- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer A-276
- Uitspraakdatum 29 januari 1993
- Publicatiedatum 12 april 2019
- Rechtsgebied Ambtenarenrecht
-
Inhoudsindicatie
Eiser wordt niet ontvankelijk verklaard in zijn vorderingen:
– tot opheffing van de blokkering van zijn salaris en tot uitbetaling van zijn salaris vermeerderd met de wettelijke renten vanaf de dag van indiening van het verzoekschrift, aangezien de vordering is ingediend meer dan een maand nadat de handeling (i.c. de blokkering van zijn salaris) te zijner kennis is gekomen;
– tot bevordering in verband met het behalen van het diploma “Elementair Statistiek”, aangezien aan de folder van het AIgemeen Bureau voor de Statistiek – waarop de aanspraak gebaseerd wordt – elke wettelijke basis ontbreekt;
– tot het uitvoering geven aan een beschikking van de Minister van Financiën houdende zijn bevordering, aangezien het gevorderde niet valt binnen de limitatieve opsomming in artikel 79 lid 2 van de Personeelswet van hetgeen van het Hof als ambtenarengerecht kan worden gevorderd (verzoeker had zijn vordering op het bepaalde in artikel 79 lid 1 sub b) moeten baseren (artt. 5 lid 2 en 79 lid 2 Personeelswet).
Uitspraak
HOF VAN JUSTITIE (Ambtenarengerecht), 29 januari 1993
(Mrs. R.E.Th. Oosterling, J.R.von Niesewand en O.W. Abendanon)
[verzoeker], ambtenaar B lste klasse, wonende te [district] aan de [adres], voor wie als gemachtigde optreedt Mr. J.J. EMANUELSON, advocaat, verzoeker,
tegen
DE STAAT SURINAME, met name het Ministerie van Financiën, rechts persoon, in rechten vertegenwoordigd worden door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie van Suriname, kantoorhoudende te Paramaribo te zijnen Parkette aan de Gravenstraat 3, voor wie als gemachtigde optreedt Mr. W.A. RICHARDS, advokaat, verweerder.
De President spreekt in deze zaak in naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit:
Het Hof van Justitie van Suriname;
Gezien de stukken;
Gehoord partijen;
TEN AANZIEN VAN DE FEITEN:
Overwegende, dat [verzoeker] zich bij verzoekschrift tot het Hof heeft gewend, daarbij stellende:
1. Dat verzoeker de volgende vordering wenst in te stellen bij het Hof als Ambtenarengerecht tegen DE STAAT SURINAME, met name het Ministerie van Financiën, rechtspersoon, in rechten vertegenwoordigd worden door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie van Suriname, kantoorhoudende te Paramaribo te zijnen Parkette aan de Gravenstraat 3, verweerder;
2. Dat, blijkens hierbij in afschrift overgelegde beschikking van de Minister van Financiën en Planning de dato 28 januari 1985 no. La. PZ. [nummer 1], te rekenen van 1 januari 1985 verzoeker, werkzaam op het Algemeen Bureau voor de Statistiek, in de rang van ambtenaar B 3de klasse in vaste dienst werd aangesteld, onder toekenning van een bezoldiging van f. 436,- (VIERHONDERD ZES EN DERTIG GULDEN) per maand; dat verzoeker mitsdien is ambtenaar in de zin van de Personeelswet;
3. Dat, blijkens hierbij eveneens in fotocopie overgelegde beschikking van de Minister van Financiën de dato 20 september 1989 La. F. PZ. [nummer 2]:
te rekenen van 1 februari 1985 de bezoldiging van verzoeker werd herzien en nader vastgesteld op
f. 453,– (VIERHONDERD DRIE EN VIJFTIG GULDEN) per maand;
b. te rekenen van 1 januari 1986 dit salaris met een bedrag van f. 17,–(ZEVENTIEN GULDEN) werd verhoogd en alzo gebracht op f. 470,–(VIERHONDERD EN ZEVENTIG GULDEN) per maand;
c. te rekenen van 1 januari 1987 verzoeker werd bevorderd tot ambtenaar B lste klasse, onder toekenning van een bezoldiging van f. 546,–(VIJFHONDERD ZES EN VEERTIG GULDEN) per maand;
d. te rekenen van 1 januari 1988 de bezoldiging van verzoeker werd verhoogd met f. 20,– (TWINTIG GULDEN) en alzo gebracht op f. 566,–(VIJFHONDERD ZES EN ZESTIG GULDEN); voorts werd deze bezoldiging, ingevolge de resolutie van 20 januari 1989 no. 366 (GB. 1989 no.7) herzien en gebracht op
f. 586,– (VIJFHONDERD ZES EN TACTHTIG GULDEN) per maand (schaal 6);
