Justitie van Suriname;

Gezien de stukken van het geding waaronder:

  1. het in afschrift overgelegd vonnis in Kort Geding van de Kantonrechter in het Eerste Kanton van 10 mei 1993 tussen partijen gewezen;
  2. het proces-verbaal van de Griffier van het Eerste Kanton van 18 mei 1993, waaruit blijkt van bet instellen van hoger beroep;

Gehoord partijen bij monde van haar respectieve advocaten.

Ten aanzien van de feiten

Overwegende, dat uit de stukken van het geding in eerste aanleg blijkt, dat [geïntimeerde] als eisende partij in eerste aanleg zich bij verzoekschrift tot de Kantonrechter in het Eerste Kanton heeft gewend, daarbij stellende:

  1. Eiser wenst de navolgende vordering in Kort Geding in te stellen tegen [appellant], wonende te [district 1] aan [adres 1];
  2. Blijkens hierbij in fotokopie overgelegd hypothecaire uittreksel, met verzoek de inhoud hiervan als hier herhaald en geïnsereerd te beschouwen, is eiser via verkoop en koop eigenaar van het pand, gelegen op het perceelland groot 337 m² en op de kaart van de landmeter R. Lieuw Kie Song d.d. 9 januari 1968 aangeduid met de letters ABCD en op diens verzamelkaart d.d. 3 januari 1968 met [nummer], deel uitmakende van de [grond], thans bekend als [adres 1];
  3. Voormeld pand wordt vanaf november 1989 door de gedaagde bewoond zonder daartoe gerechtigd te zijn c.q. van eiser toestemming te hebben verkregen;
  4. Ondanks sommaties blijft gedaagde die zonder recht of titel in het litigieuze pand verblijft, in gebreke dit pand te verlaten en te ontruimen en handelt hij jegens eiser in strijd met zijn subjectief recht, in strijd met zijn eigen rechtsplicht en in het algemeen in strijd met de zorgvuldigheid, die hem in het maatschappelijk verkeer betaamt jegens eiseres persoon en goed, weshalve hij gehouden is de schade die eiser geleden heeft en nog zal lijden aan hem te vergoeden;
  5. Door verwaarlozing verkeert het litigieuze pand m slechte staat en is eiser genoodzaakt, alvorens hij daarin zijn intrek kan nemen, het pand te renoveren;
  6. Eiser heeft voorlopig zijn intrek genomen bij zijn familie in [district 2] en moet dagelijks voor zijn werk naar [district 1] afreizen. Door niet te kunnen beschikken over voormeld pand maakt eiser onnodig veel vervoerskosten;
  7. Eiser wenst thans met zijn gezin bestaande uit zijn echtgenote en vier minderjarige kinderen variërend in de leeftijd van 20 en 6 jaren zijn intrek te nemen in meergenoemd pand;
  8. Eiser heeft een spoedeisend belang om deze ernstige inbreuk op zijn eigendomsrecht stop te zetten alsmede de schade te beperken hetgeen een onverwijlde voorziening bij voorraad rechtvaardigt:

Overwegende, dar de eisende partij op deze gronden heeft gevorderd:

dat bij vonnis in Kort Geding uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut:

    • gedaagde zal worden veroordeeld om binnen 24 uren na de uitspraak van het te dezen te wijzen vonnis het voorschreven pand te ontruimen en te verlaten met medeneming van al wie of wat zich van zijnentwege in het pand bevinden en met afgifte van de sleutels dezer ter vrij en algehele beschikking te stellen van eiser;
    • eiser zal worden gemachtigd om het pand zelf te doen ontruimen indien gedaagde hiermede in gebreke blijft, zulks desnoods met behulp van de “Sterke Arm”;

Overwegende, dat [appellant] als gedaagde partij in eerste aanleg bij conclusie van antwoord onder overlegging van een produktie – welke geacht moet worden te dezer plaatse te zijn ingelast – de vordering heeft bestreden en daarbij heeft geconcludeerd:

dat de vordering aan eiser zal worden ontzegd als zijnde ongegrond en onbewezen, kosten rechtens;

