- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer GR-13368
- Uitspraakdatum 13 mei 1994
- Publicatiedatum 11 april 2019
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
In een voor de Kantonrechter door eiseres aanhangig gemaakte echtscheidingsprocedure tegen haar echtgenoot zou, buiten medeweten van de gedaagde en zonder zijn uitdrukkelijke schriftelijke volmacht daartoe, zijn procesgemachtigde zich bij antwoord ten aanzien van het door zijn vrouw gestelde overspel gerefereerd hebben aan het oordeel van de Kantonrechter, die bij vonnis van 23 februari 1993 de echtscheiding tussen beiden heeft uitgesproken.
Appellant heeft tegen het vonnis van de Kantonrechter hoger beroep ingesteld en tevens tegen zijn toenmalige procesgemachtigde een désaveu procedure aangelegd, welk désaveu hij – in overeenstemming met de naar vaste rechtspraak aanvaarde leer – direct voor het Hof als appèlinstantie heeft gebracht.
In het onderhavige geval zou het Hof dan ook uitsluitend de deugdelijkheid der ontkentenis hebben te beoordelen en bij deugdelijke verklaring het vonnis te vernietigen en de zaak terug te verwijzen naar de eerste rechter voor hernieuwde berechting aan te vangen op het punt voordat de door appellant ontkende verrichting van de procesgemachtigde (het ten aanzien van het gestelde overspel zich refereren aan het oordeel van de rechter) plaats had.
Echter is gebleken dat de appellant nagelaten heeft zijn toenmalige procesgemachtigde, in het onderhavige désaveu-geding dat tegen deze advocaat gericht zou moeten zijn, behoorlijk op te roepen teneinde zich tegen de ontkentenis van appellant te verweren, welke omissie dan ook tot niet-ontvankelijkheid van de vordering tot désaveu moet leiden.
Uitspraak
Hof van Justitie
13 mei 1994, G.R. 13368
(Mrs. J.R. von Niesewand, E.S. Ombre, W.R. Willemzorg)
[appellant], echtgenoot van [geïntimeerde], wonende aan [adres 1] in [district 1], voor wie als gemachtigde optreedt mr. W.A. Richards, advocaat, appellant,
tegen
[geïntimeerde], echtgenote van [appellant], rechtens wonende ten huize van haar echtgenoot, doch feitelijk verblijfhoudende aan [adres 2] te [district 2], voor wie als gemachtigde optreedt mr. J.J. Emanuelson, advocaat, geïntimeerde.
De Vice-President spreekt in deze zaak in naam van de Republiek, het navolgend vonnis uit:
Het Hof van Justitie van Suriname;
Gezien de stukken van het geding waaronder:
1. het in afschrift overgelegd vonnis van de Kantonrechter in het Eerste Kanton, van 23 februari 1993 tussen partijen gewezen;
2. het proces-verbaal van de Griffier van het Eerste Kanton van 17 maart 1993, waaruit blijkt van het instellen van hoger beroep;
Gehoord partijen bij monde van haar respektieve advocaten;
Ten aanzien van de feiten
Overwegende, dat uit de stukken van het geding in eerste aanleg blijkt, [geïntimeerde] als eisende partij in eerste aanleg zich bij verzoekschrift tot de Kantonrechter in het Eerste Kanton heeft gewend, daarbij stellende:
1. dat, blijkens eerder overgelegd bewijs van huwelijksvoltrekking, eiseres op 16 juli 1974 te [woonplaats]/Nederland in algehele gemeenschap van goederen is gehuwd met [appellant], wonende aan [adres 1] in [district], gedaagde;
2. dat uit het huwelijk van partijen geen kinderen zijn geboren;
3. dat eiseres gedurende haar voormeld huwelijk met de gedaagde heeft moeten ondervinden, dat deze meerdere malen vleselijke gemeenschap heeft gehad met andere vrouwen, althans met een andere vrouw dan met haar, eiseres, en zich derhalve aan overspel heeft schuldig gemaakt;
