- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer GR-13290
- Uitspraakdatum 04 februari 1994
- Publicatiedatum 11 april 2019
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
De bezitter van een roerend goed (i.c. een Isuzu-autobus) wordt tegenover elk en een iegelijk als eigenaar beschouwd, zolang een ander niet een beter recht daarop bewijst. Een beter recht van een ander is er slechts dan, indien de ‘vermeende’ bezitter slechts houder is of artikel 1998 lid 2 B.W. van toepassing is.
In casu is, naar het voorlopig oordeel van het Hof, een beter recht van appellant niet komen vast te staan, terwijl bovendien de bewering van appellant dat geïntimeerde hem de bus heeft geschonken, het Hof ongeloofwaardig voorkomt, daar broers elkaar geen kostbare auto’s c.q. bussen plegen te schenken, weshalve de door geïntimeerde betwiste titel op de bus dan ook als ‘hoogst abnormaal’ moet worden aangemerkt. (Artt. 1701 en 1706 Burg. Wetb.)
Uitspraak
Hof van Justitie
04 februari 1994, G.R. 13290
(Mrs. J.R. von Niesewand, E.S. Ombre en W.R. Willemzorg).
[appellant], wonende te [district] aan [adres], voor wie als gemachtigde optreedt Mr. A.L. Tjon Kwan Paw, advokaat,
appellant in Kort Geding,
tegen
[geïntimeerde], wonende te [district], ten deze domicilie kiezende aan de Heerenstraat no. 17 boven, ten kantore van zijn raadsman, Mr. R.L. Kensmil, advokaat,
geïntimeerde in Kort Geding.
De Vice-President spreekt in deze zaak in naam van de Republiek, het navolgend vonnis uit:
Het Hof van Justitie van Suriname;
Gezien de stukken van het geding waaronder:
1. het in afschrift overgelegd vonnis van de Kantonrechter in het Eerste Kanton, van 21 december 1992 tussen partijen gewezen;
2. het proces-verbaal van de Griffier van het Eerste Kanton van 28 december 1992, waaruit blijkt van het instellen van hoger beroep;
Gehoord partijen bij monde van haar respektieve advokaten;
Ten aanzien van de feiten
Overwegende, dat uit de stukken van het geding in eerste aanleg blijkt, dat [geïntimeerde] als eisende partij in eerste aanleg zich bij verzoekschrift tot de Kantonrechter in het Eerste Kanton heeft gewend, daarbij stellende:
1. Eiser wenst de navolgende vordering in Kort Geding in te stellen tegen [appellant], wonende te [district] aan [adres], gedaagde;
2. Eiser is eigenaar van een autobus van het merk ”Isuzu”, bouwjaar 1988, [motornummer], [chassisnummer], welke autobus na verkrijging door eiser bij de politie te zijner name werd geregistreerd;
Ten bewijze hiervan overlegt eiser hierbij een fotocopie van het te zijner name staand voorlopige registratie bewijs van vorengenoemde voertuig met het verzoek de inhoud hiervan als ingelast en geïnsereerd te beschouwen;
3. In de maand oktober 1992 werd tussen eiser en gedaagde, die een jongere broer van hem is, afgesproken om vorenomschreven voertuig tijdelijk op naam van gedaagde te registreren, aangezien eiser ambtenaar bij de Ontvanger der Direkte Belastingen is, en registratie te zijner name van een voertuig welke krachtens een vervoerovereenkomst met het Ministerie van Onderwijs voor het vervoer van schoolkinderen wordt gebruikt, tot voor hem ongewenste gevolgen zou kunnen leiden;
4. Dat tussen partijen evenwel was afgesproken, dat vorenomschreven voertuig wederom op naam van eiser zou worden overgeschreven, nadat aan hem in februari 1993 op zijn verzoek ontslag krachtens artikel 69a van de personeelswet zou zijn verleend;
