- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer A-315
- Uitspraakdatum 18 november 1994
- Publicatiedatum 18 maart 2019
- Rechtsgebied Ambtenarenrecht
-
Inhoudsindicatie
Verzoeker vordert o.a. vernietiging, althans nietigverklaring van beschikking waarbij aan hem ontslag uit Staatsdienst door de Minister van Algemene en Buitenlandse Zaken werd verleend.
Het Hof verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn vordering, aangezien hij deze langer dan een maand na de datum waarop hem de gemaakte beschikking had bereikt, had aanhangig gemaakt. Immers volgens artikel 5 lid 2 sub b Personeelswet wordt een besluit geacht ter kennis van de belanghebbende te zijn gebracht op de dag waarop het desbetreffende stuk als aangetekende brief aan hem in persoon is uitgereikt. De bedoeling van deze wettelijke bepaling kan volgens het Hof geen andere zijn, dan dat belanghebbende van de inhoud van het besluit op de hoogte zal zijn, opdat hij zich over eventueel daartegen aan te wenden rechtsmiddelen kan beraden. Deze bedoeling wordt uiteraard niet bereikt, indien het als aangetekende brief verzonden besluit door de betrokkene niet wordt ontvangen en die brief als onbestelbaar wordt geretourneerd, hetgeen in het onderhavige geval niet van toepassing is.
(Artt. 5 lid 2 sub b, 47 lid 9 sub b, 79 lid 1 sub a en 82 lid 4 Personeelswet).SJ 1994, A 315
Uitspraak
HOF VAN JUSTITIE (Ambtenarengerecht), 18 november 1994
(Mrs. R.E.Th. Oosterling, J.R. von Niesewand en E.S. Ombre)
[verzoeker], wonende in Nederland, domicilie kiezende te Paramaribo ten kantore van zijn gemachtigde, advokaat Mr. A.L. TJON KWAN PAW, aan de Grote Combéweg No. 25-27, verzoeker,
tegen
DE STAAT SURINAME, m.n. het Ministerie van Buitenlandse Zaken, in rechte vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie van Suriname, kantoorhoudende te Paramaribo aan de Gravenstraat No. 3, voor wie als gemachtigde optreedt Mr. F. KRUISLAND, advokaat, verweerder.
De President spreekt in deze zaak in naam van de Republiek, het navolgend vonnis uit:
Het Hof van Justitie van Suriname;
Gezien de stukken;
Gehoord partijen;
OVERWEGENDE TEN AANZIEN VAN DE FEITEN:
[verzoeker] heeft zich bij verzoekschrift tot het Hof gewend, daarbij stellende:
- dat de verzoeker de navolgende rechtsvordering wenst in te stellen tegen DE STAAT SURINAME, met name het Ministerie van Buitenlandse Zaken, in rechte vertegenwoordigd wordende door de Heer Procureur-Generaal, kantoorhoudende te Paramaribo aan de Gravenstraat No. 3, verweerder;
- dat de verzoeker sedert 1 april 1946 in Staatsdienst is getreden en derhalve ambtenaar is in de zin van de Personeelswet;
- dat de verzoeker sedert maart 1970 is te werk gesteld op het toenmalige Kabinet van de gevolmachtigde minister van Suriname te Den Haag thans Ambassade van de Republiek Suriname;
- dat aan de verzoeker blijkens een onduidelijke beschikking d.d. 24 oktober 1985 [nummer 1], met verzoek de inhoud van deze beschikking als hier ingelast en geïnsereerd te willen beschouwen, ontslag uit Staatsdienst is verleend;
- dat de onduidelijkheid van de beschikking moge blijken uit het feit dat het opschrift van de beschikking luidt: De Minister van Binnenlandse Zaken, Distriktsbestuur en Justitie, terwijl aan de voet van de beschikking is vermeld: De Minister van Algemene Zaken en Buitenlandse Zaken;
- dat de verzoeker hierbij aantekent dat dit ontslag hem werd verleend, terwijl hij met vrijstelling van dienst wegens ziekte was, blijkende zulks uit de gezamenlijke beschikking van de ministers van Buitenlandse Zaken en minister van Binnenlandse Zaken, Distriktsbestuur en Volksmobilisatie d.d. 30 juli 1985 [nummer 2], waarbij aan de verzoeker vrijstelling van dienst wegens ziekte is verleend van 1 juni 1983 tot en met 31 december 1983, terwijl blijkens de verklaring van de Medische Keuringscommissie de verzoeker na de periode vanaf zijn ziekte toestand opnieuw zou worden beoordeeld, hetgeen tot op heden niet is gebeurd;
- dat de verzoeker zich dan ook bij schrijven d.d. 11 november 1990 tot de Minister van Buitenlandse Zaken heeft gewend en in dit schrijven zijn bezwaren naar voren heeft gebracht tegen de geïncrimineerde beschikking d.d. 24 oktober 1985 [nummer 1], op welk schrijven tot op heden door de terzake bevoegde organen niet is gereageerd, met verzoek de inhoud van dit schrijven als hier ingelast en geïnsereerd te willen beschouwen;
