SRU-HvJ-1994-6

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer GR-13417
  • Uitspraakdatum 15 juli 1994
  • Publicatiedatum 30 maart 2019
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Bij beschikking van de Kantonrechter was, in verband met een vordering tot echtscheiding van haar man, bij wege van voorlopige voorziening bepaald dat eiseres, tezamen met haar drie minderjarige kinderen, elders dan in de echtelijke woning haar intrek mag nemen. Later heeft, in een door eiseres aanhangig gemaakt kort geding, de Kantonrechter de werking van de voormelde beschikking op dit punt geschorst en beslist dat eiseres met haar drie kinderen bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot gebruik van de echtelijke woning, waarbij gedaagde werd bevolen binnen een maand na deze uitspraak de bedoelde woning te ontruimen, waarna eiseres met haar kinderen daarin zal intrekken.
    Naar het oordeel van het Hof heeft de Kantonrechter, door de werking van de voormelde beschikking te schorsen, een andere voorziening dan gevraagd gegeven (vermits de gevraagde voorziening niet kon worden gegeven), kennelijk om proces-economische redenen (in plaats van de gevraagde voorziening te weigeren en geïntimeerde na correctie te laten terugkomen).

Uitspraak

Hof van Justitie

15 juli 1994, G.R. 13417

(Mrs. J.R. von Niesewand, E.S. Ombre, W.R. Willemzorg)

[appellant], echtgenoot van [geïntimeerde], wonende aan [adres 1] in [district], voor wie als gemachtigde optreedt, mr. H.E. Struiken, advocaat,

appellant in Kort Geding,

tegen

[geïntimeerde], echtgenote van appellant voornoemd, verblijfhoudende aan [adres 2], te [district], voor wie als gemachtigde optreedt, mr. J. Kraag, advocaat, geïntimeerde in kort geding.

De Vice-President spreekt in deze zaak in naam van de Republiek, het navolgend vonnis uit:

Het Hof van Justitie van Suriname;

Gezien de stukken van het geding waaronder:

1. het in afschrift overgelegd vonnis in kort geding van de Kantonrechter in het Eerste Kanton van 19 juli 1993 tussen partijen gewezen;

2. het proces-verbaal van de Griffier van het Eerste Kanton van 22 juli 1993, waaruit blijkt van het instellen van hoger beroep;

Gehoord partijen bij monde van haar respektieve advocaten;

Ten aanzien van de feiten

Overwegende, dat uit de stukken van het geding in eerste aanleg blijkt, dat [geïntimeerde] als eisende partij in eerste aanleg zich bij verzoekschrift tot de Kantonrechter in het Eerste Kanton heeft gewend, daarbij stellende:

Eiseres heeft een vordering tot echtscheiding ingediend, A.R. No. 920049, waartoe zij verlof van de Kantonrechter heeft bekomen bij beschikking d.d. 23 januari 1992, waarbij tevens bij wege van voorlopige voorziening is bepaald dat eiseres elders dan in de echtelijke woning haar intrek mag nemen, tezamen met haar 3 (drie) minderjarige kinderen, te weten:

a. [naam 1]

b. [naam 2] en

c. [naam 3]

Vanwege ernstige mishandelingen en bedreigingen met diverse misdrijven moest eiseres gedwongen de echtelijke woning verlaten, vandaar dat zij had gevraagd de samenwoningsplicht op te heffen.

Eiseres verblijft sedertdien met haar 3 (drie) eerder genoemde kinderen bij haar zuster te [adres 2], wier gezin zelf uit 6 (zes) leden bestaat.

Partijen hun minderjarig kind [naam 3] is ernstig ziek geweest en staat nog steeds onder medische behandeling, m.n. van de dermatoloog, de psycholoog, de internist en de psychiater. De ziekte van dit kind staat in relatie met de problemen die thans binnen het gezin bestaan. Volgens de verklaring van de psychiater is het, ter bevordering van de gezondheid van [naam 3] voornoemd, noodzakelijk dat zij spoedig voldoende rust krijgt in een eigen woonruimte, hetwelk inhoudt dat eiseres met de kinderen moet verhuizen.

