- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer A-294 en A-295
- Uitspraakdatum 27 mei 1994
- Publicatiedatum 11 april 2019
- Rechtsgebied Ambtenarenrecht
-
Inhoudsindicatie
Ofschoon de gemaakte resolutie in overeenstemming is met de werkelijke situatie – nu verzoeker inderdaad sedert een bepaald tijdstip de waarnemingsfunctie niet meer feitelijk en effectief uitvoerde – acht het Hof het niet te verdedigen dat verweerder pas na bijna 10 maanden de resolutie heeft doen nemen en uitgaan, zodat de terugwerking van de ontlasting van de verzoeker tot een tijdstip eerder dan de datum waarop de resolutie door verzoeker is ontvangen, niet gerechtvaardigd kan worden.
Ook acht het Hof toewijsbaar de vordering van eiser om verweerder te veroordelen tot betaling van een dwangsom van sf. 500,– voor iedere dag dat deze in gebreke blijft om uitvoering te geven aan het vonnis van het Hof, om binnen één maand na betekening ervan de gewraakte resolutie in te trekken en deze, met inachtneming van het vonnis, door een nieuwe te vervangen. (Art. 82 lid 3 Personeelswet)
SJ 1994
Uitspraak
HOF VAN JUSTITIE (Ambtenarengerecht), 27 mei 1994
(Mrs. R.E.Th. Oosterling, A.C. Veldema en O.W. Abendanon)
[verzoeker], ambtenaar, wonende te [district], ten deze domicilie kiezende aan de Grote Combéweg no. 25-27 ten kantore van Mr. A.L. TJON KWAN PAW, advokaat, verzoeker,
tegen
DE STAAT SURINAME, met name het MINISTERIE VAN ARBEID, ten deze vertegenwoordigd wordende door de heer Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie, kantoorhoudende ten Parkette te Paramaribo aan de Gravenstraat no. 3, advokaat Mr. F. KRUISLAND, verweerder.
De President spreekt in deze zaak in naam van de Republiek, het navolgend Vonnis uit:
Het Hof van Justitie van Suriname;
Gezien ’s Hofs interlocutoir vonnis van 27 augustus 1993 tussen partijen gewezen en uitgesproken;
TEN AANZIEN VAN DE FEITEN:
Verwijzende naar en overnemende hetgeen bereids in ’s Hofs voormelde vonnis is overwogen en beslist en voorts;
Overwegende, dat verzoeker in de enquête drie getuigen heeft doen horen, die hebben verklaard gelijk in het daarvan opgemaakte – hier als ingelast te beschouwen – proces-verbaal staat gerelateerd;
Overwegende, dat de enquête zijdens verzoeker hierna gesloten is verklaard;
Overwegende, dat de gemachtigde van verweerder heeft afgezien van contra-enquête;
Overwegende, dat de gemachtigde van verzoeker een hier als geïnsereerd aan te merken schriftelijke conclusie na gehouden enquête heeft genomen, onder overlegging van produkties;
Overwegende, dat de gemachtigde van verweerder hierna een hier als geïnsereerd aan te merken schriftelijke conclusie na gehouden enquête en tot uitlating produkties heeft genomen;
Overwegende, dat het Hof vonnis in de zaak aanvankelijk had bepaald op 18 maart 1994, nader op 10 juni 1994, doch bij vervroeging op heden.
