- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer GR-13386
- Uitspraakdatum 24 juni 1994
- Publicatiedatum 30 maart 2019
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Appellant verlangt een constitutieve beslissing (welke een bestaande rechtsbetrekking te niet zou doen gaan), welke echter in zichzelve een definitief karakter heeft en reeds uit dien hoofde aan het Kort geding is ontzegd, weshalve de in zoverre gevraagde voorziening dient te worden geweigerd, wat ook de aan de vordering ten grondslag gelegde feiten zouden mogen zijn.
Appellant stelt enerzijds dat de gemaakte overeenkomsten van rechtswege althans absoluut nietig zijn en vraagt anderzijds opschorting dier overeenkomsten, welke laatste rechtens niet mogelijk is, vermits de wet aan hun rechtswege c.q. absoluut nietige overeenkomsten zonder meer het beoogde rechtsgevolg ontzegt. Bovendien: een tussen partijen gesloten overeenkomst kan niet tegelijk van rechtswege nietig en vernietigbaar zijn. Handelingen, verricht voordat een ondercuratelestelling is uitgesproken op grond van onnozelheid, krankzinnigheid of razernij, kunnen onder bepaalde omstandigheden nietig worden verklaard, maar deze mogelijkheid staat niet open in geval van ondercuratelestelling op grond van zwakheid van vermogen (vide vonnis Hof van Justitie inzake S. Paltie ca. Tj. Mokoet, Sur. Jur. 1973 no. 1)
Uitspraak
Hof van Justitie
24 juni 1994, G.R. 13386
(Mrs. J.R. von Niesewand, P.G. Wolff, W.R. Willemzorg)
[appellant], wonende te [district] aan [adres 1], voor wie als gemachtigde optreedt mr. W.C. Pengel, advocaat, appellant in conventie in kort geding,
tegen
A. De Stichting Volkshuisvesting Suriname, rechtspersoon, gevestigd en kantoorhoudende te Paramaribo aan de Madeliefjestraat 87, voor wie als gemachtigde optreedt, mr. M.I. Vos, advocaat,
B. [geïntimeerde sub B], zonder bekende woon- of verblijfplaats in Suriname, voor wie als gemachtigde optreedt., mr. A.R. Baarh, advocaat,
C. [geïntimeerde sub C], wonende te [district] aan [adres 2], voor wie als gemachtigde optreedt, mr. M.I. Vos, advocaat, geïntimeerde in conventie in kort geding.
De vice-president spreekt in deze zaak in naam van de republiek, het navolgend vonnis uit:
Het Hof van Justitie van Suriname;
1. het in afschrift overgelegd vonnis in Kort Geding in het Eerste kanton van 30 augustus 1993 tussen partijen gewezen;
2. het proces-verbaal van de Griffier van het Eerste Kanton respectievelijk van 31 augustus 1993 en 6 september 1993, waaruit blijkt van het instellen van hoger beroep;
gehoord partijen bij monde van haar respektieve advocaten;
Ten aanzien van de feiten
Overwegende, dat uit de stukken van het geding in eerste aanleg blijkt, dat [appellant] als eisende partij in eerste aanleg zich bij verzoekschrift tot de kantonrechter in het Eerste Kanton heeft gewend, daarbij stellende:
1. dat eiser ondervolgende vordering in kort geding instelt tegen:
A. De Stichting Volkshuisvesting Suriname, rechtspersoon, gevestigd en kantoorhoudende te Paramaribo aan de Madeliefjestraat 87;
B. [geïntimeerde sub B], zonder bekende woon- of verblijfplaats in Suriname;
C. [geïntimeerde sub C], wonende te [district] aan [adres 2], gedaagden;
2. Op of augustus omstreek 1982 heeft eisers vader, genaamd [huurder], van gedaagde sub A gehuurd, gelijk deze aan hem heeft verhuurd, het pand gelegen te [district] aan [adres 1] voor de huursom van Sf.30,– per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;
3. Van de [huurder], die ondertussen gepensioneerd was, was eiser één van zijn wettig erkende kinderen. Beide verbleven in de betreffende huurwoning, aangezien die [huurder] psychisch zeer onevenwichting was en hulp behoevend;