e. te rekenen van 1 januari 1989 het salaris van verzoeker werd verhoogd met f. 20,– en alzo gebracht
f. 606,– (ZESHONDERD EN ZES GULDEN) per maand;
4. Dat, ondanks alle vorenvermelde beschikkingen van de Minister van Financiën, die een verhoging van het salaris van verzoeker beogen en ondanks de bevordering van verzoeker te rekenen van 1 januari 1987 tot ambtenaar B 1ste klasse, waarbij zoals hiervoren onder het tweede ”dat” onder c vermeld, zijn salaris alstoen f. 546,– (VIJFHONDERD ZES EN VEERTIG GULDEN) per maand had moeten bedragen, verzoeker, blijkens de hierbij overgelegde salarisstroken, tot en met de maand november 1990 slechts een brutobedrag van f. 521,– (VIJFHONDERD EEN EN TWINTIG GULDEN) per maand aan salaris heeft ontvangen;
5. Dat verzoeker voorts hierbij overlegt fotocopie van het door hem op 21 augustus 1985 behaald diploma, na met gunstig gevolg afgelegd Staatsexamen ”Elementair Statistiek” (G.B. 1975 no. 11), welk diploma de bezitter recht geeft op een benoeming in de rang van ambtenaar B 1 ste klasse en de inschaling in schaal 6 van de salarisregeling voor bureau-ambtenaren (f. 546,– – f. 694,–);
6. Dat de inpassing van het salaris van verzoeker in schaal 6 van de in het jaar 1985 voor bureau-ambtenaren geldende salarisreeksen voor verzoeker, na behaald diploma ”Elementair Statistiek” niet heeft plaatsgevonden, doch verzoeker met zijn salaris in schaal 4 van gemelde salarisreeksen is ”blijven steken” en dat zulks, naar verzoeker eerst thans is gebleken geschiedde vanwege en in opdracht van de Directeur van het Algemeen Bureau voor de Statistiek. Gemelde Directeur heeft jegens verzoeker de disciplinaire maatregelen getroffen, dat voor hem, verzoeker, gedurende een periode van 4 (vier)jaren, te rekenen van het jaar 1985, geen bevordering c.q. benoeming in een hogere rang zal gelden, ongeacht het bezit van enig diploma;
7. Dat deze maatregel door deDirecteur van het Algemeen Bureau voor de Statistiek jegens verzoeker werd getroffen, vanwege de omstandigheid dat verzoeker niet ”netjes genoeg” en met o.m. ”badslippers” op het werk verschijnt; dat het ook om deze reden is geweest, dat de. voormelde Directeur, te rekenen van 1 november 1990 de uitbetaling van het salaris aan verzoeker dat bruto f. 527,– per rnaand bedraagt en netto f. 429,40 beloopt, heeft geblokkeerd, nadat eerder aan verzoeker de toegang tot het werkterrein werd ontzegd totdat hij behoorlijk gekleed op het werk verschijnt;
8. Dat van de door de Directeur van het Algemeen Bureau voor de Statistiek tegen verzoeker getroffen disciplinaire maatregelen, z.a. de onthouding van bevordering van verzoeker gedurende 4 jaren, ondanks een behaald diploma, werd aan verzoeker noch schriftelijk, noch mondeling mededeling gedaan, hetgeen naar het oordeel van verzoeker in strijd is met artikel 5 van de Personeelswet;
9. Dat verzoeker bij schrijven van de Directeur van het Algemeen Bureau voor de Statistiek de dato 28 augustus 1990 FPZ/[nummer 3]49 intern, welk schrijven hierbij wordt overgelegd, onwettig verzuim van het werk gedurende het tijdvak 16 juli 1990 tot en met 22 augustus d.a:v, wordt verweten, met verzoek zich terzake op uiterlijk 1 september 1990 te verantwoorden, aangezien noch het inzenden van een dokters-attest, noch zijn diensthervatting op 23 augustus 1990 als verweer voor zijn onwettige afwezigheid kan worden opgevat; dat een door verzoeker, die maagpatient is, vóór l september 1990 ingezonden verweerschrift geen genade kon vinden bij gemelde Directeur en de door deze tegen verzoeker getroffen disciplinaire maatregelen werden gehandhaafd, zonder dat de door de Personeelswet vereiste schriftelijke mededeling aan verzoeker werd gedaan;
10. Dat, ondanks de ministeriële beschikking van 20 september 1989 La. F. PZ. [nummer 2] verzoeker, in opdracht van voormelde Directeur van het ABS aldaar als bode/porter van dit Bureau heeft moeten fungeren, hetgeen in feite een degradatie van verzoeker voor hem betekende;
