- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer A-301
- Uitspraakdatum 15 april 1994
- Publicatiedatum 11 april 2019
- Rechtsgebied Ambtenarenrecht
-
Inhoudsindicatie
Verzoeker – landsdienaar in de zin van de Personeelswet (arbeidscontractant) – vorderde vernietiging van het besluit tot bevordering in de rang van korporaal, aangezien hij als ingeschreven student aan de Universiteit van Suriname aan de wettelijke bepaling van minimum-schoolopleiding voldeed, en vorderde tevens dat hij binnen één maand na betekenen, met terugwerkende kracht, in de rang van tweede luitenant wordt bevorderd. Vermits limitatief in de Personeelswet is omschreven wat van het Hof van Justitie als Ambtenarengerecht kan worden gevorderd, en nietigverklaring van een bevorderingsbesluit noch bevordering in een rang in de limitatieve opsomming voorkomt, werd verzoeker niet-ontvankelijk in zijn vorderingen verklaard. (Art. 3 lid I sub c Besluit Kortverbandvrijwilligers en Vrijwillig-nadienenden, art. 79 Personeelswet).
SJ 1994
Uitspraak
HOF VAN JUSTITIE (Ambtenarengerecht), 15 april 1994
(Mrs. R.E.Th. Oosterling, J.R. von Niesewand en W.R. Willemzorg)
[verzoeker], militair-ambtenaar, reg. [nummer], ten deze domicilie kiezende te Paramaribo aan de Wagenwegstraat no. 41 ten kantore van advokaat Mr. A.R. BAARH, verzoeker,
tegen
DE STAAT SURINAME, (Ministerie van Defensie), in rechte vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie, kantoorhoudende ten Parkette te Paramaribo aan de Gravenstraat no. 3, advokaat Mr. E.C.M. HOOPLOT, verweerder.
De President spreekt in deze zaak in naam van de Republiek, het navolgend vonnis uit:
Het Hof van Justitie van Suriname;
Gezien de stukken;
Gehoord partijen;
TEN AANZIEN VAN DE FEITEN:
Overwegende, dat [verzoeker] zich bij verzoekschrift tot het Hof heeft gewend, daarbij stellende:
1. Verzoeker wenst de navolgende rechtsvordering in te stellen tegen DE STAAT SURINAME (het Ministerie van Defensie), in rechte vertegenwoordigd door de Edelgrootachtbare Heer Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie, kantoorhoudende ten Parkette te Paramaribo aan de Gravenstraat no. 3, verweerder.
2. Verzoeker is te rekenen vanaf 16 februari 1989 in dienst van het Nationaal Leger als kortverbandvrijwilliger, hetgeen moge blijken uit de hierbij in fotocopie overgelegde arbeidsovereenkomst de dato 21 maart 1989. Gelet op het bepaalde van artikel II.I juncto II.V is deze arbeidsovereenkomst op 16 februari 1992 stilzwijgend verlengd voor de duur van een jaar. Gelet op de taak die hij zou dienen te vervullen en de omstandigheid, dat hij als student ingeschreven was bij de Faculteit der Maatschappijwetenschappen van de Universiteit van·Suriname, juridische studierichting, werd met hem tevens een studie-overeenkomst gesloten en wel op 21 maart 1989, hetgeen moge blijken uit de eveneens hierbij in fotocopie overgelegde onderhandse akte. Verzoeker verzoekt Uw Hof om de inhoud van vorenbedoelde producties als hier letterlijk herhaald en geïnsereerd te willen beschouwen.
3. Vóór de ondertekening van de arbeidsovereenkomst en wel op 21 februari 1989 werd aan verzoeker een overzicht van zijn carriëregang voorgehouden. Deze carriëregang wordt hierbij in fotocopie overgelegd met het verzoek om de inhoud ervan als hier letterlijk herhaald en geïnsereerd te willen beschouwen. Verzoeker bleek alstoen, dat deze carriëregang, en met name punt (2) daarvan, niet in overeenstemming was met het bepaalde van artikel 3, lid 1, sub (c) van het Staatsbesluit van 5 augustus 1981 ter uitvoering van artikel 3 van de Dienstplichtwet, S.B. 1981 No. 118 (het Besluit Kortverbandvrijwilligers en Vrijwillig-nadienenden), volgens welke wettelijke bepaling de minimum schoolopleiding is, aan welke kwalificatie verzoeker als ingeschreven student aan de Universiteit alleszins voldeed.