4. Op zekere dag in de maand maart 1992 werd hij door gedaagde op aanbeveling van de heer [persoon], die staflid is bij gedaagde sub A opgehaald en naar het Kantoor van de stichting meegenomen;
5. Achteraf en wel enkele maanden daarna is eiser te weten gekomen dat gedaagde sub A ([persoon]) in tegenwoordigheid van [geïntimeerde sub B], die [huurder] een stuk heeft laten ondertekenen, waarvan hij de inhoud niet kende en gedaagden sub a en B wisten althans hebben moeten opmerken dat die [huurder] niet op normale wijze over zijn verstandelijke vermogens beschikte;
6. Niettemin heeft de Stichting die [huurder], zoals uit de akte blijkt op 30 maart 1992 een huurkoopovereenkomst doen ondertekenen, waarin vermeld staat, dat hij van de Stichting, het door hem bewoond pand aan [adres 1] in huurkoop heeft verkregen voor de koopprijs van Sf. 24.500,-
7. Onder punt 2 van artikel 2 van bedoelde overeenkomst is opgenomen dat van deze koopprijs door de koper met een bedrag van Sf. 24.351, 85 is verrekend wegens huurvoorsprong per ultimo februari 1992, welke bedrag de verkoper verklaart te hebben ontvangen, en waarvan aan de koper bij deze kwijting wordt gegeven;
8. Belangrijk is te stellen dat [huurder], die slecht en pensioen van Sf. 450,– per maand had destijds, niets aan de stichting heeft betaald of verrekend;
9. De stichting en [geïntimeerde sub B] hebben deze overeenkomst in elkaar gezet om zogenaamd te bewerkstelligen dat die [huurder] zou hebben gekocht;
10. De samenspanning tussen gedaagde sub a en B is duidelijk te merken in het zogenaamde, “aanhangsel”, d.d. 17 maart 1992, (dus lang voor de huurkoopovereenkomst, van 30 maart 1992) waarin staat opgenomen, dat dit aanhangsel behoort bij een ongedagtekende huurkoopoverkomst en verder dat [huurder] verklaart alle rechten en verplichtingen voortvloeiende uit de huurkoopovereenkomst met betrekking tot het pand aan [adres 1], met ingang van 1 april 1992 aan [geïntimeerde sub B] over te dragen en waarbij die [geïntimeerde sub B] verklaart die rechten en verplichtingen uit bedoelde overeenkomst met ingang van 1 mei 1992 van [huurder] te nemen.
Gedaagde sub A heeft [huurder], het aanhangsel van zijn handtekening laten voorzien;
11. Mede gelet op de data van beide overeenkomst alsmede de inhoud daarvan, valt direkt op dat gedaagde sub A en b eisers vader hebben bedrogen en opzettelijk hebben misleid, op een moment waarbij het niet in staat was zijn wil te verklaren; in ieder geval hebben gedaagde sub A en B misbruik gemaakt van de omstandigheden waarin [huurder] verkeerde, waardoor deze vereenkomst nietig is, vermits bij het gebruik maken door de Stichting van de omstandigheden waarin [huurder] verkeert, deze hem gebracht heeft tot het aangaan van een overeenkomst die hij als hij niet in die omstandigheden verkeerde die niet zou hebben gesloten, wegens daaraan voor hem verbonden nadelen. In zoverre is de behandeling van [huurder] een wezenlijk onderdeel van de undue influence;
12. Het voorgaande geeft aan dat de wijze waarop deze overeenkomst is gemaakt, de verhouding tussen partijen bepalend zijn dat de overeenkomst wegens onzedelijke oorzaak nietig is;
13. Op basis van deze als bovenaangehaalde nietige huurkoopovereenkomst tussen gedaagden sub A en B heeft gedaagde sub A het pand op zijn beurt bij akte verleden ten overstaan van mr. Blom kandidaat notaris, waarnemend als notaris voor mr R. Rodrigues notaris, het pand overgedragen en geleverd aan gedaagde sub b die gelijk of kort hierna hetzelfde pand heeft geleverd aan gedaagde sub C;