11. Dat zelfs de bemiddeling van de Werknemersorganisatie van het Algemeen Bureau voor de Statistiek om aan verzoeker in deze aangelegenheid recht te doen wedervaren, heeft niet mogen baten. De jegens verzoeker getroffen disciplinaire maatregelen werden en worden nog steeds onverkort gehandhaafd, zoals blijkt uit bijgaand schrijven van deze organisatie de dato 30 augustus 1990 aan de Minister van Financiën, waarvan hierbij een afschrift wordt overgelegd;
12. Dat, naar het oordeel van verzoeker, de Directeur van het Algemeen Bureau voor de Statistiek, geheel ten onrechte aan hem heeft onthouden zijn bevordering na het behalen van het diploma ”Elementair Statistiek” op 21 augustus 1985 en bovendien pertinent weigert te doen uitvoeren de beschikking van de Minister van Financiën de dato 20 september 1989 La. F. PZ. [nummer 2] waarbij verzoeker te rekenen van 1 januari 1987 werd bevorderd tot ambtenaar B l ste klasse, onder toekenning van een aanvangsbezoldiging van f. 546,– (VIJFHONDERD ZES EN VEERTIG GULDEN) per maand, (schaal 6); Deze beschikking werd aan verzoeker, bij aan-vraag, onderhands verstrekt door de afdeling Personeelszaken van het Ministerie van Financiën. Officiële toezending van deze beschikking aan verzoeker heeft nimmer plaatsgevonden en de uitvoering hiervan heeft evenmin plaatsgehad;
13. Dat, naar aanleiding van het vorengestelde, verzoeker in dermate ernstige financiële problemen is komen te verkeren, waardoor hij thans niet meer in staat is in zijn eigen levensonderhoud te voorzien;
14. Dat verzoeker, ondanks herhaalde daartoe gedane pogingen, geen duidelijkheid van verweerder heeft kunnen verkrijgen met betrekking tot zijn rechtspositie alsmede de voortdurende blokkering van zijn salaris;
Overwegende, dat verzoeker op deze gronden heeft gevorderd:
– dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voonaad:
A. de verweerder zal worden bevolen onmiddellijk na de uitspraak van het vonnis, althans binnen een door het Hof te bepalen termijn, de blokkering van het salaris van verzoeker, te rekenen van 1 november 1990 op te heffen, onder verbeurte van een dwangsom van f. 100,– per dag voor elke dag dat de verweerder weigert aan voormeld bevel te voldoen;
B. de verweerder zal worden bevolen het beschikbaar gekomen salaris van verzoeker vanaf de maand november 1990, vermeerderd met de wettelijke rente hierover, vanaf de dag van indiening van dit verzoekschrift tot aan de die der algehele voldoening, aan verzoeker uit te betalen c.q. uit te keren en voorts met de uitbetaling van het salaris van verzoeker voort te gaan, zo nodig bijwege van voorschot, totdat verzoekers rechtspositie c.q. diens dienstbetrekking zal zijn hersteld;
C. de verweerder voorts zal worden bevolen aan verzoeker, binnen de gebruikelijke termijn na het behalen van het diploma ”Elementair Statistiek” de bevordering toe te kennen welke in de regel aan bezitters van dit diploma wordt toegekend;
D. de verweerder zal worden bevolen uitvoering te geven aan de beschikking van de Minister van Financiën de dato 20 september 1989 La. F. PZ. [nummer 2], waarbij verzoeker werd bevorderd tot de rang van ambtenaar B 1 ste klasse, kosten rechtens;
Overwegende, dat van de Staat Suriname binnen de bij de Wet gestelde termijn een verweerschrift is binnengekomen, waarbij hij als verweer heeft aangevoerd: dat verzoeker vordert:
a. dat verweerder zal worden bevolen onmiddellijk na de uitspraak van het vonnis, althans binnen een door het Hof te bepalen termijn, de blokkering van het salaris van verzoeker, te rekenen van 1 november 1990 op te heffen, onder verbeurte van een dwangsom van f. 100,– per dag voor elke dag dat de verweerder weigert aan voormeld bevel te voldoen;
b. de verweerder zal worden bevolen het beschikbaar gekomen salaris van verzoeker van de maand november 1990, vermeerderd met de wettelijke rente hierover, vanaf de dag van indiening van dit verzoekschrift tot aan die der algehele voldoening, aan verzoeker uit te betalen c.q. uit te keren, en voorts met de uitbetaling van het salaris van verzoeker voort te gaan, zo nodig bijwege van voorschot, totdat verzoekers rechtspositie c.q. diens dienstbetrekking zal zijn hersteld;