Overwegende, dat partijen vervolgens bij conclusies van repliek en dupliek haar stellingen nader hebben toegelicht en verdedigd, hebbende de gemachtigde van eiser tevens produkties overgelegd, waarvan de inhoud alsmede van de overgelegde produkties, eveneens hier als ingelast moet worden beschouwd;

Overwegende, dat de Kantonrechter bij rolbeschikking een comparitie van partijen heeft gelast, welke op 19 april 1993 is gehouden, zijnde hiervan – hier als ingelast te beschouwen – proces-verbaal opgemaakt;

Overwegende, dat de Kantonrechter bij vonnis in Kort Geding van 10 mei 1993 op de daarin opgenomen gronden:

De gedaagde heeft gelast per 1 september 1993 het perceel, groot 337 m², met gebouw, gelegen te [district 1] aan [adres 1], deel uitmakende van de [grond] en bekend als [nummer], te ontruimen en te verlaten met medeneming van al wie of wat zich van zijnentwege in het pand bevinden en met afgifte van de sleutels dezer ter vrije en algehele beschikking te stellen van eiser.

Eiser heeft gemachtigd om indien gedaagde in gebreke mocht blijven het voormelde pand te ontruimen, deze zelf te doen bewerkstelligen desnoods met behulp van de Sterke Arm.

Dit vonnis tot zover vermeld uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard.

Gedaagde heeft veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van eiser gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op Sf. 127,50 (eenhonderd en zevenentwintig 50/100 gulden);

Overwegende, dat blijkens hogervermeld proces-verbaal [appellant] in hoger beroep is gekomen van voormeld eindvonnis in Kort Geding van 10 mei 1993:

Overwegende, dat bij exploit van deurwaarder R. Kappel van 31 mei 1993 aan geïntimeerde aanzegmug van het ingestelde hoger beroep is gedaan, terwijl uit de ten processe aanwezige stukken blijkt, dat de rechtsdag voor de behandeling der zaak in hoger beroep voor het Hof van Justitie aan partijen is aangezegd;

Overwegende, dat de advocaten van partijen te dienende dage de zaak bij pleidooi nader hebben toegelicht en verdedigd waarna vonnis is gevraagd, waarvan de uitspraak werd bepaald op heden.

Ten aanzien van het recht
Overwegende, dat appellant tijdig in hoger beroep is gekomen tegen het vonnis in Kort Geding van de Kantonrechter in het Eerste Kanton gewezen tussen partijen en uitgesproken op 10 mei 1993:

Overwegende, dat appellant een vijftal grieven tegen het beroepen vonnis heeft aangevoerd, luidende:

Grief I:

Door de Kantonrechter is ten onrechte overwogen, dat het spoedeisend karakter der vordering blijkt uit de aard de stellingen van het inleidend rekest van geïntimeerde, destijds eiser.

Het is namelijk zo, dat geïntimeerde het litigieuze perceel waarvan de ontruiming door hem is gevorderd, hij geïntimeerde daarvan sedert het jaar 1989 de koopakte daarvan had doen verlijden en sedertdien, niets van zich heeft !aten horen en plotseling in het jaar 1993 is komen aanzetten met het Kort Geding.

Appellant is van mening, dat wanneet er inderdaad sprake zou zijn van een belang met een spoedeisend karakter hij geïntimeerde, destijds eiser, reeds toen aan de bel had moeten trekken en niet na 4 jaren later komen opdagen met een vordering in Kort Geding.

