- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer GR-13395
- Uitspraakdatum 12 augustus 1994
- Publicatiedatum 18 maart 2019
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Arbeidsrecht.
Er is sprake van een regelmatige beëindiging van de dienstbetrekking aangezien werkgever aan de daarvoor geldende wettelijke vereiste voldaan heeft (ontslagvergunning).
Ontslag kan desondanks kennelijk onredelijk zijn, maar dit zal dan gemotiveerd moeten worden. In casu heeft werknemer geen afdoende motivatie gegeven en bovendien voorzieningen gevorderd die geen wettelijke grondslag hebben (zie de artikelen 1615s en 1615t BW).
Uitspraak
Hof van Justitie
12 augustus 1994, G.R. 13395
(Mrs. S. Gangaram Panday, A.I. Ramnewash, P.G. Wolff)
[appellant], wonende aan [adres] te [district], voor wie als gemachtigde optreedt, Mr. J. Kraag, advokaat, appellant,
tegen
A. N.V. De Surinaamsche Waterleiding Maatschappij, rechtspersoon, gevestigd en kantoorhoudende aan de Gravenstraat nr. 9 te Paramaribo, voor wie als gemachtigde optreedt, Mr. F. Kruisland, advokaat,
B. De Staat Suriname, met name het Ministerie van Arbeid, in rechte vertegenwoordigd wordende door de Procureur-generaal bij het Hof van Justitie, te zijnen Parkette aan de Gravenstraat nr. 52-54 te Paramaribo, voor wie als gemachtigde optreedt, Mr. J.J. Emanuelson, advokaat, geïntimeerden,
De fungerend-President spreekt in deze zaak in naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit:
Het Hof van Justitie van Suriname;
Gezien de stukken van het geding waaronder:
- het in afschrift overgelegd vonnis van de Kantonrechter in het Eerste Kanton van 6 april 1993 tussen partijen gewezen; .
- het proces-verbaal van de Griffier van het Eerste Kanton van 21 april 1993, waaruit blijkt van het instellen van hoger beroep;
Gehoord partijen bij monde van haar respectieve advokaten;
Ten aanzien van de feiten
Overwegende, dat uit de stukken van het geding in eerste aanleg blijkt, dat [appellant] als eisende partij in eerste aanleg zich bij verzoekschrift tot de Kantonrechter in het Eerste Kanton heeft gewend, daarbij stellende:
Eiser wenst de navolgende vordering op verkorte termijn in te stellen tegen:
A. N.V. De Surinaamse Waterleiding Maatschappij rechtspersoon, gevestigd en kantoorhoudende aan de Gravenstraat nr. 9 te Paramaribo, gedaagde.
B. De Staat Suriname, met name het Ministerie van Arbeid, in rechte vertegenwoordigd wordende door de Procureur-generaal bij het Hof van Justitie, te zijnen Parkette aan de Gravenstraat nr. 52-54.
- Eiser is ongeveer 11 (elf) jaren in dienst geweest van gedaagde sub a.
- Eiser is door gedaagde sub a per 1 oktober 1991 buiten functie gesteld vanwege ernstig plichtsverzuim hetwelk naar eiser ’s mening geheel en al onterecht is geschied althans niet conform de vigerende wettelijke bepalingen op dit gebied.
- Eiser is tevens bij besluit van de Ontslag-Commissie zijnde het vertegenwoordigheidsorgaan van gedaagde sub b d.d. 28 november 1991, ter kennis gebracht dat de aanvraag van gedaagde sub a ter verkrijging ener vergunning tot beëindiging van bovenstaand dienstverband door hun werd gehonoreerd;
- Eiser is bij schrijven d.d. 10 december 1991 door gedaagde op de hoogte gesteld dat de tussen hen bestaande dienstbetrekking door haar werd opgezegd en beëindigd per 1 mei 1992.
- Eiser is van mening de beëindiging van het dienstverband althans het aan hem verleend ontslag door gedaagde kennelijk onredelijk is.
- Eiser is tevens ervan overtuigend dat het genomen besluit van gedaagde sub b in strijd is met de maatschappelijke zorgvuldigheid welke in acht diende te worden jegens zijn persoon en/of goed, ten gevolge waarvan hij schade lijdt mitsdien is te kwalificeren als een onrechtmatige daad jegens eiser en de geleden en nog te lijden schade ontstaan is ten gevolge van de schuld gedaagde sub b, voorlopig gelijk te stellen aan het bedrag door de rechter vast te stellen als zijnde het gederfde loon bij eventueel herstel der dienstbetrekking vanaf de 1 mei 1992 t/m de dag der hervatting der werkzaamheden althans aan de door de rechter vast te stellen afkoopsom
- Eiser is derhalve gerechtigd gedaagden in rechte aan te spreken, meer speciaal gedaagde sub a die in strijd met de bij haar geldende C.A.O. bepalingen onder meer artikel 8.C daarvan en eiser aanspraak maakt op de doorbetaling van zijn salaris en alle aan de dienstbetrekking verbonden emolumenten.
- dat de eiser zich ten alle tijde bereid heeft gesteld en gehouden de bedongen arbeid te verrichten.