Eiseres heeft derhalve nu dringend een woning nodig, waarover zij echter niet beschikt, terwijl zij daarover ook niet op korte termijn zal kunnen beschikken, met uitzondering van de echtelijke woning, waarin gedaagde thans verblijft.

Gedaagde beschikt ook wel over een andere woonruimte, en wel de woning gelegen aan [adres 3], waar hij zijn intrek zou kunnen nemen.

Op grond van bovenaangehaalde redenen heeft eiseres bij de ontruiming van de echtelijke woning door gedaagde een dadelijk en dringend belang.

De vordering heeft derhalve een spoedeisend karakter.

Overwegende, dat de eisende partij op deze gronden heeft gevorderd:

dat bij beschikking in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad op de minuut en op alle dagen en uren, niettegenstaande Hoger Beroep of verzet, de beschikking gewezen door de Kantonrechter in het Eerste Kanton op 23 januari 1992, A.R. No. 920049, zal worden gewijzigd;

in dier voege dat aan eiseres toestemming wordt verleend om tezamen met haar 3 (drie) eerder genoemde minderjarige kinderen haar intrek te mogen nemen in de echtelijke woning aan [adres 1], zonder verplicht te zijn gedaagde aldaar toe te laten, kosten rechtens;

Overwegende, dat de gemachtigde van eiseres een schriftelijke conclusie van eis heeft genomen, in dier voege dat hij het petitum wenst aan te willen met het volgende:

Gedaagde zal worden veroordeeld om binnen 1 week na het ten deze te wijzen vonnis, de woning staande en·gelegen aan [adres 1] in [district], te ontruimen en ter vrije en algehele beschikking van eiseres te stellen;

Met machtiging op eiseres om indien gedaagde weigerachtig blijft het voormelde te ontruimen, de ontruiming zelf te doen bewerkstelligen desnoods met behulp van de Sterke Arm.

Overwegende, dat [appellant] als gedaagde partij in eerste aanleg bij conclusie van antwoord onder overlegging van een produktie – welke geacht moet worden te dezer plaatse te zijn ingelast – de vordering heeft bestreden en daarbij heeft geconcludeerd:

dat eiseres in haar vordering niet zal worden ontvangen, althans haar deze zal worden ontzegd als ongegrond en onbewezen;

Overwegende, dat ten dage voor repliek en uitlating produkties bepaald, de gemachtigde van eiseres een schriftelijke conclusie onder overlegging van een produktie heeft genomen, waarvan de inhoud, evenals van de overgelegde produktie, hier als ingelast moet worden beschouwd;

Overwegende, dat ten dage voor dupliek en uitlating produktie bepaald, de gemachtigde van gedaagde een schriftelijke conclusie heeft genomen, waarvan de inhoud hier als ingelast moet worden beschouwd;

Overwegende, dat de Kantonrechter bij rolbeschikking een comparitie van partijen heeft bevolen, welke gehouden is op 12 juli 1993, waarvan proces-verbaal is opgemaakt, dat hier als geïnsereerd moet worden beschouwd;

Overwegende, dat de Kantonrechter bij vonnis van 19 juli 1993 op de daarin opgenomen gronden:

I. De werking heeft geschorst van de beschikking d.d. 23 januari 1992 (A.R. 920049) voor wat betreft de machtiging aan de eiseres om elders dan in de echtelijke woning haar intrek te nemen.

II. Heeft bepaald dat de eiseres met haar drie kinderen te weten: 1. [naam 1], 2. [naam 2] en 3. [naam 3], bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning aan [adres 1].

III. Heeft bevolen dat de gedaagde die echtelijke woning binnen een maand na deze uitspraak verlaat, waarna de eiseres met de kinderen daarin zal intrekken.