14. Toen de familie achter deze handeling van gedaagden kwam, vonden zij het noodzakelijk de psychiater te consulteren vermist die [huurder] reeds langer dan een jaar onder diens behandeling was. Hem werd een verklaring gevraagd, en verkregen;
15. Blijkens de hierbij overgelegde verklaring d.d. 24 april 1992 van Dr. Rambharos, psychiater verklaart deze: “Na onderzoek blijkt het navolgende:
Patiënt is gedesoriënteerd in tijd en plaats, er zijn inprentingsstoornissen. Het korte termijn geheugen is gestoord. Het benoemen van voorwerpen loopt moeizaam. Deze verschijnselen bestaan al 1 á 2 jaar. Gezien het bovenstaande wordt patiënt niet in staat geacht adequate beslissingen zelfstandig te nemen en wordt mijnerzijds geadviseerd hem onder curatele te stellen”;
16. bij verzoekschrift van 8 september is de Kantonrechter gevraagd dat voor [huurder] een curator wordt benoemd. Bij beschikking van 23 november 1992 is beslist hem onder curatele te stellen, wegens het niet in staat zijn om zijn eigen belangen behoorlijk waar te nemen op grond van zwakheid van vermogens;
17. helaas is [huurder] op december 1992 te Paramaribo overleden;
18. een andere grond welke tot nietigheid van deze koopovereenkomst moet leiden is, dat volgens de statuten van de Stichting de Raad van Toezicht goedkeuring verleent aan de Stichting tot verkoop en overdrachtvan onroerende goederen aan derden en niet, zoals in de machtiging van 4 mei 1992 is vermeld, de minister van Sociale Zaken en Volkshuisvesting bij afwezigheid van de Raad van Toezicht. Nergens valt te lezen dat aan de minster die bevoegdheid bij afwezigheid toekomt. Hij heeft derhalve onbevoegd deze rechtshandeling verricht tot verkoop van het pand;
19. Op grond hiervan is de koopovereenkomst tussen gedaagde sub A en B nietig, althans vernietigbaar;
20. Eiser werd overvallen door de deurwaarder R Kappel die hem bij exploit van 26 mei 1993 namens gedaagde sub C heeft aangezegd om, op grond van de daarin vermelde overwegingen uiterlijk 30 mei het pand aan [adres 1], waarin hij altijd heeft gewoond en als erfgenaam van [huurder] is blijven wonen, te ontruimen;
21. Voornamelijk de overwegingen in het 2e tot en met 4e “dat” doen geloven dat gedaagden sub b en c hebben gehendeld om die [huurder] bij de schijnkoping opzettelijk te benadelen;
22. Nu de levering van het betreffende onroerend goed heeft plaats gehad op grond van een nietige overeenkomst tussen de Stichting en [huurder], gevolgd door die tussen de Stichting en [geïntimeerde sub B], vanwege het hier geldende causaal stelsel, is de levering de Stichting van [geïntimeerde sub B] aan [geïntimeerde sub C] nietig, althans vernietigbaar;
23. Eiser heeft geen ander onderkomen en vreest dat gedaagde sub C uitvoering zal geven aan haar aanzegging;
24. In bodemvordering zal eiser de nietigheid c.q vernietigbaarheid van bedoelde koopovereenkomst bij de Kantonrechter vorderen, doch er dient nu reeds een voorziening ter veiligstelling van zijn belang worden getroffen;
25. Het betreft in casu een zaak die spoedeisend is en een onverwijlde voorziening bij voorraad rechtvaarigt;
Overwegende, dat de eisende partij op deze gronden heeft gevorderd: dat bij vonnis in Kort Geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
De huurkoopovereenkomst d.d. 30 maart 1992. De huurkoop overeenkomst d.d. 17 maart 1992 gevolgd door de overeenkomst van koop en verkoop van: het perceelland met daarop staande gebouw, groot 34050 m² ten oosten van de [straat], aangeduid op de kaart van de landmeter Ch. Kanhai d.d. 25-1-1982 met de letters A B C D en het [nummer 1] nietig zal worden verklaard c.q zal worden vernietigd danwel zal worden vernietigd danwel zal worden opgeschort.