4. Toen verzoeker tijdens vorenbedoeld gesprek te kennen gaf het met deze carriëregang niet eens te zijn, werd aan hem te verstaan gegeven, dat hij had te tekenen of anders te wachten op een latere lichting, reden waarom hij besloot voor accoord te tekenen. Na zijn indiensttreding heeft hij getracht alsnog een herziening van de door hem vastgestelde carriëregang te bewerkstelligen, hetgeen moge blijken uit de hierbij in fotocopie overgelegde correspondentie (brieven van verzoeker aan de Chef Staf Nationaal Leger de dato 24 april 1989, 10 juli 1989, 6 september 1989, 5 maart 1990, en aan het Hoofd Organisatie en Personeel de dato 1 februari 1990 en 28 november 1990), naar de inhoud waarvan verzoeker verwijst met het verzoek om die inhoud als hier letterlijk herhaald en geïnsereerd te willen beschouwen.
Op al deze pogingen om zijn rechtspositie ter discussie te stellen, werd niet gereageerd.
5. Vervolgens ging verzoeker in beklag bij de Bevelhebber van het Nationaal Leger en wel bij beklagschrift de dato 12 januari 1992. Toen ook op dit beklagschrift niet werd gereageerd, richtte hij zich bij beklagschrift de dato 16 april 1992 tot de Minister van Defensie. Verzoeker legt deze beklagschriften eveneens in fotocopie over met het verzoek om de inhoud ervan als hier letterlijk herhaald en geïnsereerd te willen beschouwen. Ook hierop heeft hij geen enkele reactie verkregen.
6. Gelet op het bepaalde van de artikelen 78, lid 2, sub (b) jo. 80, lid 2 sub (u) van de Personeelswet is hij tijdig in beroep gekomen van de fictieve afwijzende beslissing van de Minister tot herziening van zijn rechtspositie.
7. Blijkens de hierbij in fotocopie overgelegde verklaring van de Dekaan van de Faculteit der Maatschappijwetenschappen de dato 11 juni 1992 heeft verzoeker op 8 oktober 1990 de B. I fase van zijn academische studie afgerond.
8. Verzoeker is de overtuiging toegedaan, dat hij in elk geval onmiddellijk na voltooiing van de Elementaire Algemene Opleiding had behoren te worden bevorderd tot de rang van Tweede Luitenant, zulks conform het bepaalde van artikel 3, lid 1, sub (c) van eerder aangehaald Besluit Kortverbandvrijwilligers en Vrijwillig-nadienenden. Voorts is verzoeker de overtuiging toegedaan, dat de carriëregang, zoals hem voorgelegd, en die genoodzaakt is geworden om voor accoord te tekenen, nietig is wegens strijd met vorenbedoeld wettelijk voorschrift. Uit de artikelen 2 en 3, lid 1, van het Besluit blijkt immers, dat personen, die als kortverbandvrijwilliger in dienst worden genomen, dienen te worden aangesteld in de rang, die bij de door hen genoten schoolopleiding past. Blijkens de strekking van het tweede lid van artikel 3 (”Op grond van opgedane ervaring op vaktechnisch gebied of genoten opleiding kan door de Minister, gehoord de Bevelhebber, van het in het vorig lid bepaalde worden afgeweken”.) is slechts een afwijking daarvan geoorloofd in die zin, dat een K.V.V. er kan worden aangesteld in een hogere rang dan die, welke hij op grond van zijn schoolopleiding heeft genoten. Het Besluit voorziet uitdrukkelijk niet in de mogelijkheid van aanstelling in een rang, lager dan die waarin betrokkene zou moeten worden aangesteld gelet op zijn vooropleiding.
