- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer A-312
- Uitspraakdatum 16 december 1994
- Publicatiedatum 18 maart 2019
- Rechtsgebied Ambtenarenrecht
-
Inhoudsindicatie
Ten aanzien van verzoekster, die langer dan 15 jaren de functie van Hoofd Algemene Zaken van het departement heeft vervuld, werd door de Raad van Ministers goedgekeurd dat zij, te rekenen van 1 oktober 1987, werd bevorderd tot Hoofdambtenaar B 2e klasse schaal 17.
Verzoekster voerde aan, dat het langer dan 15 jaren bekleden van een functie en daarna een goedkeuringsbesluit van de Raad van Ministers zonder meer de verwachting wekken en impliceren dat de voor de bevordering vereiste formaliteiten zullen worden vervuld, nl. het gieten van de beslissing van de Raad van Ministers in resolutievorm. Na dit niet binnen de in de Personeelswet gestelde termijn is geschied, mag volgens verzoekster redelijkerwijs worden aangenomen, dat verweerder een afwijzend besluit heeft genomen.
Het Hof overwoog dat er van een (fictief) genomen besluit geen sprake is, aangezien de eerste brief van verzoekster niet gericht was aan de President die dan ook op haar tweede brief niet hoefde te reageren. Bovendien – zelfs al zou er sprake van een besluit zijn – zou dit dan een besluit tot niet-bevordering van verzoekster zijn, en zodanig besluit is niet genoemd in de limitatieve opsomming van artikel 79 lid 2 van de Personeelswet. Verzoekster werd derhalve in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Ook in haar tweede vordering – nl. veroordeling van verweerder om die handelingen te verrichten c.q. besluit te nemen, waardoor alsnog uitvoering aan de vorenvermelde beslissing van de Raad van Ministers wordt gegeven – werd verzoekster niet ontvankelijk verklaard, vermits de beslissing van de Raad van Ministers slechts interne werking heeft en geen enkele rechtskracht tegenover verzoekster bezit, zolang de desbetreffende resolutie niet door het bevoegd gezag is opgemaakt en goedgekeurd.
(Artt. 78 lid 2 en 79, leden 1 en 2, Personeelswet).SJ 1994, A 312
Uitspraak
HOF VAN JUSTITIE (Ambtenarengerecht), 16 december 1994
(Mrs. R.E.Th. Oosterling, J.R. von Niesewand en E.S. Ombre)
[verzoekster], wonende te [district], ten deze domicilie kiezende ten kantore van Mr. F.F.P. TRUIDEMAN, advokaat, aan de Grote Combéweg no. 25-27, verzoekster,
tegen
DE STAAT SURINAME, met name het Ministerie van Natuurlijke Hulpbronnen, ten deze vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie, kantoorhoudende te zijnen Parkette aan de Gravenstraat no. 3 te Paramaribo, advokaat Mr. B.·A. HALFHIDE, verweerder.
De President spreekt in deze zaak in naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit:
Het Hof van Justitie van Suriname;
Gezien de stukken;
Gehoord partijen;
TEN AANZIEN VAN DE FEITEN:
Overwegende, dat [verzoekster] zich bij verzoekschrift tot het Hof heeft gewend waarin zij heeft gesteld:
- dat de verzoekster de navolgende rechtsvordering wenst in te stellen tegen DE STAAT SURINAME, met name het Ministerie van Natuurlijke Hulpbronnen, ten deze vertegenwoordigd wordende door de Heer Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie, kantoorhoudende te zijnen Parkette op de hoek van de Gravenstraat en Tourtonnelaan te Paramaribo, verweerder;
- dat de verzoekster langer dan 30 jaren ambtenaar is geweest in de zin van de Personeelswet;
- dat de verzoekster bij resolutie van de President d.d. 29 augustus 1992 [nummer 1] te rekenen van 1 december 1992 ontslag uit staatsdienst werd verleend, waardoor zij recht op pensioen heeft verkregen, met verzoek de inhoud van deze resolutie als hier ingelast en geïnsereerd te willen beschouwen;
- dat de verzoekster laatstelijk heeft gediend in de rang van Hoofd Algemene Zaken van het Ministerie van Natuurlijke Hulpbronnen en wel in de rang van Hoofdambtenaar B 3e klasse schaal 16;
- dat de verzoekster reeds langer dan 15 jaren deze funktie naar volle tevredenheid heeft vervuld, vandaar dat bij missive van de Raad van Ministers d.d. 17 december 1987 [nummer 2] Raad van Ministers werd goedgekeurd, dat de verzoekster te rekenen van 1 oktober 1987 werd bevorderd tot Hoofdambtenaar B 2e klasse schaal 17 (1902 – 2190), waarvan wordt verzocht de inhoud van deze missive als hier ingelast en geïnsereerd te willen beschouwen;
- dat deze beslissing van de Raad van Ministers zowel tijdens haar aktieve dienstverband als na verzoeksters pensionering niet is uitgevoerd, zodat de verzoekster genoodzaakt was de President van de Republiek te schrijven als zijnde het bevoegde orgaan in deze, hetgeen is geschied bij schrijven d.d. 14 juli 1992, met verzoek de inhoud van dit schrijven als hier ingelast en geïnsereerd te willen beschouwen;