Subsidiair:
Gedaagde sub C zal worden verboden uitvoering te geven aan haar voornemen tot ontruimen van eiser uit het pand aan [adres 1] totdat Kantonrechter in bodemvordering uiteindelijk zal hebben beslist; Gedaagde zal worden veroordeeld om ten titel van dwangsom voor iedere dag dat zij het gebod overtreedt aan eiser te betalen de som van Sf. 10.000,–, kosten rechtens;
Overwegende, dat [geïntimeerde sub B] als gedaagde partij sub B in eerste aanleg bij conclusie van antwoord – welke geacht moet worden te dezer plaatse te zijn ingelast – de vordering heeft bestreden en daarbij heeft geconcludeerd; dat eiser in zijn vordering niet zal worden ontvangen althans hem deze zal worden ontzegd als ongegrond en onbewezen;
Overwegende, dat De Stichting Volkshuisvesting Suriname als gedaagde partij sub A in eerste aanleg bij conclusie van antwoord – welke eveneens geacht moet worden te dezer plaatse te zijn ingelast – de vordering heeft bestreden en daarbij heeft geconcludeerd: dat eiser in zijn vordering niet zal worden ontvangen, althans de gevraagde voorziening zal worden geweigerd;
Overwegende, dat [geïntimeerde sub C] als gedaagde partij sub B in eerste aanleg voor antwoord in conventie onder overlegging van produkties heeft geconcludeerd:
1. gedaagde onkent en betwist al hetgeen niet uitdrukkelijk door haar is erkend.
2. Gedaagde wenst als meeste verstrekkend verweer te stellen dat eiser niet heeft voldaan aan zijn stelplicht, in dier voege dat het in het geheel niet duidelijk is welk belang eiser bij onderhavige vordering heeft, althans uit hoofde hiervan dient eiser niet in zijn vordering te worden ontvangen. Gedaagde ontkent en betwist bij gebrek aan wetenschap ten overvloede dat eiser enig belang bij onderhavige vordering zou hebben, danwel enig recht op het litigieuze pand kan doen gelden.
3. Gedaagde heeft uit eigen wetenschap niets te verklaren over de feiten en omstandigheden waaronder [geïntimeerde sub B] de eigendom van het litigieuze pand heeft verkregen. Gedaagde ontkent en betwist bij gebrek van wetenschap derhalve al hetgeen eiser ten aanzien daarvan in zijn conclusie van eis (sustenu 2 tot en met 19)naar voren heeft gebracht. Gedaagde stelt met klem dat eiser het bewijs zal moeten bijbrengen dat [huurder] bij het aangaan van de huurkoopovereenkomst met de SVS, en bij de overdracht van zijn rechten en plichten uit deze overeenkomst aan [geïntimeerde sub B], niet in staat was zijn wil te bepalen danwel dat zijn innerlijke wil niet met zijn verklaringen overeenstemde terwijl de contractspartijen (SVS en [geïntimeerde sub B]) uit het handelen van [huurder] zulks hadden kunnen weten, althans niet er op mochten vertrouwen dat zijn verklaringen met zijn wil overeenstemden. Eiser heeft vooralsnog zulks niet aannemelijk kunnen maken. Van “undue influence” of een overeenkomst in strijd met de goede zeden is in geen geval sprake.
4. Gedaagde stelt uitdrukkelijk dat zij via een rechtsgeldige titel de eigendom van het litigieuze pand van [geïntimeerde sub B] heeft verkregen. Gedaagde heeft het pand gekocht, voor een koopprijs van maar liefst
Sf. 50.000,–. Gedaagde legt hierbij in fotokopie de akte van koop en verkoop/transportakte d.d. 26 augustus 1992 in fotokopie over. Gedaagde had beslist geen weet van vermeende belangen van eiser of [huurder] bij het aangaan van de transactie, zodat van een samenspanning tussen haar en [geïntimeerde sub B] geen sprake kan zijn.
5. De rechtvoorganger van gedaagde, [geïntimeerde sub B], had het litigieuze pand in bruikleen afgestaan aan [huurder], aan welk gebruikrecht bij diens overlijden in december 1992 (in ieder geval) een einde is gekomen. Gedaagde heeft echter moeten ervaren dat na het overlijden van [huurder], eiser in het litigieuze pand is getrokken, zonder dat gedaagde als eigenares hem daartoe enig recht of titel heeft verschaft. Het verblijf van eiser in het pand is mitsdien onrechtmatig jegens gedaagde, zijnde zulks een inbreuk op gedaagde haar eigendomsrecht, althans een ernstige belemmering op gedaagde haar recht op genot van het pand. Gedaagde is dan ook gerechtigd de ontruiming van het litigieuze pand door eiser en degenen die zich van zijnentwege daarin bevinden te vorderen. (Gedaagde vermoedt overigens dat onderhavige vordering slechts dient om een dergelijke ontruiming te voorkomen). En voor eiser in reconventie heeft gesteld:
1. Eiseres verzoekt de rechter om al hetgeen in conventie is aangevoerd, als hier letterlijk herhaald en geïnsereerd te willen aanmerken;
2. Gedaagde verblijft zonder recht of titel in het eiseres in eigendom toebehorende pand aan [adres 1]. Gedaagde weigert ondanks herhaalde en dringende aanmanningen in der minne om het litigieuze pand te ontruimen. Eiseres legt hierbij een aanzegging tot ontruiming per exploit van deurwaarder René Kappel van 26 mei 1993 [nummer 2] in fotokopie over.
