SRU-HvJ-1993-6

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer A-272
  • Uitspraakdatum 02 juli 1993
  • Publicatiedatum 12 april 2019
  • Rechtsgebied Ambtenarenrecht
  • Inhoudsindicatie

    Zodra een landsdienaar meer dan een jaar in totaal een definitief opengevallen functie heeft waargenomen en hij aan de wettelijke eisen van benoembaarheid daarin voldoet – en hij door of vanwege het bevoegd gezag met de waarneming van de functie is belast – wordt hij geacht stilzwijgend in die functie te zijn benoemd.
    Het achterwege laten van zodanige benoeming zonder de betrokkene mede te delen dat aan zijn taakvervulling een vormfout kleeft, is in strijd met het in het algemeen rechtsbewustzijn levend beginsel van behoorlijk bestuur, dat eist dat de landsdienaar eerlijk wordt behandeld.
    Hieraan doet niets af het feit, dat de betrokkene later tot stafambtenaar is bevorderd en belast met de functie van hoofd van een afdeling, vermits dit de jure niet gelijk is te stellen met het (geacht worden stilzwijgend) te zijn benoemd tot hoofd van die afdeling. (Artt. 22 lid 5 en 79 lid I Personeelswet).
    SJ 1993

Uitspraak

HOF VAN JUSTITIE (Ambtenarengerecht), 2 juli 1993
(Mrs. R.E.Th. Oosterling, J.R. Von Niesewand en E.S. Ombre).

[verzoeker], wonende aan [adres], [plantage] in [district], advokaat Mr. Y.V. VAN TRIGT, verzoeker,

tegen

DE STAAT SURINAME (Ministerie van Economische Zaken) rechtspersoon, in rechte vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie van Suriname, kantoorhoudende aan de Gravenstraat no. 3, advokaat Mr. J.J. EMANUELSON, verweerder.

De President spreekt in deze zaak in naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit:

Het Hof van Justitie van Suriname;

Gezien ’s Hofs interlocutoir vonnis van 7 februari 1992 tussen partijen gewezen en uitgesproken;

TEN AANZIEN VAN DE FEITEN:

Verwijzend naar en overnemend hetgeen bereids in’s Hofs voormeld vonnis is overwogen en beslist en voorts:

Overwegende, dat ter bevolen en gehouden comparitie van partijen zijn verschenen, verzoeker in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde, advokaat Mr. Y.V. VAN TRIGT, advokaat Mr. J.J. EMANUELSON, gemachtigde van verweerder en de heer E.J. VAN DER SAN, Waamemend Direkteur van Binnenlandse Zaken, die hebben verklaard gelijk in het daarvan opgemaakte – hier als ingelast te beschouwen – proces-verbaal staat gerelateerd;

Overwegende, dat de gemachtigde van verzoeker hierna een akte behorende bij het verzoekschrift en produktie heeft overgelegd, waarvan de inhoud, alsmede van de overgelegde produktie hier als ingelast dient te worden beschouwd;

Overwegende, dat de gemachtigde van verweerder vervolgens een antwoord akte heeft overgelegd, waarvan de inhoud eveneens hier als ingelast wordt beschouwd;

Overwegende, dat het Hof tenslotte vonnis in de zaak, aanvankelijk, had bepaald op 14 augustus 1992, doch na dit enige malen te hebben aangehouden, nader heeft bepaald op heden;

TEN AANZIEN VAN HET RECHT:

Overwegende, dat het Hof volhardt bij zijn interlocutoir vonnis, gewezen tussen partijen en uitgesproken op 7 februari 1992;

Overwegende, dat het in de rechtsoverwegingen van gemeld interlocutoir vonnis, geconstateerd schikkingsstadium waarin partijen alstoen verkeerden niet tot een minnelijke schikking tussen partijen heeft geleid, hebbende verweerder een op 8 april 1992 Bureau [nummers] gedagtekende resolutie ten aanzien van verzoeker doen uitgaan, waarmee de verzoeker zich niet kan verenigen;

– hebbende verzoeker het door hem ingediend verzoekschrift in zijn totaliteit gehandhaafd;