c. de verweerder voorts zal worden bevolen aan verzoeker, binnen de gebruikelijke termijn na het behalen van het diploma ”Elementair Statistiek” de bevordering toe te kennen welke in de regel aan bezitters van dit diploma wordt toegekend;
d. de verweerder zal worden bevolen uitvoering te geven aan de beschikking van de Minister van Financiën de dato 20 september 1989 La. F. PZ. [nummer 2], waarbij verzoeker werd bevorderd tot de rang van ambtenaar B lste klasse;
e. verweerder merkt ten aanzien van het sub a en b gevorderd op, dat verzoeker gedurende de periode invoege als uit de hierbij overlegde copieën ter zake blijken, zonder wettige redenen van het werk heeft verzuimd en derhalve ingevolge het bepaalde in artikel 28 lid 3 van de Personeelswet G.B. 1962 no. 195 geen aanspraak maakt op loon over die periode. Voorts merkt verweerder ten aanzien van het sub c gevorderde op, dat het bevorderen van een ambtenaar na het behalen van het diploma ”Elementair Sta-tistiek” – zoals in casu verzoeker – niet imperatief is voorgeschreven ten blijke waarvan verweerder hierbij een fotocopie overlegt van de resolutie van 28 januari 1975 no. [nummer 4]. Verweerder verwijst tenslotte voor wat het sub d gevorderde betreft, het Hof naar het bepaalde in artikel 5 van de Personeelswet. Bovendien kan verzoeker ten aanzien hiervan niet bij het Hof ingevolge het bepaalde van artikel 80 van evengenoemde wet in beroep komen, vermits ten aanzien van verzoeker over het sub d gevorderde geen ”Besluit” is genomen, nu de beschikking a quo niet aan verzoeker is uitgereikt.
De verweerder ontkent al hetgeen dat niet woordelijk en uitdrukkelijk door haar wordt erkend;
Overwegende, dat verweerder op deze gronden heeft geconcludeerd:
– dat verzoeker zowel zijn primaire als subsidiaire vorderingen zullen worden afgewezen;
Overwegende, dat ingevolge ’s Hofs beschikking d.d. 27 december 1991 in Raadkamer zijn verschenen, verzoeker in persoon bijgestaan door zijn gemachtigde, advokaat Mr. J.J. Emanuelson, de gemachtigde van verweerder advokaat Mr. W.A. Richards, de heer E.R. van Varseveld, Hoofd Personeelszaken van het Ministerie van Financiën en mevrouw C.I. Pinas, maatschappelijk werkster op het Ministerie van Financiën, die hebben verklaard gelijk in de daarvan opgemaakte – hier als ingelast te beschouwen – processen-verbaal staat gerelateerd;
Overwegende, dat door de gemachtigde van verweerder hierna een evaluatie rapport over verzoeker is overgelegd, waarvan de inhoud hier als ingelast dient te worden beschouwd;
Overwegende, dat de gemachtigde van verzoeker vervolgens een hier als geïnsereerd aan te merken schriftelijke conclusie tot uitlating over het door verweerder uitgebracht rapport heeft genomen;
Overwegende, dat nadat de gemachtigden van partijen de zaak bij pleidooi nader hebben toegelicht en verdedigd, vonnis is gevraagd, waarvan de uitspraak aanvankelijk was bepaald op 15 januari 1993, nader op 12 februari 1993, doch bij vervroeging op heden;
TEN AANZIEN VAN HET RECHT:
Overwegende, dat verzoeker blijkens het petitum onder A van zijn verzoekschrift heeft gevorderd, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, verweerder te bevelen onmiddellijk na de uitspraak van het vonnis, althans binnen een door het Hof te bepalen termijn, de blokkering van het salaris van verzoeker, te rekenen van 1 november 1990 op te heffen, onder verbeurte van een dwangsom van f. 100,– per dag, voor elke dag dat de verweerder weigert aan voormeld bevel te voldoen;
Overwegende, te dien aanzien, dat tussen partijen als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, in confesso is, dat verzoeker ambtenaar in de zin van artikel 1 van de Personeelswet, tewerkgesteld is op het Ministerie van Financiën, afdeling Algemeen Bureau voor de Statistiek; dat verzoekers salaris door verweerder op 1 november 1990 werd geblokkeerd;