- dat de verzoeker derhalve genoodzaakt was een gemachtigde in de hand te nemen en wel het advokatenkantoor Tjon Kwan Paw, om zijn belangen te behartigen;
- dat de gemachtigde van de verzoeker dan ook bij schrijven d.d. 30 maart 1993, met verzoek de inhoud van dit schrijven als hier ingelast en geïnsereerd te willen beschouwen de verweerder heeft gevraagd om de financiële positie van de verzoeker overeenkomstig de Personeelswet te regelen;
- dat de verzoeker bij dit schrijven ook een attest van Dr. J. FIOLET heeft overgelegd, dat de ziekte toestand van de verzoeker nog steeds voortduurt, met verzoek de inhoud van dit attest als hier ingelast en geïnsereerd te willen beschouwen;
- dat de verweerder dan ook bij schrijven d.d. 20 mei 1993 [nummer 3] de verzoeker heeft bericht, dat hij bereid is het salaris over de periode 1 juni 1983 tot en met 31 december 1983 aan de verzoeker te betalen. Na 31 december 1983 geen salarisuitbetaling, daar de verzoeker overeenkomstig de wettelijke voorgeschreven procedure uit Staatsdienst is ontslagen, met verzoek de inhoud van dit schrijven als hier ingelast en geïnsereerd te willen beschouwen;
- dat de verzoeker nu hij zich met de punten b en c van het schrijven van 20 mei 1993 van de verweerder niet kan verenigen hij met toepassing van artikel 80 lid 1 onder b en 2 onder b en c tijdig bij het Hof als Ambtenarenrechter in beroep is gekomen;
- dat de verzoeker opmerkt dat het aan hem gegeven ontslag in strijd is met het wettelijke voorschrift als bedoeld in artikel 79 lid 1 onder a van de Personeelswet, omdat tijdens ziekte geen ontslag aan een landsdienaar kan worden verleend, volgende zulks uit artikel 47 lid 9 onder b van de Personeelswet;
- dat de verweerder, zoals gebruikelijk, geen enkele verklaring kan overleggen dat de verzoeker wederom arbeidsgeschikt is en zijn actieve dienst kan hervatten;
- dat de litigieuze beschikking geen stand kan houden en derhalve dient te worden vernietigd;
- dat de verzoeker met inachtneming van artikel 79 lid 1 onder b van de Personeelswet ook schade lijdt daar de verweerder nalaat die handelingen te verrichten waardoor aan hem alsnog zijn salaris wordt uitbetaald van 1 januari 1984 tot aan de datum van zijn ontslag, daar hij volgens de Personeelswet niet verplicht was te werken, aangezien zijn ziektetoestand nog voortduurt;
- dat het de verzoeker niet is gelukt de zaak minnelijk met de verweerder op te lossen, zodat de verzoeker tijdig het Hof zijn beklag komt doen;
Verzoeker heeft op deze gronden gevorderd:
– dat bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
- zal worden vernietigd althans nietig zal worden verklaard de beschikking van de Minister van Algemene en Buitenlandse Zaken d.d. 24 oktober 1985 [nummer 1];
- de verweerder zal worden veroordeeld met toepassing van artikel 82 lid 4 van de Personeelswet:
- die handelingen te verrichten waardoor aan de verzoeker alsnog zijn salaris wordt uitbetaald over de periode 1 januari 1984 tot aan de dag van zijn ontslag wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd.
- de verzoeker ontslag te verlenen wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, e.e.a. wat sub b en·e onder verbeurte van een dwangsom van f. 500,– (VIJFHONDERD GULDEN) voor iedere dag dat de verweerder nalatig blijft aan de uitvoering van het vonnis gevolg te geven, kosten rechtens;
Verweerder heeft binnen de bij de wet voorgeschreven termijn een verweerschrift ingediend, waarin als verweer wordt aangevoerd:
- Verweerder ontkent en betwist met klem al hetgeen niet uitdrukkelijk door hem is erkend.
Verweerder biedt van zijn stellingen bewijs aan, indien en voor zover de bewijslast daarvan op hem mocht rusten.
- Verzoeker ageert tegen de beschikking van de minister van Algemene en Buitenlandse Zaken d.d. 24 oktober 1985, waarbij aan hem op grond van plichtsverzuim ontslag uit de Staatsdienst werd verleend. Voormelde beschikking is vervolgens daags daarna ter kennis van verzoeker gebracht.
Uit het 7e ”sustenu” van het inleidend rekest blijkt, dat verzoeker in elk geval op 11 november 1990 bekend was met voormelde beschikking en deze derhalve vóór die datum te zijner kennis moet zijn gebracht. Ingevolge artikel 80 lid 1 sub b van de Personeelswet had dan ook de onderhavige vordering op uiterlijk 9 december 1990 moeten zijn ingesteld.
Aangezien echter de instelling van voormelde vordering heeft plaatsgevonden op 1 juni 1993, is verzoeker mitsdien in zijn vordering niet-ontvankelijk.