- dat ondanks het feit dat de verzoekster de President bij schrijven d.d. 4 december 1992 heeft herinnerd aan enige reactie op haar bedoelde schrijven, deze tot op heden is uitgebleven, met verzoek dit schrijven eveneens als hier ingelast en geïnsereerd te willen beschouwen;
- dat de verzoekster hierbij opmerkt dat niet vergeten mag worden dat het bekleden van een funktie van Hoofd Algemene Zaken langer dan 15 jaren en daarna een goedkeuringsbesluit van de Raad van Ministers, zonder meer de verwachting wekt en impliceert dat de daarvoor vereiste formaliteiten zullen worden vervuld, namelijk het gieten van de benoeming in een resolutievorm, zodat indien zulks niet geschiedt er duidelijk sprake is van schade voor de verzoekster, daar deze schade voortvloeit uit het niet c.q. niet tijdig nemen van een besluit c.q. het achterwege laten van een handeling door het bevoegde gezag en daardoor in strijd wordt gehandeld met het bepaalde bij of krachtens de Personeelswet (art. 79 lid 1 onder c P.W.; zie ook vonnis Hof van Justitie d.d. 15 augustus 1975, Griffie no. A37), voorkomende in de bundel geschillen tussen de Overheid en de burger;
- dat de verweerder nu zij de termijn van artikel 78 lid 2 Personeelswet heeft overschreden, verzoekster naar redelijkerwijze mag aannemen dat de verweerder een afwijzend besluit heeft genomen, en is de verzoekster gerechtigd om met toepassing van artikel 80 lid 2 onder c van de Personeelswet daartegen bij Uw Hof op te komen;
- dat de verzoekster hierbij aantekent dat niet is gebleken dat deze raadsbeslissing in strijd is met het bepaalde bij of krachtens de Personeelswet;
- dat de verzoekster dan ook met gebruikmaking van artikel 80 lid 2 onder c van de Personeelswet tegen dit nalaten van de verweerder tijdig daartegen bij Uw Hof in beroep is gekomen;
Overwegende, dat verzoekster op deze gronden heeft gevorderd:
dat bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
- het besluit van de verweerder als bedoeld in artikel 78 lid 2 onder b van de Personeelswet, rechtens geacht moet worden te hebben genomen ten aanzien van verzoekster, nietig zal worden verklaard;
- de verweerder zal worden veroordeeld om die handeling te verrichten c.q. besluit te nemen waardoor alsnog uitvoering wordt gegeven aan het besluit van de Raad van Ministers d.d. 17 december 1987 [nummer 2]/RvM betreffende haar benoeming tot Hoofdambtenaar B 2e klasse schaal 17 (1902 – 2190), alles onder verbeurte van een dwangsom van Sf. 500,– (VIJFHONDERD GULDEN) voor iedere dag dat de verweerder nalatig blijft aan de inhoud van het vonnis te voldoen, kosten rechtens;
Overwegende, dat van DE STAAT SURINAME binnen de bij de wet gestelde termijn een verweerschrift is binnengekomen, waarin het navolgende als verweer wordt aangevoerd:
- Verzoekster heeft bij rekest van 1 april 1993 bij Uw Hof als Ambtenarengerecht gevorderd nietig te verklaren een besluit terzake het niet bevorderen van verzoekster. Dit vermeende besluit is ingevolge artikel 79 lid 2 van de Personeelswet niet vatbaar voor vernietiging door Uw Hof, weshalve verzoekster niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard in haar vordering.
- Verzoekster heeft bij voormeld rekest eveneens gevorderd een veroordeling van verweerder om een handeling te verrichten c.q. een besluit te nemen tot bevordering van verzoekster, welke vordering geen steun vindt in artikel 79 lid 1 van de Personeelswet. Verzoekster behoort ook terzake daarvan niet ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering.
- Het sub 3 ten rekeste gestelde is juist.
- Het is onjuist dat verzoekster langer dan 15 jaren de funktie van Hoofd Algemene Zaken vervult. Blijkens hierbij in fotokopie overgelegde resolutie van 14 juli 1986, bureau [nummer 3], is verzoekster te rekenen van 1 januari 1986 bevorderd tot Hoofdambtenaar ”B” 3e klasse in de funktie (niet rang) van Hoofd van de afdeling Algemene Zaken (Schaal 16).
Vanaf 11 januari 1989 heeft verzoekster zich ziek gemeld tot haar ontslag per 1 februari 1993 wegens arbeidsongeschiktheid.
- Verweerder wenst op te merken dat de door verzoekster overgelegde missive d.d. 17 december 1987 nimmer aan verzoekster is uitgereikt en aldus bij haar nimmer de verwachting is gewekt dat zij zou worden benoemd tot Hoofdambtenaar B 2e klasse schaal 17. Zij is op onregelmatige wijze in het bezit gekomen van deze missive.
