- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer A-318
- Uitspraakdatum 15 april 1994
- Publicatiedatum 11 april 2019
- Rechtsgebied Ambtenarenrecht
-
Inhoudsindicatie
Verzoekster vorderde vernietiging van de Resolutie van 1 maart 1993 waarbij haar als penitentiair ambtenaar een tuchtstraf werd opgelegd, hetgeen volgens haar ten onrechte is geschied, daar zij zich niet aan het gestelde feit heeft schuldig gemaakt. De resolutie is volgens haar door volledig gebrek aan grondslag in strijd met de in het algemeen rechtsbewustzijn levende beginselen van behoorlijk bestuur.
Het Hof, overwegende dat vaststaat dat verzoekster op het in de resolutie vermelde tijdstip niet de gewraakte handeling had verricht, was van oordeel dat hierdoor de bedoelde resolutie een juiste feitelijke grondslag ontbeert, zodat die nietig is en derhalve nietig dient te worden verklaard.
(Artt. 18 en 20 Wet Delinquentenzorg, art. 79 Personeelswet)
SJ 1994
Uitspraak
HOF VAN JUSTITIE (Ambtenarengerecht), 15 april 1994
(Mrs. A.C. Veldema, E.S. Ombre en A.I. Ramnewash)
[verzoekster], wonende te [district] aan [adres], voor wie als gemachtigde optreedt, Mr. E. NAARENDORP, advokaat, verzoekster,
tegen
DE STAAT SURINAME, rechtspersoon, m.n. het Ministerie van Justitie en Politie, in rechte vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie van Suriname, kantoorhoudende te Paramaribo aan de Gravenstraat no. 3, voor wie als gemachtigde optreedt Mr. G. GANGARAM PANDAY, advokaat, verweerder.
De fungerend-President spreekt in deze zaak in naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit:
Het Hof van Justitie van Suriname;
Gezien de stukken;
Gehoord partijen;
TEN AANZIEN VAN DE FEITEN:
Overwegende, dat [verzoekster] zich bij verzoekschrift tot het Hof heeft gewend daarbij stellende:
1. Verzoekster wenst de navolgende vordering in te stellen tegen DE STAAT SURINAME, rechtspersoon, met name het Ministerie van Justitie en Politie, in rechte vertegenwoordigd door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie, kantoorhoudende te Paramaribo aan de Gravenstraat no. 3, verweerder.
2. Verzoekster is bij beschikking d.d. 10 augustus 1974 [nummer 1], in tijdelijke dienst aangesteld tot opzichter 4e klasse bij de dienst der Delinquentenzorg van het Ministerie van Justitie en Politie, te rekenen van 1 maart 1974. Bij beschikking d.d. 21 juli 1977 [nummer 2] is deze tijdelijke aanstelling omgezet in een definitieve, te rekenen van 1 maart 1977.
3. Bij beschikking d.d. 30 november 1990 is verzoekster bevorderd tot Hoofd Penitentiaire Ambtenaar 3e klasse rekenen van 1 september 1990.
4. Verzoekster is werkzaam in de Centrale Penitentiaire Inrichting te [adres].
5. Bij schrijven d.d. 3 mei 1992, afkomstig van de Directeur van de Centrale Penitentiaire Inrichting, is verzoekster erop geattendeerd dat ze in strijd met de in de Inrichting geldende regels, toestemming had verleend aan relaties van de gedetineerde [naam 1] om etenswaren te bezorgen, die door eerder genoemde gedetineerde genuttigd waren.
Verzoekster werd opgedragen zich binnen 1 x 24 uur te verweren, hetgeen ze ook deed bij schrijven d.d. 6 mei 1992.
6. Verzoekster ging in haar verweerschrift uitvoerig in op het haar ten laste gelegde feit, waarbij ze ook uitlegde dat ze niet ten behoeve van [naam 1], maar ten behoeve van [naam 2] etenswaren had aangenomen, die door laatstgenoemde ook genuttigd zijn.
7a. Bij resolutie d.d. 1 maart 1993 [nummer 3] werd aan verzoekster de tuchtstraf van geldboete opgelegd wegens plichtsverzuim. Het plichtsverzuim bestond uit het in ontvangst nemen van consumptie ten behoeve van [naam 1], welke consumptie door haar genuttigd zou zijn.