4. dat de gedaagde voorts, gedurende der partijen huwelijk, voornamelijk: gedurende de laatste twee jaren van het huwelijk van partijen jegens eiseres, herhaaldelijk, buitensporigheden heeft gepleegd door eiseres meerdere malen te prikkelen en te kwetsen en alzo tussen partijen twist uit te lokken en alsdan, onder het uiten van beledigende woorden over haar en haar hele familie, haar te bedreigen, haar in elkaar te zullen ranselen, indien zij hem blijft tegenspreken, waardoor zij, hem kennende zich telkenmale weer voor haar leven bedreigd gevoelt; dat eiseres vaak door de gedaagde is mishandeld;
5. dat de gedaagde gedurende de laatste twee jaren van het huwelijk van partijen pertinent weigert enige geldelijke bijdrage te leveren ter bestrijding van de kosten der gemeenschappellijke huishouding of van de kosten van levensonderhoud van eiseres;
6. dat eiseres, op grond van voormelde feiten gerechtigd is tegen de gedaagde in te stellen:
a. primair: een vordering tot echtscheiding op grond van overspel;
b. subsidiair: een vordering tot scheiding van tafel en bed op grond van buitensporigheden w.o., eiseres meerdere malen te prikkelen en te kwetsen en alzo tussen partijen twist uit te lokken en alsdan, onder het uiten van beledigende woorden over haar en haar gehele familie, haar te bedreigen, haar in elkaar te zullen ranselen, indien zij hem blijft tegenspreken, waardoor zij, hem kennende, zich telkenmale weer voor haar leven bedreigd gevoelt;
dat eiseres vaak door de gedaagde is mishandeld;
dat eiseres hiertoe van de Rechter verlof heeft bekomen bij beschikking de dato 2 juli 1992;
Overwegende, dat de eisende partij op deze gronden heeft gevorderd;
dat bij vonnis tussen partijen de 16 de juli 1974 te [woonplaats]/Nederland in algehele gemeenschap van goederen gehuwd:
Primair: de echtscheiding zal worden uitgesproken met alle wettelijke gevolgen van dien;
Subsidair: partijen zullen worden verklaard gescheiden van tafel en bed, met alle wettelijke gevolgen van dien;
Kosten rechtens.
Overwegende, dat [appellant] zich als gedaagde partij in eerste aanleg bij conclusie van antwoord – welke geacht moet worden te dezer plaatse te zijn ingelast – heeft gerefereerd;
Overwegende, dat de Kantonrechter bij vonnis van 23 februari 1993 op de daarin opgenomen gronden;
De echtscheiding heeft uitgesproken tussen:
[appellant] en [geïntimeerde] gehuwd op 16 juli 1974 te [woonplaats]/Nederland in algehele gemeenschap van goederen, met alle wettelijke gevolgen van dien.
De kosten tussen partijen die echtelieden zijn, heeft gecompenseerd in dier voege dat iedere partij haar eigen kosten drage.
Overwegende, dat blijkens hogervermeld proces-verbaal [appellant] in hoger beroep is gekomen van voormeld eindvonnis van 23 februari 1994;
Overwegende, dat bij exploit van deurwaarder R. Kappel van 4 augustus 1993 aan geïntimeerde aanzegging van het ingestelde hoger beroep is gedaan, terwijl uit de ten processe aanwezige stukken blijkt, dat de rechtsdag voor de behandeling der zaak in hoger beroep voor het Hof van Justitie aan partijen is aangezegd;
Overwegende, dat de advocaten van partijen te dienende dag de zaak bij pleidooi nader hebben toegelicht en verdedigd, waarna vonnis is gevraagd, waarvan de uitspraak aanvankelijk was bepaald op 13 mei 1994, doch nader op heden.
