SRU-HvJ-1997-12

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer 13
  • Uitspraakdatum 30 juli 1997
  • Publicatiedatum 25 april 2019
  • Rechtsgebied Strafrecht
  • Inhoudsindicatie

    Artikel 349 van het Wetboek van Strafrecht.

    In eerste aanleg wordt eraan de verdachte een gevangenisstraf opgelegd van 16 jaar voor moord. Het Hof is van mening dat het vonnis van de Kantonrechter niet naar de redenen van de wet gemotiveerd is, bevattende immers niet de gronden die tot die beslissing hebben geleid. Dit vonnis wordt vernietigd en zal er opnieuw worden rechtgedaan.
    Ter terechtzitting in hoger beroep wordt er afgezien van het horen van getuigen, het Hof volstaat met de bij de politie afgelegde verklaringen door de verdachte, het rapport dat is opgemaakt door de patholoog en de overlijdensakte. Het Hof legt de verdachte een gevangenisstraf op van 16 jaar voor moord.

Uitspraak

PRO JUSTITIA
IN NAAM VAN DE REPUBLIEK!
VONNIS 1997 No.13

Het Hof van Justitie van Suriname;

Gezien de stukken van het geding, waaronder het in af­schrift overgelegde verkort vonnis, door de Kantonrechter in het Tweede Kanton op 2 december 1993 gewezen en uitgesproken tegen:
[verdachte];
oud 28 jaar;
zonder beroep;
geboren in [district];
verblijfplaats onbekend, verdachte;

Gelet op het tijdig door de verdachte en de Vervolgings-ambtenaar ingesteld hoger beroep;

Gelet op het ten deze tegen de behoorlijk gedagvaar­de doch niet verschenen verdach­te verleende verstek;

Gehoord het Openbaar Ministerie;

Gelet op het onderzoek in beide instanties;

Overwegende, dat aan verdachte bij de inleidende akte van dagvaarding zijn tenlastegelegd, de feiten zoals omschreven bij de inleidende akte van dagvaarding welke als hier geïnse­reerd moet worden beschouwd;

Overwegende, dat de Kantonrechter in diens vonnis wettig en overtuigend bewezen heeft verklaard, dat verdachte het hem bij inleidende akte van dagvaarding sub A tenlastegelegde heeft begaan, zoals in voormeld vonnis is weergegeven;
met vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde;

Overwegende, dat de Kantonrechter het bewezen verklaarde heeft gekwalificeerd als:
1. MOORD, voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 349 van het Wetboek van Strafrecht;

Veroordeelt hem te dier zake tot gevangenisstraf voor de tijd van zestien jaren;

Overwegende, dat het Hof het vonnis van de Kantonrechter, dat niet naar de redenen van de wet gemotiveerd is, bevattende immers niet de gronden die tot die beslissing hebben geleid, zal vernietigen en opnieuw zal worden rechtgedaan;

Overwegende, dat ter terechtzitting in hoger beroep afgezien is van het horen van getuigen maar dat het Hof vol­staat met de volgende bij de politie afgelegde verklaringen welke zakelijk weergegeven onder meer inhouden:

1. een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal d.d. 17 febru­ari 1993 door de Ambtenaar van Politie, dienende in de rang van onderinspecteur van politie, [verbalisant] als verkla­ring van [verdachte] bij confrontatie met het lijk van [naam], zake­lijk weer­geven:
dat hij het lijk herkent als te zijn van zijn gewezen vriendin [naam];
dat hij haar gedood heeft door haar eerst te wurgen met een tot strop gemaakte doek;
dat hij haar van te voren mishandeld heeft door haar slagen toe te brengen met zijn geschoeide voeten, waarna hij haar buiten het huis gedragen heeft, gestoken heeft met een mes, weer gewurgd heeft en tenslotte haar afgeslacht heeft;