Overwegende, dat de eisende partij op deze gronden heeft gevorderd:
dat bij vonnis zover als mogelijk uitvoerbaar verklaard bij voorraad op de minuut en op alle dagen en uren:
a. het aan eiser verleende ontslag zal worden vernietigd althans nietig zal worden verklaard;
b. gedaagden zullen worden veroordeeld om aan eiser tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, zijn salaris ad f.1100,– per maand vanaf de maand mei 1992 en alle aan bedoelde dienstbetrekking verbonden emolumenten totdat de dienstbetrekking op regelmatige wijze zal zijn beëindigd, kosten rechtens;
Overwegende, dat de gemachtigden van gedaagden hier als geïnsereerd aan te merken schriftelijke conclusies hebben genomen waarbij de gemachtigde van gedaagde sub A tevens een produktie heeft overgelegd waarvan de inhoud eveneens hier als ingelast dient te worden beschouwd;
Overwegende, dat ten dage voor repliek en uitlating produktie bepaald de gemachtigde van eiser een schriftelijke conclusie heeft genomen waarvan de inhoud hier als ingelast moet worden beschouwd;
Overwegende, dat ten dage voor dupliek peremptoir bepaald de gemachtigde van de gedaagde sub B heeft gepersisteerd, terwijl de gemachtigde van gedaagde sub A een hier als geïnsereerd aan te merken schriftelijke conclusie heeft genomen;
Overwegende, dat de Kantonrechter hierna bij vonnis van 6 april 1993 op de daarin opgenomen gronden:
Eiser ‘s vorderingen heeft afgewezen;
Hem heeft veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van gedaagden gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op f. nihil;
Overwegende, dat blijkens hogervermeld proces-verbaal [appellant] in hoger beroep is gekomen van voormeld eindvonnis van 6 april 1993;
Overwegende, dat bij exploit van deurwaarder Sh. Kandhai van 31 augustus 1993 aan geïntimeerden aanzegging van het ingestelde hoger beroep is gedaan, terwijl uit de ten processe aanwezige stukken blijkt, dat de rechtsdag voor de behandeling der zaak in hoger beroep voor het Hof van Justitie aan partijen is aangezegd;
Overwegende, dat de advokaten van partijen te dienende dage de zaak bij pleidooi nader hebben toegelicht en verdedigd, hebbende advokaat Mr. Emanuelson ten dage voor dupliek peremptoir bepaald gepersisteerd bij zijn stellingen;
Overwegende, dat het Hof aanvankelijk vonnis in de zaak had bepaald op 15 juli 1994, doch nader op heden;
Ten aanzien van het recht
Overwegende, dat de appellant tijdig in appèl gekomen is van het vonnis van de Kantonrechter in het Eerste Kanton op 6 april 1993 tussen partijen gewezen en uitgesproken;
Overwegende, dat de appellant 4 (vier) grieven tegen dat vonnis aangevoerd heeft, die echter geen doel treffen omdat die voorbijgaan aan de motivering van de beslissing van de eerste rechter dat de appellant met als grondslag kennelijk onredelijk ontslag voor de ontslagverlening door de geïntimeerde sub A, de S.W.M., aan hem, slechts schadevergoeding of herstel van de dienstbetrekking had kunnen vorderen en niet – zoals de appellant gedaan heeft – de vernietiging of nietigverklaring van de ontslagverlening, met veroordeling van elk der geïntimeerden, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om het salaris ad f.1100,– (elfhonderd gulden) vanaf de maand mei 1992, enzovoorts, aan de appellant te voldoen, en wel totdat de dienstbetrekking op een regelmatige wijze beëindigd zal zijn (zie het petitum);
Overwegende, dat i.c. van een regelmatige beëindiging van de dienstbetrekking tussen de appellant en de S.W.M. sprake is, nu laatstgenoemde aan de daarvoor geldende wettelijke vereiste voldaan heeft, te weten de verkrijging van een ontslagvergunning van de geïntimeerde sub B, de Staat Suriname;
Overwegende, dat dat ontslag desondanks kennelijk onredelijk kan zijn, doch dat de appellant alsdan gemotiveerd zal moeten aangeven op grond waarvan dat het geval is, en hierin is de appellant zowel in eerste aanleg als in hoger beroep niet alleen te kort geschoten, doch heeft hij – als boven aangegeven – voorzieningen gevorderd, die aan die grondslag vreemd zijn (zie de artikelen 1615s en 1615t S.B.W.);
Overwegende, dat het verlenen van de ontslagvergunning door de geïntimeerde sub B, de Staat Suriname, aan de geïntimeerde sub A, de S.W.M., om de dienstbetrekking met de appellant te beëindigen, de geïntimeerde sub B niet tot schadeplichtige partij jegens de appellant maakt, omdat de wet de onderhavige ontslagverlening door de geïntimeerde sub A aan de appellant aan een vergunning van de geïntimeerde sub B gebonden heeft, aan welke vereiste de geïntimeerde sub A moet voldoen om een van rechtswege nietige ontslagverlening te voorkomen en van welke verkregen vergunning de geïntimeerde sub A geen gebruik behoeft te maken;
Overwegende, dat hoe de Staat Suriname daarbij jegens de appellant zich schuldig zou kunnen maken aan een onrechtmatige daad heeft de appellant niet alleen niet gemotiveerd aangegeven, doch lijkt het het Hof ook niet tot de mogelijke grondslag van een schadevergoeding te behoren;
Overwegende, dat afwijzen van de vordering van de appellant ook de niet-ontvankelijk verklaring van die vordering inhoudt, omdat de appellant jegens de geïntimeerde sub B niet-ontvankelijk is in zijn vordering;
Overwegende, dat het Hof de aangevochten beslissing danook zal bevestigen, met veroordeling van de appellant, als de in het ongelijk gestelde partij, in de gedingkosten aan de zijde van de geïntimeerden gevallen;
Rechtdoende in hoger beroep
Bevestigt het vonnis door de Kantonrechter in het Eerste Kanton op 6 april 1993 tussen partijen gewezen en uitgesproken;
Veroordeelt appellant in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van geïntimeerden gevallen en begroot op f.300,–;
met inbegrip van het door het Hof aan hun advokaat voor het door hem gehouden pleidooi toegekend salaris van f.300,–;
bepalende het Hof het salaris van de advokaat van appellant eveneens op f.300,–.