- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer GR-13191
- Uitspraakdatum 26 februari 1993
- Publicatiedatum 12 april 2019
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Appellante heeft naar ‘s Hoven voorlopig oordeel over het hoofd gezien, dat de ratio van het conservatoir beslag, namelijk voorkoming van waardevermindering, hier niet geldt. De Kantonrechter heeft terecht beslist, dat de eigendomsvraag onopgelost blijft tot aan de rechterlijke uitspraak op de vordering ten principale over deze vraag en dat tot op dat ogenblik de houder i.c. geïntimeerde, op grond van zijn tot dan toe geldende pretentie, het voertuig in kwestie op normale wijze mag gebruiken. Appellante zou als revindicante, naar de Kantonrechter terecht heeft overwogen, het gebruik van het litigieuze voertuig door geïntimeerde slechts kunnen verhinderen door sequestratie uit te lokken (zie art. 1757 sub 2 B.W.).
Na zulks niet is gesteld of gebleken, moet het er voor worden gehouden, dat appellante die mogelijkheid niet te baat heeft genomen. (Artt. 629 en 1757 B.W., artt. 585 e.v. Wetb. Burg. Rechtsv.)
Uitspraak
Hof van Justitie
26 februari. 1993, G.R. 13191
(Mrs. R.E.Th. Oosterling, J.R. von Niesewand, A.I. Ramnewash)
[appellante], echtgenote van [naam 1], wonende te [woonplaats], in [land], voor wie als gemachtigde optreedt, mr. H.R. Schurman, advocaat, appellante in Kort Geding,
tegen
[geïntimeerde], wonende te [district], domicilie kiezende ten kantore van zijn gemachtigde, advocaat mr. B.A. Halfhide, aan de Lim A Postraat no. 1, geïntimeerde, in Kort Geding.
De President spreekt in deze zaak in naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit:
Het Hof van Justitie van Suriname;
Gezien de stukken van het geding waaronder:
het in afschrift overgelegd vonnis in Kort Geding van de Kantonrechter in het Eerste Kanton van 13 februari 1992 tussen partijen gewezen;
het proces-verbaal van de Griffier van het Eerste Kanton van 20 februari 1992, waaruit blijkt van het instellen van hoger beroep;
Gehoord partijen bij monde van haar respektieve advocaten;
Ten aanzien van de feiten
Overwegende, dat uit de stukken van het geding in eerste aanleg blijkt, dat [geïntimeerde] als eisende partij in eerste aanleg zich bij verzoekschrift tot de Kantonrechter in het Eerste Kanton heeft gewend, daarbij stellende:
1. Eiser wenst de navolgende vordering in Kort Geding in te stellen tegen [appellante], echtgenote van [naam 1], wonende te [woonplaats], in [land], gedaagde;
2. Eiser is eigenaar van het motorvoertuig merk Suzuki, [type], van het bouwjaar 1986, [kenteken];
3. Blijkens hierbij in fotokopie overgelegd exploit van de deurwaarder James Edward Kolf d.d. 10 mei 1991 no. 0467, A.R. No. 91-1934, is ten verzoeke van gedaagde revindicatoir beslag gelegd op voormeld motor-voertuig en is dit voertuig door de deurwaarder meegenomen en onder bewaring gesteld bij de heer [naam 2] Vertrouwd, wonende aan [straat].
Blijkens hierbij in fotokopie overgelegd exploit van voornoemde deurwaarder d.d. 18 juli 1991 no. 0779, is [naam 2] Vertrouwd door hem ontslagen als bewaarder en is als nieuwe bewaarder aangesteld mevrouw [naam 3], wonende aan [adres 1], allernaast de woning van de vader van gedaagde die aan [adres 2] woont.
Voormeld voertuig blijft in werkelijkheid op het erf van de vader van gedaagde, die dagelijks gebruik maakt van dit voertuig en daarmee kort geleden een aanrijding op de openbare weg veroorzaakt heeft. Alzo maakt gedaagde misbruik van het besagrecht, weshalve dit beslag dient te worden opgeheven;
4. Eiser wenst met nadruk te stellen dat het goed in revindicatoir beslag is genomen. Eiser ontkent en betwist de bevoegdheid van gedaagde en van de deurwaarder om bij revindicatoir beslag het beslagen goed mee te nemen en daarover een bewaarder aan te stellen. Ingevolge artikel 588 Rv. zijn op revindicatoir beslag van toepassing de bepalingen die gelden voor inbeslagneming bij executie van roerend goed. Deze bepalingen nu, geven de deurwaarder wel de bevoegdheid een bewaarder aan te stellen (artikel 316 Rv.), doch om in het huis hetzij aan de deur van de gedaagde post te vatten, maar niet om de beslagen goederen mee te nemen. Dit kan ook niet anders omdat het wegnemen zou betekenen het inbreuk maken op het beschikkingsrecht van degene die het bezit uitoefent.