5. Eiser heeft ten dien einde een onderhandse verklaring aan gedaagde, d.d. 12 oktober 1992 afgegeven om het vorenomschreven voertuig bij de politie op naam van geregistreerde te registreren, vermeldende als oorzaak der overschrijving dat bedoelde voertuig door hem zou zijn geschonken;
6. Door gedaagde wordt thans geheel te kwader trouw, de eigendom van het ten rekeste omschreven voertuig gevorderd en heeft gedaagde revindicatoir beslag op vorenomschreven voertuig doen leggen bij exploit van de deurwaarder bij het Hof van Justitie Ch. Balgobind, d.d. 24 november 1992;
Eiser overlegt hierbij als bewijs een fotocopie van vorengenoemd exploit met het verzoek deze als ingelast en geïnsereerd te beschouwen;
7. Eiser heeft evenwel nimmer de bedoeling gehad om het ten rekeste omschreven voertuig aan gedaagde in de zin der wet te schenken en hem te bevoordelen, hebbende eiser dan ook nimmer de door artikel 1701 van het Surinaams Burgerlijk Wetboek dwingend vereiste notariële akte doen opmaken, weshalve de aan de vordering van gedaagde ten grondslag liggende schenking dan ook nietig is;
8. dat gedaagde dan ook nimmer eigenaar in de zin der wet van het ten rekeste omschreven voertuig is geworden, weshalve het door hem bij exploit van de deurwaarder Ch. Balgobind, d.d. 24 november 1992, gelegd revindicatoir beslag onrechtmatig is, daargelaten het feit dat aan eiser door de Kantonrechter geen toestemming is verleend om het door hem gerevindiceerde te doen weghalen uit de macht van de bezitter;
9. De kwader trouw van gedaagde blijkt voorts uit het feit, dat terwijl gedaagde zijn vorderingsrecht in zijn rekest ter bekoming van toestemming van de Kantonrechter tot het leggen van revindicatoir beslag op het voertuig baseert op een verklaring van eiser, d.d. 12 oktober 1992, waarvan hierbij een fotocopie wordt overgelegd, uit een van het Hoofd van de Verkeers-Technische Dienst van het Korps Politie afkomstig verklaring blijkt, dat vorenomschreven voertuig reeds vanaf 9 oktober 1992 op naam van gedaagde was overgeschreven.
Een fotocopie van de desbetreffende verklaring van het Hoofd voornoemd, de Majoor van Politie [naam], wordt hierbij als bewijs door eiser overgelegd;
Als gevolg hiervan wordt thans door de Afdeling Fraude van de politie tegen gedaagde een strafrechtelijk onderzoek verricht, ten gevolge waarvan op vorenomschreven voertuig als corpus delicti door de justitie eveneens beslag is gelegd;
Een copie van het proces-verbaal van ontvangst wordt hierbij eveneens als bewijs overgelegd;
10. Eiser heeft dringend belang bij een spoedeisende voorziening in Kort Geding, aangezien tussen eiser en het Ministerie van Onderwijs een vervoerscontract is gesloten om met het ten rekeste omschreven voertuig dagelijks schoolkinderen te vervoeren en onttrekking van vorenomschreven autobus aan deze bestemming tot grote financiële schade voor eiser kan leiden;
Overwegende, dat de eisende partij op deze gronden heeft gevorderd;
a. dat bij vonnis in Kort Geding gedaagde zal worden veroordeeld om het door hem op het ten rekeste omschreven gelegd revindicatoir beslag als zijnde onrechtmatig terstond na de door de Rechter, uit te spreken veroordeling of binnen een door de Rechter, in goede justitie te bepalen termijn zal worden opgeheven c.q. te doen opheffen;
b. gedaagde zal worden veroordeeld tot een dwangsom van Sf. 25.000,– per dag voor iedere dag dat hij ingebreke blijft om aan de door de Rechter, onder a uit te spreken veroordeling gevolg te geven;
c. gedaagde zal worden veroordeeld in de kosten van het geding, inclusief het honorarium van eisers raadsman;
Overwegende, dat de gemachtigde van eiser bij schriftelijke conclusie aanvulling van de conclusie van eis heeft verzocht in dier voege dat:
1. in het 7e sustenu van het inleidend rekest na de woorden ”ook nietig is” worde aangevuld:
”dat ook al ware het bepaalde in artikel 1701 van het Burgerlijk Wetboek in casu niet van toepassing, de door gedaagde gestelde schenkingsovereenkomst niet tot stand is gekomen, vermits de door artikel 1706 van het Burgerlijk Wetboek vereiste levering van het ten rekeste omschreven voertuig aan gedaagde nimmer heeft plaatsgevonden”;
2.2 Aanvulling van het petitum
Na het woord ”omschreven” (regel 2 van het petitum) aanvullen het woord ”Voertuig”;
Overwegende, dat [appellant] als gedaagde partij in eerste aanleg bij conclusie van antwoord – welke geacht moet worden te dezer plaatse te zijn ingelast – de vordering heeft bestreden en daarbij heeft geconcludeerd:
dat eiser in zijn vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, althans dat de vordering moet worden afgewezen als zijnde ondeugdelijk en niet bewezen;
Overwegende, dat partijen vervolgens bij conclusies van repliek en dupliek haar stellingen nader hebben toegelicht en verdedigd, hebbende de gemachtigde van eiser tevens produktles overgelegd, waarvan de inhoud hier als ingelast dient te worden beschouwd;
Overwegende, dat de Kantonrechter bij vonnis in Kort Geding van 21 december 1992 op de daarin opgenomen gronden;
Heeft opgeheven bij het exploit van Ch. Balgobind, deurwaarder bij het Hof van Justitie van Suriname d.d. 24 november 1992 gelegd revindicatoir beslag op ”een autobus van het merk ”ISUZU” bouwjaar 1988, [motornummer], [chassisnummer]”.
Het meer of anders gevorderde heeft afgewezen;
Dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard;
Overwegende, dat blijkens hogervermeld proces-verbaal [appellant] in hoger beroep is gekomen van voormeld eindvonnis in Kort Geding van 21 december 1992;
Overwegende, dat bij exploit van deurwaarder J.E. Kolf van 24 april 1993 aan geïntimeerde aanzegging van het ingestelde hoger beroep is gedaan, terwijl uit de ten processe aanwezige stukken blijkt, dat de rechtsdag voor de behandeling der zaak in hoger beroep voor het Hof van Justitie aan partijen is aangezegd;
Overwegende, dat de advokaten van partijen te dienende dage de zaak bij pleidooi nader hebben toegelicht en verdedigd, waarna vonnis is gevraagd, waarvan de uitspraak aanvankelijk was bepaald op 17 december 1993 doch nader op heden.
Ten aanzien van het recht
Overwegende, dat appellant tijdig in hoger beroep is gekomen tegen het vonnis van de Kantonrechter in het Eerste Kanton in Kort Geding gewezen tussen partijen en uitgesproken op 21 december 1992;
Overwegende, dat appellant tegen gemeld vonnis twee grieven heeft ontwikkeld, luidende:
I. Ten onrechte heeft de Kantonrechter, zo wordt uitgegaan van de door hem appel1ant overgelegde akten van schenking van 8 en 12 oktober 1992 en van het verzekeringsbewijs van de N.V. Assuria, overwogen en beslist dat, omdat de eiser, thans geïntimeerde, geweigerd heeft de appellant de sleutels van die bus ter hand te stellen, daardoor niet van een schenking kan worden gesproken weshalve moet worden aangenomen, dat de eiser, thans geïntimeerde, terecht de opheffing van het gelegende revindicatoir beslag vordert, omdat hij, geïntimeerde, naar het voorlopig oordeel van de Kantonrechter, de eigenaar van de bovenvermelde bus is;
II. Ten onrechte heeft de Kantonrechter overwogen en beslist dat de geïntimeerde eigenaar is van de bus.
Voor zijn eigendomsrecht heeft de geïntimeerde in eerste aanleg overgelegd een voorlopig registratiebewijs van de litigieuze autobus.