3. Eiseres ondervindt door het onrechtmatig handelen van gedaagde voortgaande schade. Eiseres heeft het litigieuze pand namelijk speciaal gekocht voor eigen gebruik, en is thans genoodzaakt op logeeradressen bij familieleden een onderkomen te zoeken. Daarenboven echter gaat het litigieuze pand door de wijze van bewoning door gedaagde in waarde achteruit, terwijl eiseres, voor het behoud van het op het pand staande woning, de woning zo spoedig mogelijk een behandeling tegen houtluizen wenst te geven.
4. Van eiseres kan niet worden gevergd dat zij vorenomschreven inbreuk op haar eigendomsrecht door gedaagde – die in feite een ordinaire kraker is – nog langer duldt.
5. Uit het voorgaande blijkt dat eiseres een spoedeisend belang heeft bij een vordering tot ontruiming van gedaagde.
Overwegende, dat op deze gronden is geconcludeerd:
voor antwoord in conventie:
dat eiser in zijn vordering niet zal worden ontvangen, althans deze hem zal worden ontzegd als zijnde ongegrond en onbewezen;
en voor eis in reconventie:
dat bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut, gedaagde zal worden veroordeeld om binnen 1 x 24 uur, althans binnen een door de rechter, in goede justitie te bepalen termijn, het pand staande en gelegen te [district] aan [adres 1] te ontruimen en te verlaten en ter vrije beschikking van eiseres te stellen, onder afgifte van de sleutels aan eiseres, met medeneming van al de daarin van zijntwege zich bevindende personen en goederen, met bepaling dat indien hij daarmede in gebreke mocht blijven, eiseres zelfstandig tot die ontruiming zal mogen overgaan op kosten van gedaagde, desnoods met behulp van de Sterke Arm.
Overwegende, dat de gemachtigde van [appellant] schriftelijke conclusies van repliek en dupliek produktie ten aanzien van gedaagden sub A en B en van repliek en uitlating produktie in conventie en antwoord in reconventie ten aanzien van [geïntimeerde sub C] heeft genomen, wordende de inhoud daarvan hier als geïnsereerd aangemerkt;
Overwegende, dat de gemachtigden van gedaagden sub A en B schriftelijke conclusies van dupliek hebben genomen, hebbende de gemachtigde van gedaagde sub B tevens een produktie overgelegd, waarvan de inhoud, alsmede die van de overgelegde produktie, hier als ingelast dient te worden beschouwd;
Overwegende, dat de gemachtigde van [geïntimeerde sub C] een – hier als geïnsereerd aan te merken – schriftelijke conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie heeft genomen;
Overwegende, dat de gemachtigde van [appellant] een schriftelijke conclusie van dupliek in reconventie en uitlatingproduktie ten aanzien van [geïntimeerde sub C] heeft genomen, waarvan de inhoud hier als ingelast dient te worden beschouwd;
Overwegende, dat de Kantonrechter bij vonnis in Kort Geding van 30 augustus 1993 op de daarin opgenomen gronden:
In conventie en in reconventie:
De gevraagde voorzieningen heeft geweigerd;
De eisende partij (in conventie als in reconventie) heeft veroordeeld in de gedingkosten aan gedaagdes (in conventie en in reconventie) zijnde gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op Sf. nihil;
Overwegende, dat blijkens hogervermelde processen-verbaal [appellant] en [geïntimeerde sub C] in hoger beroep zijn gekomen van voormeld eindvonnis van 30 augustus 1993;
Overwegende, dat bij exploiten van deurwaarder R. Kappel d.d. 29 oktober 1993 aan geïntimeerden aanzegging van het ingestelde hoger beroep is gedaan, terwijl uit de ten processe aanwezige stukken blijkt, dat de rechtsdag voor de behandeling der zaak in hoger beroep voor het Hof van Justitie aan partijen is aangezegd;