- Verzoeker grondt zijn vordering op het feit, dat hij wegens ziekte verhinderd was de aan zijn functie verbonden werkzaamheden te verrichten, kennelijk zulks betrekking hebbende op de periode 1 januari 1984 – 24 oktober 1985, en gedurende die periode zich naar Suriname te begeven voor het verrichten van die werkzaamheden.
Verweerder weerspreekt echter met klem, dat verzoeker verhinderd zou zijn geweest als door hem gesteld.
Van zijn stelling terzake heeft verzoeker ook geen enkel bewijs bijgebracht of die stelling aannemelijk gemaakt.
Het door verzoeker overgelegde attest van de psychiater J. FIOLET, kan daarvan namelijk het bewijs niet leveren, aangezien dat attest dateert van 24 juni 1983 en mede op basis daarvan aan verzoeker vrijstelling van dienst wegens ziekte werd verleend tot en met 31 december 1983.
Over de daarna voIgende periode is door verzoeker geen medische verklaring overgelegd, dat hij nog steeds ziek zou zijn.
Verzoeker heeft erkend, dat hij vanaf 1 januari 1984 de aan zijn functie verbonden werkzaamheden niet heeft verricht.
Aangezien, zoals uit het voorgaande blijkt, verzoeker geen wettige reden van verhindering te dier zake heeft kunnen waarmaken, heeft hij zich mitsdien daadwerkelijk schuldig gemaakt aan plichtsverzuim en is terecht op die grond aan hem ontslag verleend.
- Aangezien verzoeker niet heeft aangegeven of en wanneer hij de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, is het petitum sub b als vaag en onduidelijk niet voor toewijzing vatbaar.
Verweerder heeft op deze gronden geconcludeerd:
– dat verzoeker in zijn vordering niet zal worden ontvangen, althans deze hem als ongegrond zal worden ontzegd;
Ingevolge ’s Hofs beschikking van 20 augustus 1993 zijn in Raadkamer verschenen, verzoeker in persoon, bijgestaan door advokaat Mr. F.F.P. TRUIDEMAN namens advokaat Mr. A.L. TJON KWAN PAW, gemachtigde van verzoeker en advokaat Mr. F. KRUISLAND, gemachtigde van verweerder, die hebben verklaard gelijk in het daarvan opgemaakte – hier als ingelast te beschouwen – proces-verbaal staat gerelateerd;
De gemachtigde van partijen hebben hierna de zaak bij pleidooi nader toegelicht en verdedigd, waarna het Hof vonnis in de zaak aanvankelijk had·bepaald op 21 oktober 1994, doch nader op heden.
OVERWEGENDE TEN AANZIEN VAN HET RECHT:
Het beroep van verweerder op niet-ontvankelijkverklaring van verzoeker in zijn vordering omdat hij – verzoeker – die vordering niet binnen de bij artikel 80 lid 1 sub b Personeelswet gestelde termijn van een maand heeft ingesteld, komt het Hof gegrond voor.
Naar luid van artikel 5 lid 2 sub b Personeelswet wordt een besluit geacht ter kennis van de belanghebbende te zijn gebracht op de dag waarop het desbetreffende stuk als aangetekende brief aan hem in persoon is uitgereikt.
Tussen partijen is in confesso, dat verzoeker bij beschikking van de minister van Algemene en Buitenlandse Zaken d.d. 24 oktober 1985 [nummer 1] is ontslagen.
In het door verzoeker als produktie in het onderhavige geding gebracht schrijven, in fotocopie d.d. 30 maart 1993, aan de minister van Buitenlandse Zaken, stelt verzoeker: ”werd hem via de post een aangetekende beschikking d.d. 24 oktober 1985 uitgereikt”. De bedoeling van eerder gemelde wettelijke bepaling kan naar ’s Hoven oordeel geen andere zijn, dan dat belanghebbende van de inhoud van het besluit op de hoogte zal zijn, opdat hij zich over eventueel daartegen aan te wenden rechtsmiddelen kan beraden. Deze bedoeling wordt uiteraard niet bereikt indien het als aangetekende brief verzonden besluit door betrokkene niet wordt ontvangen en die brief als onbestelbaar wordt geretourneerd. Nu, naar uit het door verzoeker als produktie in het onderhavige proces gebracht schrijven in fotocopie d.d. 30 maart 1993 blijkt, dat de beschikking d.d. 24 oktober 1985 [nummer 1] de verzoeker alstoen had bereikt en de bedoeling van artikel 5 lid 2 sub b Personeelswet dus ook was bereikt en verzoeker, naar uit het verzoekschrift blijkt, pas op 1 juni 1993, dus langer dan een maand na 30 maart 1993 zijn vordering heeft ingesteld, is hij daarin niet-ontvankelijk; het door verweerder terzake gedaan beroep is mitsdien gegrond.
RECHTDOENDE IN AMBTENARENZAKEN:
Verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn vorderingen.