Inbreuk op het beschikkingsrecht van de bezitter is slechs mogelijk op rechterlijk bevel en wel in het geval van sequestratie, zoals vermeld in artikel 1757 sub 2 BW. Ware het tot de bevoedheid van de deurwaarder om de beslagen goederen mee te nemen en daarover een bewaarder aan te stellen, dan was het bepaalde in artikel 1757 sub 2 BW overbodig.
Nu gedaagde c.q. de deurwaarder in strijd met haar bevoegdheid het goed heeft meegenomen en daardoor inbreuk heeft gemaakt op het beschikkingsrecht van eiser, die het recht heeft in zijn bezit niet te worden gestoord en in zijn bezit te worden gelaten, pleegt zij een onrechtmatige daad jegens eiser en is zij voor de door eiser geleden schade aansprakelijk.
Eiser wenst nog te stellen dat gedaagde geen toestemming c.q. verlof van de Kantonrechter heeft bekomen om het voertuig mee te nemen;
5. De raadsman van gedaagde had toegezegd om op de eerstdienende dag af te concluderen. Kort voor de eerstdienende dag en wel bij schrijven van 21 oktober 1991, heeft hij de reeds bij de raadsman van eiser ingediende conclusie van repliek ingetrokken en verzocht de conclusie van dupliek aan te houden. Op de eerstdienende dag is de conclusie van antwoord ingediend, zoals hierbij overgelegd, doch de raadsman van gedaagde heeft om uitstel voor repliek gevraagd. Eiser kan mede op deze grond niet langer dit onrechtmatig beslag gedogen;
6. Het litigieuze voertuig verkeert thans in slechte staat van onderhoud en gevreesd wordt dat het bij teruggave in een deplorabele althans niet rijdbare staat zal verkeren. Het voertuig wordt door de vader van gedaagde dagelijks op de openbare weg bereden.
Eiser heeft derhalve een dringend belang bij de opheffing van voormeld beslag;
7. Eiser heeft dan ook recht en belang de opheffing van het beslag c.q. de afgifte van voormeld voertuig te vorderen, terwijl uit het voorgaande reeds blijkt dat er hier sprake is van een vordering met een spoedeisend karakter. Eisers belang vordert, gelet op het voorgaande, een onverwijlde voorziening bij voorraad;
Overwegende, dat de eisende partij op deze gronden heeft gevorderd;
dat bij vonnis in Kort Geding, uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut en op alle dagen en uren:
Primair:
– de opheffing zal worden bevolen van voormeld ten verzoeke van gedaagde bij proces-verbaal van de deuraarder James Edward Kolf van 10 mei 1991 no. 0467, A.R. No. 91-1934, ten laste van eiser gelegde revindicatoir beslag;
Subsidiair:
– gedaagde zal worden gelast om binnen 24 uur, althans binnen een door de Rechter in goede justitie vast te, stellen termijn, vorenomschreven voertuig aan eiser af te geven met bepaling dat gedaagde voor elke dag dat zij in gebreke blijft te voldoen aan dit vonnis, ten titel van dwangsom aan eiser een bedrag van f 500,– zal verbeuren, kosten rechtens;
Overwegende, dat [appellante] als gedaagde partij in eerste aanleg bij conclusie van antwoord onder overlegging van produkties – welke geacht moeten worden te dezer plaatse te zijn ingelast – de vordering heeft bestreden en daarbij heeft geconcludeerd:
– dat eiser niet ontvankelijk zal worden verklaard in zijn vordering, althans hem deze zal worden geweigerd, als zijnde ongegrond en niet bewezen;
Overwegende, dat partijen vervolgens bij conclusies van repliek en dupliek haar stellingen nader hebben toegelicht en verdedigd, onder overlegging van produkties, waarna de Kantonrechter bij vonnis in Kort Geding van 13 februari 1992 op de daarin opgenomen gronden:
– gedaagde heeft gelast om binnen één dag na de uitspraak de Jeep van het merk Suzuki [type], politienummer [kenteken], aan de eiser af te geven;
– gedaagde heeft veroordeeld om ten titel van dwangsom aan de eiser te betalen de som van Sf. 500,– (vijfhonderd gulden) per dag, voor iedere dag dat zij ingebreke blijf aan voormelde veroordeling te voldoen;
– dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard;
– gedaagde heeft veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van eiser gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op Sf. 74,– (vier en zeventig gulden);
– het meer of anders gevorderde heeft geweigerd;
Overwegende, dat blijkens hogervermeld proces-verbaal [appellante] in hoger beroep is gekomen van voormeld eindvonnis in Kort Geding van 13 februari 1992;
Overwegende, dat bij exploit van deurwaarder M. Mangre van 2 juli 1992 aan geïntimeerde aanzegging van het ingestelde hoger beroep is gedaan, terwijl uit de ten processe aanwezige stukken blijkt, dat de rechtsdag voor de behandeling der zaak in hoger beroep voor het Hof van Justitie aan partijen is aangezegd;
Overwegende, dat de advocaten van partijen te dienende dage de zaak bij pleidooi nader hebben toegelicht en verdedigd, waarna vonnis is gevraagd, waarvan de uitspraak werd bepaald op heden.
