SRU-HvJ-1997-11

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer 10
  • Uitspraakdatum 23 juli 1997
  • Publicatiedatum 25 april 2019
  • Rechtsgebied Strafrecht
  • Inhoudsindicatie

    Artikel 360 lid 1 Wetboek van Strafrecht;

    De verdachte wordt in eerste aanleg veroordeelt voor mishandeling de dood tengevolge hebbende tegen zijn echtgenote;voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 360 lid 1 juncto lid 3 juncto artikel 364 sub 1o van het Wetboek van Strafrecht en veroordeelt te dier zake tot een gevangenisstraf voor de tijd van zes jaren.

    Het Hof kan zich niet verenigen met het vonnis, weshalve wordt deze vernietigd en moet opnieuw worden rechtgedaan.

    Ter terechtzitting in hoger beroep worden er deskundigen en getuigen gehoord.

    Het Hof acht bewezen mishandeling en veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van een jaar.

Uitspraak

PRO JUSTITIA
IN NAAM VAN DE REPUBLIEK!
VONNIS 1997 No.10

Het Hof van Justitie van Suriname;

Gezien de stukken van het geding, waaron­der het in af­schrift overgelegde verkort vonnis, door de Kan­ton­rech­ter in het Tweede Kanton op 23 juni 1994 gewezen en uitge­sproken tegen:
[verdachte];
oud 69 jaar;
zonder beroep;
geboren in [district];
wonende aan [adres] te [district], inmiddels invrijheid gesteld door de Raadkamer van het Hof van Justitie op 22 november 1993;

Gelet op het tijdig door de Vervolgingsambtenaar en de ver­dachte ingestelde hoger beroep tegen het vonnis van de Kantonrechter in het Tweede Kanton van 23 juni 1994;

Gehoord de verdachte in zijn verdediging, daarin bijge­staan door zijn raadsman, advocaat Mr.R.U.F. TRUIDEMAN;

Gehoord de getuigen in hun beëdigde afge­legde verklarin­gen;

Gehoord het Openbaar Ministerie;

Gelet op het onderzoek in beide instanties;

Overwegende, dat aan verdachte zijn tenlastegelegd, de feiten zoals omschreven bij de inleidende akte van dagvaar­ding, welke als hier geïnse­reerd moet worden beschouwd;

Overwegende, dat de Kantonrechter in het Tweede Kanton in diens vonnis wettig en overtuigend bewezen heeft verklaard, dat verdach­te de hem bij de betreffende inleidende akte van dag­vaarding sub C tenlas­tegelegde feiten heeft begaan, zoals in voormeld vonnis is weer­ge­ge­ven;

met vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde;

Overwegende, dat de Kantonrechter in het Tweede Kanton de bewezen verklaarde feiten heeft gekwalificeerd als:
MISHANDELING DE DOOD TENGEVOLGE HEBBENDE TEGEN ZIJN ECHTGENO­TE;voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 360 lid 1 juncto lid 3 juncto artikel 364 sub 1o van het Wetboek van Straf­recht;

Veroordeelt hem te dier zake tot gevangenisstraf voor de tijd van zes jaren;

Overwe­gende, dat het Hof zich niet kan vereni­gen met het von­nis a quo weshalve dit moet worden vernie­tigd en opnieuw moet worden rechtgedaan;

Overwe­gende, dat het Hof niet wettig en overtuigend bewezen acht, hetgeen de verdachte in het Tweede Kanton bij dagvaar­ding sub A en B is tenlastegelegd, wes­hal­ve hij daar­van dient te worden vrijgespro­ken;

Overwe­gende, dat ter terechtzit­ting in hoger beroep hebben ver­klaard, zakelijk weergegeven:

1.de [getuige 1]:
dat patient [naam 1] aan ernstige suikerziekte leed;
dat toen hij [naam 1] op 8 oktober 1993 in het ziekenhuis onderzocht, zij reeds uitgebreide afsterving van weefsel op de borst had, wat stonk;
dat [naam 1] veel vet had waardoor er weinig door­bloeding van het weefsel was met als gevolg dat elk ongeluk kan leiden tot een ontsteking die zich snel zal uitbreiden;
dat toen hij haar opereerde er uitgebreide afsterving van weefsel aanwezig was daar als gevolg van de bloeduitstorting de bacteriën zich snel hadden uitgebreid waardoor weefsel vernietigd was en de ontsteking zich snel had uitgebreid;
dat iemand met suikerziekte vaak de ziekte ontkent, waardoor men niet snel naar de dokter zal gaan;