2. een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal d.d. 13 febru­ari 1993 door de Ambtenaar van Politie, dienende in de rang van onderinspecteur van politie, [verbalisant] als verkla­ring van [verdachte], zake­lijk weer­geven:
dat hij op 2 oktober 1992 [naam] leerde kennen, op wie hij verliefd werd en algauw onderhielden zij een intie­me relatie met elkaar;
dat op 6 februari 1993 hij erachter kwam dat zij andere mannen op nahield, wat hem hinderde;
dat hij haar op 12 februari 1993 omstreeks zes uur opbel­de om uit te gaan, waarna zij hem mededeelde dat zij bezig was te kaarten met haar ex-vriend en later op de avond wel uit wilde gaan met hem;
dat hij op 12 februari 1993 omstreeks middernacht naar de woning van [naam] aan [adres] op het projekt van Tourtonne is gegaan;
dat hij haar wilde verrassen omdat hij dacht dat ze misschien met een man in huis was en daarom is hij via het keukenraam van de benedenwoning naar het balkon van de boven­woning geklauterd, waar een raam openstond en via dit raam is hij haar slaapkamer binnengegaan;
dat hij haar alleen in de keuken aantrof en dat zij op een gegeven moment ruzie kregen omdat hij jaloers werd en bang werd dat zij hem zou verlaten;
dat zij snikkend uitriep dat de telefoon en het huis van haar is dat zij gewoon een andere man kon nemen, wat voor hem teveel werd en met zijn geschoeide voeten bracht hij, verdach­te [naam] vier trappen toe op het bovenlichaam, welke voornamelijk terecht kwam op haar schouders, waarna zij op de grond zakte;
dat zij opstond en naar de keuken snelde om een mes te pakken, waarmee zij hem dreigde te steken;
dat hij het voor elkaar kreeg het mes uit haar handen te te laten vallen;
dat zij op een gegeven moment plaatsnam op een stoel in de voorkamer en toen zij voor de zoveelste maal te kennen gaf geen relatie meer met hem te willen, het voor hem te veel werd om te verdragen;
dat hij, verdachte achter haar stoel ging staan en niet ver van de stoel waarop zij zat, zag hij een doek, wat hij opnam met de intentie [naam] te wurgen;
dat hij ongeveer vijf minuten getwijfeld heeft en toen ze niet opkeek, bracht hij het doek snel van achteren om haar hals en trok aan de uiteinden, zodat zij niet de kans kreeg om tegen te stribbelen;
dat hij ophield met wurgen totdat hij bloed zag sijpelen uit haar mond en neus;
dat toen hij zag dat ze moeilijk ademde, hij besloot mond op mond beademing toe te passen, omdat het niet hielp besloot hij haar op dat moment te doden daar hij dacht dat als zij weer zou bijkomen, zij hem zou vermoorden of laten vermoorden;
dat hij haar naar buiten gedragen heeft en naar de Natri­umstraat gebracht heeft, alwaar hij haar op de grasberm gelegd heeft en met een mes in haar onderbuik heeft gestoken en daarna haar met de handen gewurgd heeft totdat zij roerloos bleef liggen;
dat toen hij, verdachte zag dat ze nog leefde hij haar verder in de hoge begroeiing heeft gebracht, waar hij haar keel heeft doorgesne­den;

3. het visum et repertum naar waarheid opge­maakt door de patholoog, Prof. Dr. M.A. Vrede op 13 febru­ari 1993:
dat de meeste afwijkingen in de halsstreek en in het gelaat zowel links als rechts en in de linkerhelft van het lichaam op de linkerarm en schouder werden gevonden;
dat er in totaal ongeveer zestien snijwonden werden gevonden, waarvan twee achter het oor, twee in het wangge­bied, in de hals was een grote gapende wond waarbij luchtpijp en strottenhoofd zichtbaar waren, met mogelijk zeven tot acht snijwonden in hetzelfde gebied, drie snijwonden in de linker­arm, in de flank een snijwond;
dat er in de halsstreek een doorsnijding van de luchtpijp boven het strottenhoofd was;
dat de overige organen geen specifieke afwijkingen toon­den;
dat de doodsoorzaak het gevolg was van asfyxie als gevolg van de doorsnijding van de luchtpijp;

