- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer A-269
- Uitspraakdatum 15 januari 1993
- Publicatiedatum 12 april 2019
- Rechtsgebied Ambtenarenrecht
-
Inhoudsindicatie
Een vordering tot intrekking c.q.. vernietiging van een ontheffingsbesluit kan – ongeacht wat de aan de vordering ten grondslag gelegde feiten ook mogen zijn – niet worden toegewezen, aangezien hetgeen van het Hof van Justitie als ambtenarengerecht kan worden gevorderd, limitatief in artikel 79 der Personeelswet is omschreven en het door eiser gevorderde niet in die limitatieve opsomming is opgenomen. (Art. 79 lid 2 Personeelswet)
Uitspraak
HOF VAN JUSTITIE (Ambtenarengerecht), 15 januari 1993
(Mrs. R.E.Th. Oosterling, E.S. Ombre en O.W. Abendanon)
[verzoeker], wonende te [district], ten deze domicilie kiezende aan de Watermolenstraat no. 32 te Paramaribo, ten kantore van zijn gemachtigde, advokaat Mr. H.R. SCHURMAN, verzoeker,
tegen
DE STAAT SURINAME, m.n. het Ministerie van Binnenlandse Zaken, rechtspersoon, in rechte vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie van Suriname, kantoorhoudende aan de Gravenstraat no. 3 te Paramaribo, voor wie als gemachtigde optreedt, advokaat Mr. A.R. BAARH, verweerder.
De President spreekt in deze zaak in naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit:
Het Hof van Justitie van Suriname;
Gezien de stukken;
Gehoord partijen;
TEN AANZIEN VAN DE FEITEN:
Overwegende, dat [verzoeker] zich bij verzoekschrift tot het Hof heeft gewend, daarbij stellende:
1. Dat verzoeker de navolgende wenst in te stellen tegen:
DE STAAT SURINAME, met name het Ministerie van Binnenlandse Zaken, rechtspersoon, in rechte vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie van Suriname, kantoorhoudende aan de Gravenstraat no. 3 te Paramaribo, verweerder;
2. Dat verzoeker op 22 augustus 1968 in dienst is getreden van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en te werkgesteld op het Bureau voor Burger Zaken (C.B.B.) in het distrikt Coronie;
3. Dat blijkens hierbij overgelegde resolutie van de President van de Republiek Suriname d.d. 3 september 1986, verzoeker, te rekenen van 1 januari 1986, is bevorderd tot Hoofd Ambtenaar B 3e klasse (schaal 16) en hem te belasten met de leiding van de afdeling Automatisering, onder toekenning van een bezoldiging van ƒ 1.722,– (EENDUIZEND ZEVENHONDERD TWEE EN TWINTIG GULDEN) per maand;
4. Dat verzoeker altijd zijn werkzaamheden tot volle tevredenheid van zijn superieuren heeft verricht, hebbende verzoeker zich steeds voorbeeldig en integer gedragen.
Verzoeker is ruim 23 jaar geleden in Coronie als controleur in dienst getreden en is vanwege zijn inzichten naar Paramaribo gehaald om op niveau bij te dragen aan de uitbouw van het C.B.B.
Verzoeker is jarenlang docent geweest aan de Interne Basis Opleiding C.B.B. personeel, welke opleiding mede door zijn initiatief tot stand is gekomen.
Verzoeker heeft verscheidene, belangrijke verbeteringen doorgevoerd in de wijze van functioneren van de totale bevolkingsadministratie, automatisering, invoering van hulppersoonskaarten in geheel Suriname, het instellen van hulpbureaus in de distrikten en in het verre binnenland, de verbetering van procedures van en aan dienstverleners, de registratie van vreemdelingen, de onmisbare bijdrage bij de tijdige sanering van de kiezersadministratie bij de organisatie van de verschillende verkiezingen in Suriname in 1977, 1980, 1987 en 1991;
5. Dat blijkens hierbij overgelegde resolutie van de President van de Republiek Suriname, de dato 19 juni 1991 verzoeker met ingang van heden uit zijn functie is ontheven, aangezien hij tijdens verkiezingstoespraken te Coronie in het openbaar heeft verkondigd dat hij personen administratief tijdelijk heeft verhuisd naar Coronie, teneinde hen in staat te stellen in het kiesdistrikt (Coronie) hun stem op hem, verzoeker, als kandidaat van de Nationale Assemblée te brengen.
Dat volgens het Openbaar Ministerie in het onderhavige geval sprake is van vermoeden van gepleegde ernstige strafbare feiten, bij voortduring gepleegd door verzoeker;
6. Verzoeker ontkent met klem enig strafbaar feit te hebben gepleegd en voelt zich in zijn goede naam en eer ernstig aangetast door dit besluit.
Verzoeker is van oordeel dat dit besluit niet in stand kan blijven, nu er geen gronden aanwezig zijn die dit besluit rechtvaardigen.