TEN AANZIEN VAN HET RECHT:
IN DE ZAAK A-294:
Overwegende, dat het Hof volhardt bij zijn interlocutoir vonnis, gewezen tussen partijen en uitgesproken op 27 augustus 1993;
Overwegende, dat het Hof verzoeker niet geslaagd acht in het van hem verlangde bewijs, hem opgedragen bij ’s Hofs voormeld interlocutoir vonnis, hebbende het Hof dat bewijs niet kunnen putten uit de verklaringen der aan de zijde van verzoeker gehoorde getuigen;
Overwegende, dat het ten Hove duidelijk gebleken is, dat het de bedoeling van verweerder is, verzoeker te ontlasten van de [waarnemingsfunctie], met intrekking tevens tot de aan hem in verband met de waarneming van voormelde funktie toegekende toelagen;
Overwegende, dat ten processen als onbetwist rechtens is komen vast te staan, dat de gewraakte resolutie van 23 augustus 1992 Bureau [nummer], op 28 september 1992 door verzoeker is ontvangen;
– dat verweerder deze resolutie heeft doen terugwerken te rekenen van 4 november 1991;
– dat het Hof zulks in strijd acht met het bepaalde in artikel 6 van de Personeelswet (P.W.);
– dat verweerder weliswaar heeft doen stellen, dat verzoeker in elk geval sedert 4 november 1991 de [funcktie] niet meer feitelijk en effectief waarnam, zodat voormelde resolutie in overeenstemming is met de werkelijkheid;
Overwegende, dat het Hof zich dan afvraagt, waarom het zo lang moest duren (23 augustus 1992), – bijna tien maanden na 4 november 1991 – voordat verweerder de gewraakte resolutie heeft doen nemen en uitgaan (door verzoeker ontvangen op 28 september 1992);
– dat nu verweerder, naar ’s Hoven oordeel, geen steekhoudende argumenten heeft aangevoerd ter rechtvaardiging van die late uitvaardiging van voormelde resolutie, het Hof de ontlasting van verzoeker acht te zijn ingegaan op 28 september 1992;
– dat de vordering van verzoeker, verweerder te veroordelen de gewraakte resolutie van 23 augustus 1992 in te trekken en de ontlasting van verzoeker te doen ingaan met ingang van de dag waarop het besluit te zijner kennis is gebracht, zijnde 28 september 1992, toewijsbaar is;
Overwegende, dat het Hof, met inachtneming van het bepaalde in artikel 82 lid 3 van de Personeelswet, de verweerder zal veroordelen de gewraakte resolutie van 23 augustus 1992 in te trekken en opnieuw besluitende, de ontlasting van verzoeker van de [waarnemingsfunctie] te doen ingaan per 28 september 1992; een en ander in voege als na te melden;
IN DE ZAAK A-295:
Overwegende, dat het Hof – voorzover van belang – hier overneemt, hetgeen bereids hierboven in de zaak A-294 werd overwogen en voorts;
– dat in de onderhavige zaak verzoeker onder meer een dwangsom van f. 500,– (VIJFHONDERD GULDEN) voor iedere dag waarop verweerder in gebreke blijkt om aan de uitvoering van het vonnis ex artikel 82 lid 3 van de Personeelswet gevolg te geven (vide A-294), heeft gevorderd, welke vordering het Hof (eveneens) toewijsbaar acht;
Gezien de betrekkelijke wetsartikelen;
RECHTDOENDE IN AMBTENARENZAKEN:
IN DE ZAAK A-294:
Veroordeelt verweerder om binnen EEN MAAND na betekening van dit vonnis, de resolutie van 23 augustus 1992 Bureau [nummer] in te trekken en een nieuwe resolutie te nemen en te doen uitgaan ter uitreiking aan verzoeker, behelzende onder meer, dat de ontlasting van verzoeker van de [waarnemingsfunctie] ingaat op 28 september 1992 (instede van 4 november 1991);
Wijst af het meer of anders gevorderde door verzoeker;
IN DE ZAAK A-295:
Veroordeelt verweerder om aan verzoeker te betalen, bij wege van dwangsom, het bedrag van f. 500,– (VIJFHONDERD GULDEN) voor iedere dag waarop verweerder nalatig blijft – binnen EEN MAAND na betekening van dit vonnis – de resolutie van 23 augustus 1992 in te trekken en deze te doen vervangen door een nieuwe, als bedoeld in de zaak A-294 hierboven vermeld;
Wijst af het meer of anders gevorderde door verzoeker.