4. de overlijdensakte van de burgerlijke stand opgemaakt op 15 februari 1993;
dat uit het register van overlijden van Paramaribo blijk­t, dat aldaar op dertien februari negentienhonderd drie en negentig is overleden: [naam], ongehuwd;

Overwegende, dat het Hof op grond van de inhoud van voormelde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen acht, met de schuld van verdachte daaraan hetgeen hem bij dagvaar­ding sub A is tenlastegelegd, te weten dat hij:
A. op 13 februari 1993 te [district] opzettelijk en met voor­bedachte rade, [naam] van het leven heeft beroofd, hebbende immers hij, verdachte, toen aldaar na in kalm beraad en rustig overleg, het voornemen te hebben opgevat en het plan te hebben beraamd, om die [naam], opzettelijk van het leven te beroven, ter uitvoering van dat voornemen en dat plan, opzettelijk gewelddadig, met zijn geschoeide voeten, meer slagen op de schouders en op het bovenlichaam, van voor­noemde [naam] toegebracht, en vervolgens een stuk doek om de hals, van die [naam] gedaan, en vervolgens, opzettelijk, genoemde [naam], gewurgd, en die [naam] opgetild en een afstand gedragen en, vervolgens met een mes een steek toege­bracht in de onderbuik van die [naam], en vervolgens, zijn, ver­dachte’s, handen om de hals van die [naam] gedaan, en opzet­telijk genoemde [naam] gewurgd, en met voornoemd mes, zes­tien steken toegebracht in het lichaam van voornoemde [naam];

Overwegende, dat de ten laste van verdachte bewezen geachte feiten moeten worden gekwalificeerd als:
1. MOORD, voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 349 van het Wetboek van Strafrecht;

Overwegende, dat de verdachte deswege strafbaar is zijnde van geen grond tot uitsluiting of opheffing der strafbaarheid gebleken;

Gezien, behalve vorenaangehaalde wetsartikelen, de arti­kelen 9, 11, 38, 44 en 127 van het Wetboek van Strafrecht;

Overwegende, dat het Hof niet wettig en overtuigend bewezen acht hetgeen de verdachte bij dagvaarding meer of anders is tenlastegelegd dan bewezen is verklaard, weshalve hij daarvan behoort te worden vrijgesproken;

RECHTDOENDE IN HOGER BEROEP BIJ VERSTEK:

Vernietigt het vonnis van 2 december 1993 door de Kanton­rechter in het Tweede Kanton gewezen en uitgesproken tegen de [verdachte], waarvan beroep;

EN ALSNU OPNIEUW RECHTDOENDE:

Verklaart wettig en overtuigend bewezen, hetgeen hiervo­ren bewezen is geacht;

Kwalificeert de bewezen verklaarde feiten als voormeld;

Verklaart de bewezen verklaarde feiten en de verdachte deswege strafbaar;

Veroordeelt hem te dier zake tot gevangenisstraf voor de tijd van ZESTIEN JAREN;

met bepaling dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuit­voerlegging van deze uitspraak van 13 februari 1993 voorlopig in verzekerde bewaring doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;

Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, hetgeen hem bij dagvaarding meer of anders is telastegelegd, dan bewezen is verklaard;

Beveelt de gevangenneming van de veroordeelde;

Aldus gewezen door de heren: Mr.S. GANGA­RAM-PANDAY, fungerend-President, Mr.P.G. WOLFF en Mr.K. PULTOO, leden, in tegenwoordigheid van mevr. Mr.R. JANKIPERSAD-GHARBARAN, funge­rend-Griffier, die dit vonnis hebben ondertekend en uitgespro­ken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van WOENSDAG, 30 JULI 1997 door de fungerend-Presi­dent voornoemd.