2. de [getuige 2]:
dat hij sedert oktober 1988 huisarts van [naam 1] is geweest;
dat hij haar behandelde tegen ernstige suikerziekte met tabletten en insulinespuitjes;
dat hij [naam 1] in februari 1992 behandeld heeft voor een snijwond aan de neusbrug en bloeduitstorting op het rechteroog, welke volgens haar eigen verklaring het gevolg was van mishandeling door haar echtgenoot [verdachte];
dat op 4 oktober 1993 [naam 1] bij hem kwam en hij haar onderzocht heeft wat resulteerde in de volgende diagnose: mishandeling als gevolg waarvan bloeduitstorting;
dat op 6 oktober de suiker niet meer onder controle was en er grote necrotische plekken zichtbaar waren aan de armen;
dat hij haar toen verwezen heeft naar [getuige 1] voor opname;
dat de borst niet de plaats is waar er complicaties optre­den als gevolg van suikerziekte;
dat hij vermoedt dat het wel wat had uitgemaakt als [naam 1] eerder behandeld was;
dat [naam 1] gezien haar suikerziekte gemakkelijk een infectie kon oplopen bij een slag;
dat van belang is dat [naam 1] pas veel later de dokter geconsulteerd heeft, met als gevolg dat de wond niet tijdig behandeld is, wat een belangrijke rol heeft gespeeld bij het optreden van ernstige complicaties;

3. de [getuige 3]:
dat [naam 1] zijn moeder was;
dat nadat zijn vader [verdachte] zijn moeder geslagen had, zij niet naar de dokter wilde gaan omdat ze van mening was dat het niet zo ernstig was;
dat zij haar dagelijkse werkzaamheden verrichtte zoals daarvoor;
dat zijn moeder hem weleens verteld heeft dat zij gesla­gen werd door zijn vader;

4. de [getuige 4]:
dat zij een zusje was van [naam 1];
dat het huwelijk tussen haar zwager [verdachte] en haar zus [naam 1] niet goed ging daar zij vaak ruzie maakten;
dat in juni 1993 haar zwager haar zus geslagen had met een eind hout waardoor haar zus achttien hechtingen had gekre­gen;
dat zij op zaterdag 2 oktober 1993 op bezoek ging bij haar zus en haar zus ziek op bed aantrof;
dat zij zag dat de borsten van haar zus gezwol­len waren met een blauwe plek ertussen;dat op haar vraag aan haar zus hoe die blauwe plek daar kwam, haar zus antwoordde dat haar echtgenoot [verdachte] haar mishandeld had;

5. de [getuige 5],
dat zij [naam 1] bezocht heeft toen zij ziek in bed lag;
dat [naam 1] onder haar rechterborst een kleine ronde blauwe plek had; haar rechterborst was gespannen en opgezet;
dat [naam 1] aan haar verteld had dat [verdachte] haar geslagen had;
dat het haar opgevallen was dat zij stonk;

6. de [getuige 6],
dat zijn stiefvader [verdachte] zijn moeder [naam 1] vaker mishandelde, waarvoor hij verscheidene malen door de politie is aangehouden;

7. de verklaring van [verdachte],
dat hij met zijn echtgenote [naam 1] samenleefde aan [adres];
dat hij zijn echtgenote in het verleden verscheidene keren met een vuist op haar gezicht geslagen heeft in verband met ruzies over de kinderen;
dat hij deze keer, het was omstreeks half september 1993 dat hij zijn echtgenote met een vuist op haar borst heeft geslagen;
dat hij haar naar de dokter wilde brengen doch zij gaf hem te kennen dat zij nergens met hem naar toe wilde gaan;

8. Visum et repertum opgemaakt door Prof. Dr. Vrede, M.A. op 19 oktober 1993
dat een vrouw overleden is na mishandeling na daags opgenomen te zijn geweest in het ziekenhuis (volgens opgave van de poli­tie);
dat de doodsoorzaak vermoedelijk een combinatie van factoren is geweest met name de uitgebreide necrose (weefsel­versterf) en de veranderingen in de milt;
dat vermoedelijk als gevolg van de uitgebreide weefsel­versterf er een uitgebreide bacteriële infectie is geweest als gevolg waarvan de scepsis ontstond;
dat volgens klinische gegevens er sprake was van een verhoogde bloedsuikergehalte en slechte functie van de nieren;
dat gezien de bloedingen in het borstgebied (hetzelfde gebied met weefselversterf en bloedingen in de rechterflank (borst)), er vermoedelijk sprake is van een trauma waarna weefstelversterf is opgetreden en daarna de scepsis;
dat de doodsoorzaak vermoedelijk het gevolg was van de scepsis, de verhoogde bloedsuikergehalte en de slechte functie van de nieren;

9. overlijdensakte opgemaakt d.d. 13 oktober 1993,
dat uit het register van overlijden van Paramaribo blijk­t, dat aldaar op acht oktober negentienhonderd drie en negentig is overleden: [naam 1], echtgenote van [verdachte];