Appellant heeft dan ook als zijn verstrekkend verweer aangevoerd, dat hij sedert het jaar 1985 het litigieuze erf met gebouw van de rechtsvoorganger van geïntimeerde, zekere [naam] had gekocht en alstoen een voorschot had betaald van Sf. 50.000,– (vijftigduizend gulden) waarvan de kwijting in fotokopie door hem in het geding is gebracht. Appellant kan uit de gedragingen van geïntimeerde niet anders concluderen, dat de overdracht aan hem geïntimeerde een schijnhandeling c.q. schijnkoop betreft welke schijnhandeling c.q. schijnkoop alleen in bodemgeschil kan worden opgelost en niet in civilibus. Deze zaak kan derhalve alleen door de bodemgeschillen rechter worden opgelost

Grief II:

Door het geven van een beslissing tot ontruiming van het pand waarover de vordering loopt is appellant in een dusdanige positie komen te verkeren, dat hij zijn rechten niet adequaat kan uitoefenen, terwijl hij appellant het betreffende erf met al hetgeen daarop staat van de zogenaamde rechtsvoorganger van geïntimeerde reeds jaren voor hem geïntimeerde heeft gekocht en wel op 19 augustus 1985 en hem alstoen betaalde het bedrag van Sf. 50.000,– (vijftigduizend gulden) als voorschot en sedertdien na ontvangst van de sleutels in het huis met zijn gezin is gaan wonen en nog steeds aldaar verblijft. Geïntimeerde heeft naar zijn zeggen het gezegd perceel in het jaar 1989 van [naam] gekocht. Na de koop zwijgt geïntimeerde vreemd genoeg in alle talen en komt pas na 4 jaren en wel na het overlijden van [naam] appellant bespringen met een Kort Geding daarbij stellende, dat hij een spoedeisend belang heeft waarvoor een voorziening bij voorraad noodzakelijk is. Ook voert hij aan, dat appellant aldaar zonder enig recht of titel verblijft. Appellant heeft in zijn conclusie van antwoord betoogd deze zaak naar de bodemgeschillen rechter te verwijzen alwaar hij meer tijd heeft om zijn rechten te kunnen verdedigen.

De overdracht aan geïntimeerde betreft een schijnhandeling dan wel een schijnkoop. Appellant heeft ook de kwijting van het bedrag van Sf. 50.000,– (vijftigduizend gulden) eveneens in fotokopie overgelegd. Het ontzenuwen van een dergelijke zaak heeft veel tijd nodig waarbij getuigen verhoor en andere zaken zuilen gaan spelen. Trouwens de geïntimeerde is niet te goeder trouw. Niemand zal een onroerend goed kopen zonder dat object te hebben bekeken dan wel te hebben onderzocht of het wel vrij is van huurders etc. Je kunt tocht niet 4 jaren lang wachten voordat je jezelf als eigenaar aan de bewoners zal komen voorstellen, maar liefst met een proces in Kort Geding, terwijl je al vaak in het land vertoeft en nota bene ook een aantal gemachtigden hebt. Uit deze lakse houding van geïntimeerde blijkt, reeds meer dan duidelijk, dat er niets klopt ten aanzien van diens koop en zeker in flagrante strijd is met de logica.

Grief III:

Ondanks het feit, dat geïntimeerde in het 5e en 7e “dat” van zijn conclusie van repliek heeft onderschreven, dat appellant het onderhavig onroerend goed niet zonder enig recht of titel bewoont, door te stellen tegen appellant een coulance te betrachten, heeft de rechter met geen woord daarover gerept c.q. niet betrokken in zijn rechtsoverwegingen.

Grief IV:

Dat de comparitie van partijen welks bij rolbeschikking was gelast door de rechter ook niet het gewenste resultaat kon opleveren aangezien appellant ten dage van de comparitie wel was verschenen, terwijl geïntimeerde verstek liet gaan zonder opgaaf van redenen.

Nu geïntimeerde niet is verschenen bij de gehouden comparitie van partijen hij reeds op die grond diende te worden geacht niet te persisteren bij hetgeen door hem was aangevoerd en zijn vordering op die grond diende te worden ontzegd.

Grief V:

Dat de koopakte waarop geïntimeerde zich beroept betreffende het litigieuze erf met gebouw, door appellant wordt beticht van een schijnhandeling dan wel een schijnkoop te zijn.