Overwegende met betrekking tot de thans ontstane rechtspositie van verzoeker en de daarmede verbandhoudende desiderata:

– dat naar luid van artikel 22 lid 5 van de Personeelwet (P.W.) wordt een landsdienaar zodra hij gedurende meer dan een jaar in totaal een definitief opengevallen functie heeft waargenomen en hij aan de wettelijke eisen van benoembaarheid daarin voldoet, geacht stilzwijgend in die functie te zijn benoemd;

– dat niet kan worden ontkend, dat voor het stilzwijgend benoemd geacht worden, een aantal voorwaarden moet zijn vervuld;

– de eerste is, dat de betrokken ambtenaar door of vanwege het bevoegde gezag met de waarneming van de functie moet zijn belast;

– dat dat in casu is geschied, blijkt uit het schrijven van 14 november 1989 van de Minister van Economische Zaken, waarbij de functie van Hoofd van de Afdeling Post- en Archiefzaken, te rekenen van 7 september 1989 werd waargenomen door het Onderhoofd daarvan, .i.c. verzoeker;

– dat zij opgemerkt, dat .het belasten van een ambtenaar met de waarneming van een hogere, in casu leidinggevende taak door de hoogste functionaris van een ministerie, verwachtingen wekt en impliceert, dat de daarvoor vereiste formaliteiten zijn vervuld, dan wel zullen worden vervuld;

– dat het achterwege laten daarvan, zonder aan verzoeker mede te delen, dat aan zijn taakvervulling een vormfout kleeft, die het intreden van wettelijk geregelde voordelen in de weg staat, in strijd is met in het algemeen rechtsbewustzijn levend beginsel van behoorlijk bestuur, dat eist, dat de andere partij – i.c. de ambtenaar – eerlijk wordt behandeld;

Overwegende, dat nu geen argument voor het tegendeel is aangevoerd, moet worden aangenomen, dat ook de andere voorwaarden in deze, te weten, het definitief opengevallen zijn der waargenomen functie en het voldoen van verzoeker aan de wettelijke eisen van benoembaarheid, zijn vervuld;

Overwegende, dat verzoeker dan ook moet worden geacht met ingang van 7 september 1990, een jaar nu zijn waarneming op 7 september 1989, stilzwijgend te zijn benoemd tot Hoofd van de Afdeling Post- en Archiefzaken;

– dat hieraan de (veel) latere benoeming van een andere functionaris op het Ministerie van Economische Zaken in de functie van Hoofd van de Afdeling Post- en Archiefzaken, hoegenaamd geen afbreuk kan doen;

Overwegende, dat de resolutie van 8 april 1992 Bureau [nummers], geenszins tot gevolg heeft, dat verzoeker geen belang meer zou hebben bij zijn vordering, blijkende immers uit gemelde resolutie, dat verzoeker te rekenen van 7 september 1989 is bevorderd tot stafambtenaar 3e klasse, schaal 13 (ƒ1.334,– – ƒ1.613,–), belast met de functie van Hoofd van de Afdeling Post- en Archiefzaken, hetgeen de iure niet gelijke is te stellen met het (geacht worden stilzwijgend) te zijn benoemd tot Hoofd van de Afdeling Post- en Archiefzaken;

Overwegende, dat het dictum van ’s Hofs vonnis dan ook als na te melden dient te luiden:

Gezien de betrekkelijke wetsartikelen van de Personeelswet;

RECHTDOENDE IN AMBTENARENZAKEN:

Gelast verweerder om de benoeming en het salaris van verzoeker te doen geschieden als Hoofd van de Afdeling Post- en Archiefzaken van het Ministerie van thans Handel en Industrie, volgens het bepaalde in artikel 22 lid 5 van de Personeelswet, en wel te rekenen van 7 september 1990, overeenkomstig schaal 13 der salarisregeling;

Bepaalt, dat verzoeker een dwangsom van ƒ 250,– (TWEEHONDERD EN VIJFTIG GULDEN) per dag zal verbeuren, te betalen aan verzoeker voor elke dag dat hij binnen DRIE MAANDEN na dagtekening van dit vonnis, in gebreke blijft aan dit bevel te voldoen;

Wijst af het meer of anders gevorderde.