Over­wegen­de, dat het Hof op grond van de voor­ge­schre­ven be­wijsmid­delen wettig en overtui­gend bewezen acht, hetgeen de verdachte in het Tweede Kanton bij dagvaar­ding, sub C is ten lastegelegd, te weten dat hij in de maand september 1993 te [district]:

1.Opzettelijk [naam 1] gehuwd [verdachte], heeft mishan­deld, door toen aldaar, opzettelijk gewelddadig, voornoemde [naam 1], met de tot vuist gebalde handen één slag op de borst toe te brengen;

Overwegende, dat de ten laste van verdachte bewezen geachte feiten moeten worden gekwalificeerd als:

1. MISHANDELING, misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 360 lid 1 Wetboek van Strafrecht;

Overwegende, dat de verdachte deswege strafbaar is zijnde van geen grond tot uitsluiting of opheffing van de straf­baar­heid gebleken;

Overwegende, dat de advocaat van de verdachte bij zijn plei­dooi heeft gesteld dat het onderdeel ” de dood ten gevolge hebbende” een bestanddeel van de delictsomschrijving van artikel 360 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht vormt, hetgeen dient te leiden tot algehele vrijspraak van het tenlastegelegde, waartegen de vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie heeft aangevoerd dat er sprake is van een verzwarende omstandigheid, waarvan kan worden vrijgesproken;

Overwegende, dat het Hof het standpunt van het Openbaar Ministerie deelt;

Overwegende, dat het Hof bij de bepaling van de strafmaat, behalve met de aard en de ernst van het misdrijf alszodanig, rekening houdt met de ter terechtzitting gebleken omstandigheden dat de verdachte [naam 1] met wie hij gehuwd was, reeds eerder verschillende keren heeft mishandeld en dat de verdachte, wetende dat zij aan suikerziekte leed, nadat [naam 1] over pijn klaagde op de plek waar verdachte haar met de vuist had geslagen, zich geen verdere moeite heeft getroost, ook niet nadat bij haar een geur van verrotting viel waar te nemen, om haar onder medische behandeling te stellen of te doen stellen, dan aan haar te vragen of zij niet naar de dokter wilde, uit al hetgeen een grove onverschilligheid bij verdachte voor de gezondheid van [naam 1] blijkt;

Overwegende, dat het Hof de navolgende straf in overeen­stemming acht met de ernst van de gepleegde feiten, de om­standigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte;

Gezien voormelde wetsartikelen, alsmede de artikelen 9, 11, 38, 44 en 127 van het Wetboek van Straf­recht;

Overwegende dat het Hof niet wettig en overtuigend bewe­zen acht het­geen de ver­dachte voornoemd in het Tweede Kanton bij dagvaar­ding sub A en B is tenlastegelegd en hetgeen hem bij dagvaarding sub C meer of anders is tenlastegelegd dan bewezen is verklaard, weshalve hij daarvan behoort te worden vrijgesproken;

RECHTDOENDE IN HOGER BEROEP

Vernietigt het vonnis van 23 juni 1994 door de Kanton­rechter in het Tweede Kanton gewezen en uitge­sproken tegen de [verdachte], waarvan beroep;

EN ALSNU OPNIEUW RECHTDOENDE:

Verklaart wettig en overtuigend bewezen hetgeen hiervoren bewezen is geacht;

Kwalificeert de bewezen verklaarde feiten als voor­meld;

Verklaart de bewezen verklaarde feiten en de ver­dachte deswege strafbaar;

Veroordeelt hem te dier zake tot een: gevangenisstraf voor de tijd van EEN JAAR; met bepaling dat de tijd door de veroor­deelde vóór de tenuit­voerlegging van deze uitspraak van 9 oktober 1993 af, bij de uitvoering van de hem opgelegde gevan­genis­straf geheel in mindering zal worden gebracht;

Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de ver­dachte voornoemd in het Tweede Kanton bij dagvaarding sub A en B is tenlastegelegd en hetgeen hem bij dag­vaarding sub C meer of anders is tenlastegelegd dan bewezen is ver­klaard;

SPREEKT HEM DAARVAN VRIJ;

Aldus gewezen door de heren: Mr.E.S.OMBRE, fungerend- President, Mr.K. PULTOO, Lid en Mr. L.J. BUDHU LALL, Lid-plaatsvervanger, in tegenwoordig­heid van Mr.R. JANKIPERSAD-GHARBARAN, fungerend-Griffier, die dit vonnis hebben ondertekend, hetwelk door de Fungerend-President is uitgesproken ter openbare terechtzit­ting van het Hof van Justitie van WOENSDAG, 23 JULI 1997.