Met conclusie:

dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd dan wel alsnog opnieuw rechtdoende geïntimeerde’s vordering wordt verwezen naar de bodemgeschillen rechter voor verdere behandeling, kosten rechtens;

Overwegende, dat geïntimeerde blijkens het verzoekschrift zijn belang bij een onmiddellijke voorziening aldus heeft aangeduid, dat het litigieuze pand door verwaarlozing in slechte staat verkeert en dat hij – geïntimeerde – genoodzaakt is om, alvorens daarin zijn intrek te nemen, het pand te renoveren;

dat hij – geïntimeerde – voorlopig zijn intrek heeft gnomen bij zijn familie in [district 2] en dat hij dagelijks voor zijn werk naar [district 1] moet afreizen;

Overwegende, dat appellant daartegenover betwistend, dat de voorziening uit hoofde van onverwijlde spoed gevorderd wordt heeft aangevoerd, dat hem, nadat hij op 19 augustus 1985 van de heer [naam] het perceel met daaropstaand gebouw aan [adres 1] had gekocht en een voorschot van de koopsom van Sf. 50.000,– had betaald aan genoemde [naam], het gekochte feitelijk werd geleverd en hij – appellant – daar in alstoen met zijn gezin zijn intrek genomen had en aldaar nog steeds woonachtig is;

dat geïntimeerde in oktober 1989 vooromschreven onroerend goed van [naam] heeft gekocht en juridisch geleverd gekregen;

dat geïntimeerde in oktober 1989 eigenaar geworden, pas in februari 1993, dus na drie jaar en drie maanden appellant in Kort Geding aanspreekt tot ontruiming;

dat geïntimeerde de Nederlandse nationaliteit bezittend, blijkens zijn eigen opgave in de koopakte, woonachtig was aan [adres 2] te [district 1], terwijl hij volgens de Burgerlijke Stand staat ingeschreven aan [adres 3];

dat geïntimeerde, door diens opgave in [district 2] te wonen zonder enige aanduiding van nummer en plaats, waardoor appellant niet in staat is een en ander te verifiëren, misleidend bezig is;

dat geïntimeerde dan ook met klem ontkent dat appellant zijn intrek bij zijn familie op [district 2] genomen heeft en dagelijks voor zijn werk in [district 1] moet;

dat het niet juist is dat het litigieuze pand door verwaarlozing in slechte staat verkeert en dat als gevolg daarvan renovatie noodzakelijk is;

Overwegende, dat geïntimeerde tegenover voormelde stellingen van appellant zijn spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening niet nader heeft uiteengezet;

dat dit meebrengt, dat zijn stelling omtrent het spoedeisend belang, als onvoldoende gemotiveerd niet kan worden aanvaard;

Overwegende, dat de eerste grief, die geacht moet worden te zijn besproken, dan ook moet worden geacht te zijn gegrond;

dat zulks tot vernietiging van het beroepen vonnis en weigering van de gevraagde voorziening leidt, met voorbijgaan aan bespreking van de overige grieven als niet langer relevant;

Rechtdoende in hoger beroep in kort geding

Vernietigt het vonnis van de Kantonrechter in het Eerste Kanton, in Kort Geding gewezen tussen partijen en uitgesproken op 10 mei 1993, waarvan beroep;

En opnieuw rechtdoende

Weigert alsnog de door geïntimeerde oorspronkelijk gevraagde voorzieningen;

Veroordeelt geïntimeerde in de proceskosten in beide instanties aan de zijde van appellant gevallen:

– in eerste aanleg begroot op Sf….,..;

– in hoger beroep begroot op Sf….,..;

met inbegrip van het door het Hof aan zijn advocaat voor het door hem gehouden pleidooi toegekend salaris van Sf. 250,–;

bepalende het Hof het salaris van de advocaat van geïntimeerde eveneens op Sf. 250,–;