Verzoeker is ambtenaar en is op hem de Personeelswet (P.W.) van toepassing, daargelaten het feit dat verzoeker niet de gelegenheid heeft gehad zich te verweren;
7. Verzoeker ontkomt niet aan de indruk dat dit besluit met politieke redenen is omkleed, nu hij kandidaat was gesteld van Palu in het distrikt Coronie, bij de afgelopen verkiezing van 25 mei 1991;
8. Dat het besluit van 19 juni 1991 ernstige consekwenten heeft voor verzoeker in zijn verdere loopbaan, hebbende verweerder, althans het Ministerie van Binnenlandse Zaken, niet de nodige zorgvuldigheid in acht genomen, welk betamelijk is in het maatschappelijk verkeer ten aanzien van een persoon, weshalve zij zich schuldig maakt aan een onrechtmatige dam jegens verzoeker c.q. onbehoorlijk bestuur en de belangen niet goed te hebben afgewogen (vide 4e ”dat”);
9. Verzoeker wenst voorts te stellen dat het besluit van 19 juni 1991 niet in stand kan blijven, nu in het besluit is opgenomen dat: met ingang van heden de Hoofdambtenaar B 3e klasse in vaste dienst, belast met de leiding van de afdeling Inspektie bij het C.B.B. uit zijn functie wordt ontheven.
Verzoeker is blijkens bereids overgelegde resolutie de dato 3 september 1986 belast met de leiding van de afdeling Automatisering.
Onnodig te vermelden dat een ander besluit hierop van toepassing is.
Uit het bovenstaande blijkt dat het voornoemde besluit niet instand kan blijven doch nietig behoort te worden verklaard;
10. Dat verzoeker recht en belang heeft dat het besluit van 19 juni 1991 ongedaan wordt gemaakt c.q. nietig wordt verklaard en verzoeker in staat te stellen zijn huidige functie onmiddellijk te hervatten;
Overwegende, dat verzoeker op deze gronden heeft gevorderd:
– dat bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, verweerder, althans het Ministerie van Binnenlandse Zaken, zal worden gelast het besluit van 19 juni 1991 onmiddellijk, althans binnen een door de Rechter vast te stellen termijn, in te trekken, althans voornoemd besluit te vernietigen op straffe van een dwangsom van ƒ 500,– (VIJFHONDERD GULDEN) per dag, voor elke dag dat verweerder weigert hieraan te voldoen;
Overwegende, dat van de Staat Suriname geen verweer is binnen gekomen;
Overwegende, dat ingevolge ’s Hofs beschikking d.d. 31 oktober 1991 in Raadkamer zijn verschenen, verzoeker in persoon bijgestaan door zijn gemachtigde, advokaat Mr. H.R. SCHURMAN, advokaat Mr. A.R. BAARH, gemachtigde van verweerder en Mr. TROON, Directeur van Binnenlandse Zaken, die hebben verklaard gelijk in het daarvan opgemaakte – hier als ingelast te beschouwen – proces-verbaal staat gerelateerd;
Overwegende, dat de gemachtigde van verweerder een fotocopie van het strafdossier heeft vergelegd, waarvan de inhoud hier als ingelast dient te worden beschouwd;
Overwegende, dat de gemachtigden van partijen hierna hier als geïnsereed aan te merken schriftelijke conclusies tot uitlating hebben genomen;
Overwegende, dat nadat de gemachtigden van partijen de zaak bij pleidooi nader hebben toegelicht en verdedigd, onder overlegging van produkties, vonnis is gevraagd, waarvan het Hof de uitspraak heeft bepaald op heden.
TEN AANZIEN VAN HET RECHT:
Overwegende, dat verzoeker op de in zijn verzoekschrift aangevoerde gronden heeft gevorderd, dat bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, verweerder zal worden gelast het besluit van 19 juni 1991 Bureau no. II, no. [nummer], onmiddellijk, althans binnen een door het Hof vast te stellen termijn, in te trekken, althans voornoemd besluit te vernietigen, op straffe van een dwangsom van ƒ 500,– (VIJFHONDERD GULDEN) per dag, voor elke dag dat verweerder weigert hieraan te voldoen;
Overwegende, dat wat van de aan verzoekers vordering ten grondslag gelegde feiten ook moge zijn, zij in casu niet kunnen leiden tot toewijzing van verzoekers vordering;
Overwegende immers, dat blijkens de naar vaste rechtspraak aanvaarde leer, hetgeen van het Hof van Justitie als gerecht in ammtenarenzaken kan worden gevorderd, limitatief is omschreven in artikel 79 der Personeelswet (G.B. 1962 no. 195); conform:
1) vonnis Hof van Justitie (Ambtenarengerecht) d.d. 3 maart 1967, Surinaams Juristenblad van november 1967 no. 9, vonnis no. 74;
2) vonnis Hof van Justitie (Ambtenarengerecht) van 18 december 1970, Surinaams Juristenblad 1970 no. 15;
3) vonnis Hof van Justitie (Ambtenarengerecht) van 7 mei 1971, Surinaams Juristenblad 1971 no. 15;
Overwegende, dat nu hetgeen verzoeker vordert niet in de limitatieve opsomming is opgenomen, toewijzing van diens vordering reeds daarop afstuit;
– dat daaraan niets afdoet, nu verweerder abusievelijk in gemeld besluit heeft doen opnemen dat verzoeker belast is met de leiding van de afdeling Inspectie bij het Centraal Bureau voor Burgerzaken van het departement van Binnenlandse Zaken, instede van, dat verzoeker belast is met de leiding van de afdeling Automatisering (van gemeld departement);
Overwegende, dat het Hof verzoeker mitsdien niet ontvankelijk zal verklaren in diens vordering;
Gezien de betrekkelijke wetsartikelen;
RECHTDOENDE IN AMBTENARENZAKEN:
Verklaart verzoeker niet ontvankelijk in de door hem ingestelde vordering;