Eiseres heeft gemachtigd om indien gedaagde weigerachtig blijft de voormelde woning te ontruimen, de ontruiming zelf te doen bewerkstelligen desnoods met behulp van de Sterke Arm;

Dit vonnis tot zover vermeld uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard;

De proceskosten tussen partijen heeft gecompenseerd in dier voege dat iedere partij haar eigen kosten draagt;

Overwegende, dat blijkens hoger vermeld proces-verbaal [appellant] in hoger beroep is gekomen van voormeld eindvonnis in Kort Geding van 19 juli 1993;

Overwegende, dat bij exploit van deurwaarder R. Kappel van 6 augustus 1993 aan geïntimeerde aanzegging van het ingestelde hoger beroep is gedaan, terwijl uit de ten processe aanwezige stukken blijkt, dat de rechtsdag voor de behandeling der zaak in hoger beroep voor het Hof van Justitie aan partijen is aangezegd;

Overwegende, dat de advocaten van partijen te dienende dage de zaak bij pleidooi nader hebben toegelicht en verdedigd, waarna vonnis is gevraagd, waarvan de uitspraak werd bepaald op heden;

Ten aanzien van het recht

Overwegende, dat het Hof van oordeel is, dat de Kantonrechter door de werking van de beschikking d.d. 23 januari 1992 (A.R. No. 92/0049) voor wat betreft de machtiging aan de eiseres om elders dan in de echtelijke woning haar intrek te nemen te schorsen, inderdaad een andere voorziening heeft gegeven dan is gevraagd, hebbende de Kantonrechter terecht overwogen dat de voorziening zoals gevraagd, niet kon worden gegeven;

Overwegende, dat de Kantonrechter gegeven de hem voorgelegde feiten en omstandigheden, kennelijk om redenen van proces-economische aard de door appellant aangevallen beslissing heeft gegeven en niet gekozen heeft voor weigering van de gevraagde voorziening om geïntimeerde, na correctie van het gevorderde, daarna weer terug te laten komen;

Overwegende, dat het geven van de gewraakte voorziening geacht moet worden in het licht van het evenoverwogene haar rechtvaardiging te hebben gevonden;

Overwegende, dat de eerste en de vierde grief, die vanwege hun nauwe samenhang geacht worden gelijk te zijn besproken, danook tevergeefs opkomen tegen de gegeven voorziening;

Overwegende, dat, naar blijkt uit de door geïntimeerde bij conclusie van repliek overgelegde geneeskundige verklaring d.d. 10 februari 1992, bij geïntimeerde door de arts Drs. Madarie zijn waargenomen: hematoom rechter-achterhoofd en scheur aan de linker-onderlip, welke letsels, naar geïntimeerde niet gemotiveerd weersproken heeft gesteld, door haar zijn opgelopen na door appellant te zijn mishandeld;

Overwegende, dat het Hof van oordeel is, dat de Kantonrechter kennelijk uit voormelde vaststaande feiten de conclusie heeft getrokken en heeft mogen trekken, dat tussen partijen ruzie was ontstaan en dat geïntimeerde naar aanleiding daarvan de echtelijke woning heeft verlaten;

Overwegende, dat de tweede grief, die geacht moet worden gelijk te zijn besproken, eveneens als ongegrond moet worden verworpen;

Overwegende, dat volgens de naar vaste rechtspraak aanvaarde leer de rechter in kort geding de belangen van de eisende partij bij de gevorderde of ambtshalve te geven voorziening tegen die van de gedaagde afweegt en niet, zoals appellant het wil doen voorkomen in de derde grief, alszou met zijn belangen (als verwerende partij) alleen rekening moeten worden gehouden, stellende de wet zulks niet als vereiste;

Overwegende, dat, naar het Hof is gebleken, de Kantonrechter, zij het summier, de belangen van geïntimeerde, de oorspronkelijke eisende partij, wel heeft afgewogen tegen die van appellant, de oorspronkelijke verwerende partij, en daarna tot de door appellant aangevochten beslissing is gekomen;

Overwegende, dat nu er geen der grieven tot vernietiging van het beroepen vonnis kan leiden, terwijl het Hof ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet dat vonnis worden bevestigd;

Rechtdoende in hoger beroep in kort geding

Bevestigt het vonnis door de Kantonrechter in het Eerste Kanton in kort geding op 19 juli 1993 tussen partijen gewezen waarvan beroep.