Ten aanzien van het recht
Overwegende, dat de stellingen neergelegd in de pleitnota d.d. 18 februari 1994 op het navolgende neerkomen:
– [appellant] is op 16 juli 1974 te Rotterdam in Nederland in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met [geïntimeerde] ;
– geïntimeerde, [geïntimeerde], heeft, na daartoe gedaan verzoek d.d. 18 juni 1992 aan de Kantonrechter in het Eerste Kanton, het verzoek gedaan haar verlof te verlenen tot het instellen van een vordering ter verkrijging van echtscheiding;
– geïntimeerde, [geïntimeerde], heeft, het gevraagde verlof bij beschikking d.d. 2 juli 1992 verkregen hebbend, door tussenkomst van haar procesgemachtigde, mr. J.J. Emanuelson, advocaat bij het Hof van Justitie, doen indienen tegen [appellant] een vordering tot echtscheiding, bekend in het Algemeen Register onder nummer 92/2246;
– Mr. M.R. Carrilho, advocaat bij het Hof van Justitie, procesgemachtigde van [appellant], heeft ter terechtzitting van 26 januari 1993, nadat de zaak enkele malen voor antwoord was uitgesteld, in voormeld proces buiten medeweten van [appellant] om en zonder zijn uitdrukkelijke schriftelijke volmacht daartoe, zich bij antwoord ten aanzien van het gestelde overspel aan het oordeel van de Edelachtbare Heer Kantonrechter in het Eerste Kanton heeft bij vonnis d.d. 23 februari 1993 gewezen, de echtscheiding tussen [appellant] en geïntimeerde uitgesproken;
– [appellant] heeft daarop en wel tijdig tegen gemeld vonnis hoger beroep aangetekend;
– [appellant] heeft in het proces in prima zijn procesgemachtigde noch mondeling noch schriftelijk de opdracht gegeven zich terzake de door geïntimeerde tegen appellant, ingestelde vordering tot echtscheiding aan het oordeel van de Edelachtebare Heer Kantonrechter ten aanzien van het door geïntimeerde gestelde overspel te refereren;
– [appellant] heeft terzake een désaveu procedure tegen zijn toenmalige procesgemachtigde, mr. M.R. Carrilho, advocaat, aangelegd, bekend in het Algemeen Register nummer 93/2519, die op de zitting van 25 januari 1994 voor repliek heeft gediend;
Overwegende, dat [appellant] op voormelde gronden heeft gevorderd vernietiging van het vonnis in prima gewezen en uitgesproken door de Edelachtbare Heer Kantonrechter in het Eerste Kanton d.d. 23 februari 1993 (Algemeen Register nummer 92/2246) tussen [appellant] als gedaagde en geïntimeerde als eiseres, en geïntimeerde alsnog toe te laten tot het bewijs harer stellingen in vermeld proces;
Overwegende, dat het, naar ‘s Hoven oordeel, in casu betreft een désaveu van een handeling, gescheid in een geding dat reeds geëindigd is door een eindvonnis, tegen welk vonnis echter hoger beroep is ingesteld;
Overwegende, dat [appellant] geheel in overeenstemming met de naar vaste rechtspraak aanvaarde leer het désaveu direct voor het Hof als appèlinstantie heeft gebracht;
Overwegende, dat het Hof als appèlinstantie in het onderhavige geval uitsluitend de deugdelijkheid der ontkentenis zou hebben te beoordelen, en bij deugdelijke verklaring het vonnis te vernietigen en de zaak naar de eerste rechter terug te wijzen ter hernieuwde berechting, aan te vangen op het punt, voordat de ontkende verrichting, het ten aanzien van het gestelde overspel zich refereren aan het oordeel van de rechter, plaats had;
Overwegende, dat, naar het Hof is gebleken, [appellant] nagelaten heeft zijn toenmalige procesgemachtigde, mr. M.R. Carrilho, advocaat bij het Hof van Justitie, in het onderhavige désaveu geding, dat tegen genoemde advocaat gericht zou moeten zijn, behoorlijk op te roepen teneinde zich te verweren tegen de ontkentenis door [appellant] van de verrichtingen van meergenoemde advocaat;
Overwegende, dat voormelde omissie dan ook moet leiden tot niet-ontvankelijkheid der vordering tot désaveu;
Gezien de betrekkelijke wetsartikelen;
Rechtdoende in hoger beroep
Verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn vordering tot désaveu.