Ten aanzien van het recht
Overwegende, dat appellante tijdig in hoger beroep is gekomen tegen het vonnis van de Kantonrechter in het Eerste Kanton, in Kort Geding gewezen tussen partijen en uitgesproken op 13 februari 1992;
Overwegende, dat appellante zich door het vonnis a quo gegriefd acht en het navolgende heeft aangevoerd:
Appellante heeft na daartoe verkregen verlof van de Kantonrechter in het Eerste Kanton revindicatoir beslag doen leggen op aan haar in eigendom toebehorende auto, merk Suzuki [type], dragende het politiekenteken [kenteken] etc. etc.
Appellante verwijst naar de door haar ingediende bescheiden, welke in eerste aanleg (Kort Geding) door haar zijn overgelegd met verzoek deze bescheiden hier als ingelast en geïnsereerd te willen aanmerken.
Uit genoemde bescheiden blijkt onomstotelijk dat appellante eigenaresse is van het litigieuze voertuig.
Geïntimeerde heeft op geen enkele wijze zijn eigendomsrecht – niet eens summierlijk – in rechte kunnen waarmaken,weshalve appellante niet vermag in te zien, dat geïntimeerde hier als principiële vraag aan de orde stelt of onder de gegeven omstandigheden de gedaagde (lees appellante) het recht heeft het beslagen goed bij de eiser te doen weghalen en in de macht van de bewaarster te stellen (vide 3e overweging vonnis).
Appellante is van oordeel dat bovengenoemde principiële vraag van geïntimeerde thans niet aan de orde is.
Aan de orde is de vraag wie de eigenaar is van voormeld litigieuze voertuig.
Op deze vraag heeft geïntimeerde geen antwoord gegeven, noch heeft op slinkse wijze de rechter om de tuin geleid.
Noch summierlijk, noch door het overleggen van bescheiden heeft geïntimeerde (alstoen eiser) zijn vordering in rechte waargemaakt.
Appellante heeft op grond van de wet, welk recht zij daartoe mocht gebruiken, revindicatoir beslag doen leggen op het litigieuze voertuig.
Revindicatoir beslag is het goed uit de macht van de bezitter te halen, indien men (in casu appellante) summierlijk kan aantonen eigenaar(es) te zijn.
De wetgever heeft expliciet aangegeven dat het goed uit de macht van de bezitter gehaald mag worden, reden waarom de principiële vraag hier niet aan de orde is, Zoals eerder aangegeven is de eigendomsvraag hier aan de orde. Apellante is het niet eens met de Kantonrechter in Kort Geding, wanneer hij onder meer overweegt dat de eiser (lees geïntimeerde) tot op dat ogenblik de houder van die auto is en mag hij hiervan op de normale wijze gebruik maken (vide 4e overweging vonnis). Met deze overweging heeft appellante bijzonder veel preblemen, vooral wanneer in rechte is komen vast te staan, mede gelet op de overgelegde bescheiden die door appellante zijn overlegd, dat zij als eigenaresse van het litigieuze voertuig kan worden aangemerkt. Appellante kan zich niet verenigen met de laatste overweging, wanneer de rechter in Kort Geding onder meer overweegt, dat zij de subsidiaire vordering zullen toewijzen, als na te melden, omdat de gedaagde (lees appellante) in strijd met het karakter van het revindicatoir beslag dat het uit het bezit van de eiser (lees geïntimeerde) heeft doen weghalen etc….