Overwegende, dat naar luid van artikel 80 lid 2, aanhef en onder b, zijn vorderingen, als bedoeld in artikel 79, eerste lid aanhef en onder ben c, niet ontvankelijk, indien zij zijn ingesteld:
a. …………………………………
b. – voorzover zij betrekking hebben op een genomen besluit of een verrichte handeling – meer dan een maand nadat het besluit ter kennis van de belanghebbende is gebracht, dan wel de handeling geacht kan worden te zijner kennis te zijn gekomen;
Overwegende, dat het Hof ervan uitgaat, dat de blokkering van verzoekers salaris geacht wordt op 1 november 1990 ter kennis van verzoeker te zijn gekomen, immers uit de zich in het procesdossier bevindende salarisslip in fotocopie blijkt dat;
Overwegende, dat blijkens de aantekening van de Griffier van het Hof van Justitie het verzoekschrift van verzoeker op 31 oktober 1991 ter Griffie van het Hof is ingekomen;
– dat nu de vordering onder A van het petitum, naar uit het voorgaande blijkt, meer dan een maand nadat de handeling, i.c. de blokkering van verzoekers salaris, geacht wordt ter kennis van hem – verzoeker – te zijn gekomen, is ingediend, is verzoeker in het onder A van het petitum gevorderde niet ontvankelijk;
Overwegende, dat verzoeker ook in het onder B van het petitum gevorderde niet ontvankelijk is, nu het is een sequeel van het onder A gevorderde ondergaat;
Overwegende, dat verzoeker onder C van het petitum heeft gevorderd, verweerder te bevelen aan hem – verzoeker – binnen de gebruikelijke termijn na het behalen van het diploma ”Elementair Statistlek” de bevordering toe te kennen, welke in de regel aan bezitters van het diploma wordt toegekend;
Overwegende, dat tussen partijen als enerzijds gesteld en anderzijds erkend rechtens in confesso is, dat verzoeker op 21 augustus 1985 het diploma ”Elementair Statistiek” heeft behaald;
– dat verzoeker, ten bewijze van zijn stelling, dat het diploma de bezitter daarvan recht geeft op een benoeming in de rang van ambtenaar B lste klasse en de inschaling in schaal 6 van de salarisregeling voor bureauambtenaren, heeft verwezen naar de passage in een zich onder de gedingstukken bevindende folder van het ALgemeen Bureau voor de Statistiek, luidende:
”Bezitters van het diploma Elementair Statistiek maken in Overheidsdienst aanspraak op een benoeming tot ambtenaar B lste klasse (schaal 6, per 5 augustus 1982 bruto maandinkomen 457 – 566)”;
Overwegende, dat nu aan de folder van het A!gemeen Bureau voor de Statistiek elke wettelijke basis ontbreekt en niet gesproken kan worden van een vereiste, waaraan men moet voldoen om benoemd te worden tot ambtenaar B lste klasse, dient toewijzing van dat gevorderde onder C geheel achterwege te blijven;
Overwegende, dat door verzoeker onder D van het petitum wordt gevorderd, verweerder te bevelen uitvoering te geven aan de beschikking van de Minister van Financiën d.d. 20 september 1989 La. F. PZ. [nummer 2], waarbij verzoeker werd bevorderd tot de rang van ambtenaar B 1 ste klasse;
Overwegende, dat opgemerkt zij, dat de omstandigheid, dat de inhoud van voormelde beschikking niet op de bij artikel 5 Personeelswet voorgeschreven wijze ter kennis van verzoeker is gebracht, aan de totstandkoming daarvan niet afdoet;
Overwegende, dat het den Hove overigens voorkomt, dat gelet op het feit, dat hetgeen van het Hof als Gerecht in Ambtenarenzaken kan worden gevorderd, limitatief omschreven is in artikel 79 der Personeelswet en het onder D van het petitum gevorderde daaronder niet valt, het Hof niet bevoegd is tot kennisneming daarvan;
Overwegende, dat naar ’s Hoven oordeel, verzoeker zijn vordering had moeten baseren op het bepaalde onder artikel 79 lid l sub b van genoemde wet, wat hij niet heeft gedaan;
Overwegende, dat het Hof dan ook tot de slotconclusie komt, dat verzoeker niet ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vorderingen sub A t/m D;
Gezien de betrekkelijke wetsartikelen;
RECHTDOENDE IN AMBTENARENZAKEN:
Verklaart verzoeker niet ontvankelijk in zijn vorderingen;