Deze missive heeft interne werking.
- Verzoekster heeft de funktie van Hoofdambtenaar B 2e klasse schaal 17 nimmer vervuld.
- Ingevolge artikel 78 lid 1 van de Personeelswet is een besluit, rakende de toepassing van voormelde wet, binnen een maand vatbaar voor schriftelijk beklag.
Voorzover verweerder bekend, heeft verzoekster niet eerder dan bij haar schrijven aan de Secretaris van de President haar beklag gedaan. De door verzoekster overgelegde brief van 14 juli 1992 is niet gericht aan de President, zoals verzoekster beweert, doch aan de Secretaris van de President; aldus is dit beklag niet gedaan bij een hoger gezag dan het orgaan dat het besluit heeft moeten nemen.
Doch ook indien zou mogen worden aangenomen dat het beklag gedaan was bij een hoger gezag – quod non -, dan nog heeft verzoekster haar beklag niet gedaan binnen de door de wet vastgestelde termijn.
De brief van 4 december 1992 is slechts een brief ter herinnering aan een brief die niet gericht is aan de President.
De aangehaalde missive is van 1987 en de brief aan de Secretaris van de President is van 1992. Verzoekster is derhalve niet-ontvankelijk in haar vordering;
Overwegende, dat verweerder op deze gronden heeft geconcludeerd:
dat verzoekster niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar vordering, althans haar deze zal worden ontzegd als zijnde ongegrond en niet bewezen;
Overwegende, dat ingevolge ’s Hofs beschikking van 14 juni 1993 ten dage voor verhoor van partijen bepaald, in Raadkamer zijn verschenen, advokaat Mr. KRUISLAND namens verweerder, CH. STIJNBERG, onder-direkteur administratieve diensten van het Ministerie van Natuurlijke Hulpbronnen, namens verweerder, die hebben verklaard gelijk in het daarvan opgemaakte – hier als ingelast te beschouwen – proces-verbaal staat gerelateerd;
Overwegende, dat de gemachtigden van partijen hierna de zaak nader hebben toegelicht en verdedigd, waarna het Hof vonnis in de zaak aanvankelijk had bepaald op 18 november 1994, doch na enige malen te hebben aangehouden nader heeft bepaald op heden;
TEN AANZIEN VAN HET RECHT:
Overwegende, dat verzoekster in het onderhavige proces vordert:
- a) nietigverklaring van het (beweerde fictieve) ”besluit” van verweerder, als bedoeld in artikel 78 lid 2 sub b van de Personeelswet (P.W.);
- b) veroordeling van verweerder om die handelingen te verrichten, c.q. besluit te nemen, waardoor alsnog uitvoering wordt gegeven aan het besluit van de Raad van Ministers d.d. 17 december 1987 [nummer 2]/RvM, betreffende haar benoeming tot hoofdambtenaar B 2e klasse, schaal 17 (1902,– – 2190,–), alles onder verbeurte van een dwangsom van Sf. 500,– (VIJFHONDERD GULDEN) voor iedere dag dat de verweerder nalatig blijft om aan de inhoud van het vonnis te voldoen;
Overwegende aangaande de vordering sub a):
– dat naar ’s Hoven oordeel, van een (fictief) genomen besluit, geen sprake is;
de brief van verzoekster d.d. 14 juli 1992 is immers gericht aan de heer PIGOT zelf (vide eerste en voorlaatste alinea pagina 2 van die brief), zijnde de heer PIGOT weliswaar Secretaris van de President;
– dat de President, naar ’s Hoven oordeel, niet hoefde te reageren op de later aan hem gerichte brief van 4 december 1992, anders dan wellicht om de ontvangst daarvan te bevestigen en verzoekster ”op het rechte spoor” te zetten, nu toch de brief van 14 juli, zoals bereids aangegeven, niet aan hem gericht was;
Overwegende, dat verzoekster mitsdien niet-ontvankelijk is in haar vordering sub a), nu er van een besluit geen sprake is;
Overwegende bovendien, dat zo er wel van een ”besluit” sprake zou zijn, dit één tot niet-bevordering van verzoekster zou zijn en een dergelijk besluit niet genoemd wordt in artikel 79 lid 2 van de Personeelswet;
Overwegende, aangaande de vordering sub b):
– dat deze evenmin voor toewijzing in aanmerking komt;
– dat immers het besluit (beslissing) van de Raad van Ministers d.d. 17 december 1987 [nummer 2]/RvM, slechts interne werking heeft en geen enkele rechtskracht tegenover verzoekster bezit, zolang de desbetreffende resolutie niet door het bevoegde gezag is opgemaakt en goedgekeurd;
Overwegende, dat ook het onder b) gevorderde met een niet-ontvankelijkheidsverklaring dient te worden begroet;
Gezien de betrekkelijke wetsartikelen;
RECHTDOENDE IN AMBTENARENZAKEN:
Verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar vorderingen sub a) en b).