Overwegende, dat de advocaten van partijen te dienende dage de zaak bij pleidooi nader hebben toegelicht en verdedigd, hebbende de gemachtigde van geïntimeerde sub C ten dage voor antwoord pleidooi in conventie en in reconventie bepaald het appèl in reconventie ingetrokken terwijl advocaat mr. Baarh ten dage voor dupliek pleidooi bepaald heeft gepersisteerd bij zijn stellingen, waarna partijen vonnis hebben gevraagd, waarvan de uitspraak aanvankelijk was bepaald op 13 mei 1994, doch nader op heden;
Ten aanzien van het recht
In conventie en in reconventie:
In reconventie:
Overwegende, dat het Hof zal verstaan dat appellant het op 6 september 1993 tegen de in reconventie gegeven beslissing de dato 30 augustus 1993 aangetekend appèl heeft ingetrokken;
In conventie:
Overwegende, dat appellant blijkens het petitum ondermeer primair heeft gevorderd: nietigverklaring c.q. vernietiging van:
– de huurkoopovereenkomst d.d. 30 maart 1992;
– de huurkoopoverdracht overeenkomst d.d. 17 maart 1992, gevolgd door de overeenkomst van koop en verkoop van: het perceelland met daaropstaand gebouw groot 34050 m² ten oosten van de [straat], aangeduid op de kaart van de landmeter Ch. Kanhai d.d. 25 januari 1982 met de letters A B C D en [nummer 1];
Overwegende, dat appellant in zoverre een constitutieve beslissing verlangt, zijnde een beslissing, welke in casu een bestaande rechtsbetrekking te niet zou doen gaan;
Overwegende, dat nu een zodanige beslissing in zichzelve een definitief karakter heeft en reeds uit dien hoofde aan het kort geding is ontzegd, dient de in zoverre gevraagde voorziening wat van de aan de vordering ten grondslag gelegde feiten ook moge zijn te worden geweigerd;
Overwegende, dat appellant primair wijders heeft gevorderd opschorting van voormelde overeenkomsten;
Overwegende, dat het Hof aanstonds opmerkt, dat; zo het gevorderde gebaseerd zou zijn op de stellingen van appellant hierop neerkomend dat de overeenkomsten van 17 maart 1992 en 30 maart 1992 nietig d.i. van rechtswege althans absoluut nietig zijn, de in verband daarmede gevraagde voorziening te weten opschorting dier overeenkomsten, de daaraan ten grondslag gelegde feiten daarlatend, eveneens dient te worden geweigerd omdat aan overeenkomsten, die van rechtwege c.q. absoluut nietig zijn, de wet zonder meer het beoogde rechtgevolg ontzegt en dat opschorting van die overeenkomsten rechtens mitsdien niet mogelijk is;
Overwegende, dat het Hof voorts opmerkt, dat een overeenkomst tussen partijen gesloten rechtens niet tegelijk van rechtswege nietig en vernietigbaar kan zijn;
Overwegende, dat naar uit het proces-dossier blijkt, de persoon van [huurder] bij vonnis van de Kantonrechter-plaatsvervanger in het Eerste Kanton d.d. 23 november 1992 onder curatele werd gesteld op grond van zwakheid van vermogens;
Overwegende, dat handelingen, verricht voordat een onder curatelestelling op grond van onnozelheid, krankzinnigheid of razernij is uitgesproken, onder bepaalde omstandigheden kunnen worden nietig verklaard, maar deze onmogelijkheid staat niet open in geval van onder curatele stelling op grond van zwakheid van vermogens (vide vs HvJ d.d. 2 februari 1973 inz. S.Paltie c/a Tj. Moekoet, S.J. 1973 no. 1);
Overwegende, dat nu de overeenkomst van huurkoopoverdracht en de huurkoopovereenkomst van respectievelijk 17 maart 1992 en 30 maart 1992 dateren en [huurder], nu wijlen, lang daarna en wel op 23 november 1992 onder curatele werd gesteld wegens zwakheid van vermogen en appellant op grond hiervan in de bodem procedure, naar het voorlopig oordeel van het Hof, niet met succes nietigverklaring van gemelde overeenkomsten zal kunnen vorderen, ontgaat het Hof welk belang appellant heeft bij zijn vordering tot opschorting van de overeenkomsten van 17 maart 1992 en 30 maart 1992;