Gelet op deze nietigheid, althans vernietigbaarheid van deze carriëregang mag men hem mitsdien niet houden aan zijn accoordverklaring en te meer niet, daar hij bij weigering ervan niet in dienst had kunnen treden. Aangezien hij bereids meer dan een jaar voordien had gesolliciteerd en in die tussenliggende periode geen andere passende arbeid had kunnen vinden, heeft men naar zijn overtuiging misbruik gemaakt van deze omstandigheid door op hem druk uit te oefenen in dier voege, dat men hem te verstaan heeft gegeven bij weigering alsdan niet in dienst te worden genomen.
9. Verzoeker heeft op 15 april 1989 de Elementaire Algemene Opleiding afgerond. Per 1 mei werd hij bevorderd tot Korporaal, in welke rang hij nog thans dient;
Overwegende, dat verzoeker op deze gronden heeft gevorderd:
1. dat het besluit tot bevordering van verzoeker in de rang van Korporaal, genomen per 1 mei 1989, zal worden vernietigd;
2. dat zal worden bepaald, dat verweerder verzoeker binnen één maand na betekening van het vonnis, als verzocht, met terugwerkende kracht te rekenen van 1 mei 1989 zal dienen te bevorderen tot de rang van Tweede Luitenant (effectief dan wel titulair), zulks op verbeurte van een dwangsom ad Sf. 100,– (EENHONDERD GULDEN) voor elke dag, waarop verweerder weigerachtig mocht blijken om tot die bevordering van verzoeker over te gaan;
Overwegende, dat van DE STAAT SURINAME geen verweerschrift is binnen gekomen;
Overwegende, dat ingevolge ’s Hofs beschikking van 23 maart 1993 in Raadkamer zijn verschenen verzoeker in persoon, advokaat Mr. TRUIDEMAN namens de gemachtigde van verzoeker en advokaat Mr. HOOPLOT gemachtigde van verweerder, die hebben verklaard gelijk in het daarvan opgemaakte – hier als ingelast te beschouwen – proces-verbaal staat gerelateerd;
Overwegende, dat de gemachtigden van partijen hierna de zaak bij pleidooi nader hebben toegelicht en verdedigd, hebbende de gemachtigde van verzoeker bij repliek pleidooi produkties overgelegd;
Overwegende, dat het Hof vervolgens vonnis in de zaak aanvankelijk had bepaald op 18 maart 1994, doch nader op heden;
TEN AANZIEN VAN HET RECHT:
Overwegende, dat ten processe vaststaat, dat verzoeker landsdienaar is (arbeidscontractant) in de zin van de Personeelswet;
Overwegende, dat verzoeker op de in zijn verzoekschrift aangevoerde gronden heeft gevorderd:
1. het besluit tot zijn bevordering in de rang van korporaal, genomen per 1 mei 1989, te vernietigen;
2. te bepalen dat verweerder hem, verzoeker binnen één maand na betekening van het vonnis, als verzocht, met terugwerkende kracht te rekenen van 1 mei 1989 zal dienen te bevorderen tot de rang van tweede luitenant (effectief dan wel titulair), zulks op verbeurte van een dwangsom van Sf. 100,– (EENHONDERD GULDEN) voor elke dag waarop verweerder weigerachtig mocht blijken om tot die bevordering van verzoeker over te gaan;
Overwegende, dat naar vaste rechtspraak aanvaarde leer, hetgeen van het Hof van Justitie als gerecht in ambtenarenzaken kan worden gevorderd, limitatief is omschreven in artikel 79 van de Personeelswet;
Overwegende, dat nu hetgeen de verzoeker vordert (nietigverklaring van een besluit tot zijn bevordering en bevordering tot een rang) niet in de limitatieve opsomming van voormeld artikel is opgenomen, toewijzing van diens vorderingen reeds daarop afstuit;
Overwegende, dat verzoeker mitsdien niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vorderingen;
Gezien de betrekkelijke wetsartikelen;
RECHTDOENDE IN AMBTENARENZAKEN:
Verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn vorderingen.