In rechtdoende heeft de Rechter in Kort Geding appellante gelast op grond van de laatste overweging om binnen 1 (één) dag na de uitspraak het litigieuze voertuig aan geïntimeerde af te geven, ten titel van een dwangsom van Sf. 500,– (vijfhonderd gulden) per dag, voor elke dag dat zij in gebreke blijft aan de voormelde veroordeling te voldoen. De Kantonrechter heeft slechts volstaan met de blote redenering dat appellante in strijd heeft gehandeld met het karakter van het revindicatoir beslag door het goed uit het bezit van de geïntimeerde te doen weghalen. Volgens de wet, de doctrine en gewoonte is het karakter van het revindicatoir beslag juist om het goed uit de macht van de ander partij te te halen, wanneer hij/zij die revindicatoir beslag verzocht summierlijk kan aantonen eigenaar te zijn.
Op geen enkele wijze heeft geïntimeerde, noch de Rechter aangegeven dat op andere wijze misbruik/of in strijd is gehandeld met het beslagrecht, in casu het revindicatoir beslag. Integendeel zou appellante, indien zij het voertuig niet uit de macht van geïntimeerde zou halen meer schade hebben geleden. Reeds nu heeft appellante schade.
Met conclusie:
dat het primaire en subsidiaire gevorderde geïntimeerde diende te worden geweigerd, vooral wanneer gelet wordt op de conclusie van antwoord en dupliek, alsmede op de overgelegde bescheiden, welke door geïntimeerde niet van valsheid zijn beticht en die verplicht volledig bewijskracht hebben geleverd, hebbende geïntimeerde het gestelde van appellante (alstoen gedaagde) niet weersproken.
Het is op deze gronden dat appellante de eer heeft te concluderen, dat het het Hof moge behagen, te vernietigen het vonnis van de Kantonrechter in het Eerste Kanton in Kort Geding gewezen op 13 februari 1992, waarvan beroep en opnieuw rechtdoende, de gevraagde voorziening, zowel het primaire als het subsidiaire zal worden geweigerd, met de teruggave van voormeld litigieuze voertuig aan appellante;
Overwegende, dat appellante naar ’s Hoven voorlopig oordeel over het hoofd heeft gezien, dat de ratio van het conservatoir beslag, namelijk voorkoming van waardevermindering, hier niet geldt;
dat de Kantonrechter terecht heeft beslist, dat de eigendomsvraag onopgelost blijft tot aan de rechterlijke uitspraak op de vordering ten principale over deze vraag en dat tot op dat ogenblik de houder i.c. geïntimeerde op grond van zijn tot dan toe geldende pretentie, het voertuig in kwestie op normale wijze mag gebruiken;
dat appellante als revindicante, naar de Kantonrechter eveneens terecht heeft overwogen, het gebruik van het litigieuze voertuig door geïntimeerde slechts zou kunnen verhinderen door sequestratie (art. 1755 S.B.W.) uit te lokken (zie art, 1757 sub 2 S.B.W.);
Overwegende, dat nu zulks niet is gesteld of gebleken, het er voor moet worden gehouden, dat appellante die mogelijkheid niet te baat heeft genomen;
Overwegende, dat tenslotte zij opgemerkt, dat, ofschoon de Kantonrechter in de vijfde rechtsoverweging van het vonnis a quo oordeelt, het primair gevorderde te zullen weigeren, hetgeen op aan dat oordeel ten grondslag gelegde overwegingen juist is, zulks toch niet met zoveel woorden in het dictum van het vonnis blijkt;
Overwegende, dat op grond hiervan het beroepen vonnis dient te worden vernietigd en in voege als na te melden opnieuw dient te worden beslist;
Rechtdoende in hoger beroep in kort geding
Vernietigt het vonnis van de Kantonrechter in het Eerste Kanton in Kort Geding gewezen tussen partijen en uitgesproken op 13 februari 1992, waarvan beroep;
En opnieuw rechtdoende
Weigert alsnog de primaire gevraagde voorziening;
En voorts
Wijst toe de subsidiaire gevraagde voorziening in voege als na te melden;
Gelast appellante om binnen één dag na betekening van dit vonnis de Jeep van het merk Suzuki [type], politienummer [kenteken] aan geïntimeerde af te geven; Veroordeelt appellante om ten titel van dwangsom aan geïntimeerde te betalen de som van Sf. 500,– (vijfhonderd gulden) per dag voor iedere dag dat zij in gebreke blijft aan voormelde veroordeling te voldoen;
Veroordeelt appellante in de proceskosten in beide instanties aan de zijde van geïntimeerde gevallen:in eerste aanleg begroot op Sf. 73,–;
in hoger beroep begroot op Sf. 250,–
met inbegrip van het door het Hof aan zijn advocaat voor het door hem gehouden pleidooi toegekend salaris van Sf. 250,–;
bepalende het Hof het salaris van de advocaat van appellante eveneens op Sf. 250,–;