Overwegende, dat appellant zich blijkens zijn stellingen op beroepen heeft dat de koopovereenkomst ook hierom nog tot nietigheid leiden moet omdat volgens de statuten van de Stichting Volkshuisvesting Suriname de Raad van Toezicht goedkeurig verleent aan de Stichting tot verkoop en overdracht van onroerende goederen aan derden en niet, zoals in de machtiging van 4 mei 1992 is vermeld, de Minister van Sociale Zaken en Volkshuisvesting bij afwezigheid van de Raad van Toezicht, vallende immers nergens te lezen dat aan de Minister die bevoegdheid bij afwezigheid toekomt, hebbende de Minister derhalve onbevoegdelijk, de rechtshandeling verricht, d.i. de goedkeuring verleend tot verkoop van het pand;
Overwegende, dat uit de stellingen van appellant blijkt, dat de Stichting Volkshuisvesting Suriname, na de haar verleende goedkeuring ook daadwerkelijk is overgegaan tot verkoop en levering aan [geïntimeerde sub B] van het in de verklaring van Minister d.d. 4 mei 1992 omschreven onroerend goed;
Overwegende, dat het Hof het voor waar wil houden dat slechts de Raad van Toezicht het Orgaan is dat bevoegd was aan de Stichting goedkeuring te verlenen tot verkoop en levering van het litigieuze onroerend goed aan [geïntimeerde sub B];
Overwegende, dat het Hof evenwel opmerkt, dat de tussen de Stichting en [geïntimeerde sub B] gesloten overeenkomst van koop en verkoop niet van rechtswege nietig is, zoals appellant het blijkens zijn stellingen wil doen voorkomen, doch vernietigbaar en dat slechts partijen bij een dergelijke overeenkomst de nietigheid daarvan zouden kunnen inroepen, zijnde appellant daarbij geen partij;
Overwegende, dat het Hof eveneens opmerkt dat, naar uit de stellingen van appellant blijkt, de Stichting door niettemin daaraan uitvoering te geven zoals uit de stellingen van appellant blijkt, die overeenkomst, heeft bekrachtigd;
Overwegende, dat het het Hof dan ook geheel ontgaat hoe appellant opschorting van ondermeer de overeenkomst gesloten tussen de Stichting Volkshuisvesting Suriname en [geïntimeerde sub B], kan vorderen, hebben hij immers daarbij hoegenaamd geen belang;
Overwegende, dat de primair gevraagde voorzieningen op voormelde gronden dan ook geweigerd dienen te worden;
Overwegende, dat nu geïntimeerde sub C, blijkens haar onweersproken stellingen bij antwoord pleidooi d.d. 18 februari 1994, het onroerend goed ten aanzien waarvan appellant blijkens de subsidiaire vordering heeft verzocht geïntimeerde sub C te verbieden appellant daaruit te ontruimen totdat in de bodem procedure uiteindelijk zal zijn beslist, heeft verkocht en overgedragen aan een derde, de grondslag van appellant zijn vordering, naar geïntimeerde sub C terecht stelt, is komen weg te vallen;
Overwegende, dat het Hof dan ook van oordeel is dat de Kantonrechter, zij het op andere gronden, de gevraagde voorziening terecht heeft geweigerd;
Overwegende, dat het Hof dan ook zal beslissen als in het dictum van dit vonnis te melden; Gezien de betrekkelijke wetsartikelen;
Rechtdoende in hoger beroep in kort geding
In conventie en in reconventie:
Vernietigt het vonnis d.d. 30 augustus 1993, door de Kantonrechter in het Eerste Kanton in kort geding tussen partijen gewezen, waarvan beroep;
En opnieuw rechtdoende
In reconventie:
Verstaat dat appellant het op 6 september 1993 tegen de op 30 augustus 1993 gegeven beslissing aangetekend appèl heeft ingetrokken;
In conventie:
Bevestigt onder verbetering van rechtsgronden het vonnis d.d. 30 augustus 1993, door de Kantonrechter in het Eerste Kanton in Kort Geding tussen partijen gewezen, waarvan beroep; Veroordeelt appellant in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van geïntimeerden gevallen.