De appellant merkt op dat dit registratiebewijs geen bewijs van eigendom kan zijn, aangezien de geïntimeerde in zijn conclusie van repliek onder punt 9 in eerste aanleg zelf stelt, dat de overschrijving van een voertuig in de administratie van de politie geen wijze van eigendomsverkrijging is, vermits voertuigen naar de heersende leer geen register goederen zijn.
De appellant wil tot slot naar voren brengen, dat de beslissing die de Kantonrechter inzake het eigendomsrecht van de bus heeft genomen, pas mogelijk zou zijn na een uitgebreid bewijsrechtelijk onderzoek, zodat de Kantonrechter een eindbeslissing heeft genomen, zonder een gedegen onderzoek.
De beslissing van de Kantonrechter lijdt dus aan een duidelijk motiveringsgebrek;
Overwegende, dat het Hof termen aanwezig acht voormelde grieven tegelijk te bespreken nu zij nauw verband met elkaar houden;
Overwegende, dat geïntimeerde zich, naar het Hof is gebleken, zowel in prima (vide 2e alinea van het 9e ”sustenu” van de conclusie van repliek d.d. 11 december 1992) als in hoger beroep (vide 7e ”sustenu” dupliek pleidooi d.d. 5 november 1993) heeft beroepen op bezit van de litigieuze autobus van het merk Isuzu, bouwjaar 1988, [motornummer], [chassisnummer];
– dat de bezitter van een roerend goed tegenover elk en een eigenlijk als eigenaar wordt beschouwd, zolang een ander niet een beter recht daarop bewijst, hetgeen aldus moet worden verstaan, dat er slechts dan een beter recht van een ander is, indien de ”vermeende” bezitter in werkelijkheid slechts houder is of artikel 1998 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing is;
Overwegende, dat appellant naar ’s Hoven voorlopig oordeel, dan ingevolge artikel 1998 lid 1 van gemeld wetboek, feiten en omstandigheden zou moeten stellen en bij tegenspraak bewijzen, c.q. aannemelijk maken, waaruit voort vloeit, dat de stelling van geïntimeerde, als hiervoren vermeld niet juist is;
Overwegende, dat in dit verband zij opgemerkt, dat appellant zich zowel in prima als in hoger beroep erop heeft beroepen, dat geïntimeerde hem de litigieuze autobus heeft geschonken;
Overwegende, dat nog daargelaten, dat geïntimeerde heeft ontkend en is blijven ontkennen, appellant de autobus te hebben geschonken en die schenking, naar het voorlopig oordeel van het Hof, niet is komen vast te staan, bovendien nog zij opgemerkt, dat een dergelijke bewering van appellant het Hof ongeloofwaardig voorkomt;
– dat broers elkaar geen auto’s c.q. autobussen, die zeer kostbaar zijn, plegen te schenken;
– dat de door appellant gestelde, doch door geïntimeerde betwiste titel op de bus, naar ’s Hoven voorlopig oordeel, dan ook ”hoogst abnormaal” is;
– dat deze ”abnormale titel” zou moeten worden bewezen door degene die zich daarop beroept;
– dat naar ’s Hoven voorlopig oordeel, het immers veel normaler is dat de ene broer aan de andere diens auto(bus) tegen een gereduceerde, danwel ”schappelijke” prijs verkoopt of, zo niet, in bruikleen afstaat, dan dat hij hem die schenkt;
– dat toch ”het normale” een vermoeden van juistheid heeft;
Overwegende, dat nu de door appellant gestelde ”abnormale titel”, naar het voorlopig oordeel van het Hof niet is komen vast te staan c.q. aannemelijk is gemaakt, dient het beroepen vonnis, onder aanvulling en verbetering van gronden te worden bevestigd, onder verwerping van de daartegen ontwikkelde grieven als ongegrond;
Rechtdoende in hoger beroep in kort geding
Bevestigt onder aanvulling en verbetering van gronden, het vonnis van de Kantonrechter in het Eerste Kanton, in kort geding gewezen tussen partijen en uitgesproken op 21 december 1992, waarvan beroep,