Dit verweerschrift werd geretourneerd bij schrijven d.d. 11 mei 1992 van de directeur voornoemd. Gedaagde verweerder zich toen noodgedwongen erg summier bij schrijven van 11 mei 1992.
7b. Verzoekster legt hierbij over:
2 resoluties respectievelijk d.d. 30/11/1990 en 1/3/1993,
1 beschikking van de Minister van Justitie en Politie d.d. 10/8/1974,
2 brieven van de Directeur van de Centrale Penitentiaire Inrichting respectievelijk d.d. 3/5/1992 en 11/3/1992,
2 verweerschriften respectievelijk d.d. 6/5/1992 en 11/3/1992, met het verzoek de inhoud hiervan als hierbij letterlijk herhaald en geïnsereerd te beschouwen.
8. Verzoekster is dus ten onrechte gestraft voor een feit waaraan zij zich niet heeft schuldig gemaakt, zonder dat verweerder rekening heeft gehouden met het verweer van verzoekster. Deze resolutie is door volslagen gebrek aan grondslag in strijd met de in het algemeen rechtsbewustzijn levende beginselen van behoorlijk bestuur en komt op grond van artikel 79 van de Personeelswet in aanmerking voor vernietiging.
Overwegende, dat verzoekster op deze gronden heeft gevorderd:
– dat bij vonnis de resolutie d.d. 1 maart 1993 [nummer 3] zal worden vernietigd;
Overwegende, dat van DE STAAT SURINAME binnen de bij de Wet gestelde termijn een verweerschrift is binnen gekomen waarbij als verweer is aangevoerd:
– dat verzoeksters vordering aan haar zal worden ontzegd als zijnde ongegrond;
Overwegende, dat ingevolge ‘s Hofs beschikking van 7 oktober 1993 in Raadkamer zijn verschenen, verzoekster in persoon, bijgestaan door haar gemachtigde advokaat Mr. E. NAARENDORP, advokaat Mr. J.C.P. NANNAN PANDAY namens advokaat Mr. G. GANGARAM PANDAY, gemachtigde van verweerder en Mevr. P. SANICHAR, hoofd Beheer der Inrichtingen, die hebben verklaard gelijk in het daarvan opgemaakte – hier als ingelast te beschouwen – proces-verbaal staat gerelateerd;
Overwegende, dat de gemachtigden van partijen de zaak hierna bij pleidooi nader hebben toegelicht en verdedigd en bij repliek en dupliek pleidooi hebben gepersisteerd bij hun stellingen;
Overwegende, dat het Hof vervolgens vonnis in de zaak heeft bepaald op heden.
TEN AANZIEN VAN HET RECHT:
Overwegende, dat tussen partijen in confesso rechtens vaststaat dat verzoekster is ambtenaar in de zin der wet;
Overwegende, dat aan verzoekster bij resolutie d.d. 1 maart 1993 tuchtstraf is opgelegd en dat verzoekster op 5 juli 1993 de vordering tot nietig verklaring van deze resolutie heeft ingesteld;
Overwegende, dat nu het Hof niet is gebleken dat vermelde resolutie langer dan een maand voor 15 juli 1993 aan verzoekster bekend is geworden, zij op grond van het voorgaande en hierdoor in haar vordering ontvankelijk is;
Overwegende, dat als niet betwist rechtens tussen partijen vaststaat dat in vermelde resolutie is opgelegd de tuchtstraf zoals omschreven in bedoelde resolutie op grond dat zij, verzoekster ten behoeve van [naam 1] consumptie in ontvangst zou hebben genomen;
Overwegende, dat eveneens rechtens tussen partijen vaststaat dat verzoekster op het in vermelde resolutie gestelde tijdstip anders dan daarin opgenomen ten behoeve van [naam 2] consumptie had aangenomen, zodat de vermelding van [naam 1] in de resolutie onjuist is;
Overwegende, dat het Hof van oordeel is dat hierdoor bedoelde resolutie een juiste feitelijke grondslag ontbeert, zodat die nietig is en derhalve nietig dient te worden verklaard;
Overwegende, dat door deze beslissing het Hof niet behoeft in te gaan op de overige stellingen en weren van partijen;
RECHTDOENDE IN AMBTENARENZAKEN:
Verklaart nietig de resolutie d.d. 1 maart 1993 waarbij aan verzoekster tuchtstraf is opgelegd.