- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer 3
- Uitspraakdatum 21 mei 1997
- Publicatiedatum 22 mei 2019
- Rechtsgebied Strafrecht
-
Inhoudsindicatie
Diefstal, vergezeld van geweld, in vereniging. Medeplegen van verkrachting. Eendaadse samenloop. Schending redelijke termijn van procesvoering. Gevangenisstraf van 5 jaar en 6 maanden.
Uitspraak
PRO JUSTITIA IN NAAM VAN DE REPUBLIEK!
VONNIS 1997 No.3
Het Hof van Justitie van Suriname;
Gezien de stukken van het geding, waaronder het in afschrift overgelegde verkort vonnis, door de Kantonrechter in het Tweede Kanton op 25 april 1991 gewezen en uitgesproken tegen:
[verdachte]
oud 31 jaar;
van beroep visser;
geboren in [district 1];
wonende aan [adres 1] te [district 2], verdachte, inmiddels door het Hof van Justitie in Raadkamer ter terechtzitting van maandag, 23 september 1996 invrijheid gesteld;
Gelet op het tijdig door de verdachte en de Vervolgingsambtenaar ingesteld hoger beroep;
Gelet op het ten deze tegen de behoorlijk gedagvaarde doch niet verschenen verdachte in hoger beroep verleende verstek;
Gehoord de verdachte in zijn verdediging, daarin bijgestaan door zijn raadsman, advokaat Mr H.MUNGRA, die hoewel de verdachte niet verschenen is deze doch bijstand heeft verleend en ook voor hem heeft gepleit;
Gehoord het Openbaar Ministerie;
Gelet op het onderzoek in beide instanties;
Overwegende, dat aan verdachte bij de inleidende akte van dagvaarding zijn te lastegelegd, de feiten zoals omschreven bij de inleidende akte van dagvaarding welke als hier geïnsereerd moet worden beschouwd;
Overwegende, dat de Kantonrechter in diens vonnis wettig en overtuigend bewezen heeft verklaard, dat verdachte het hem bij inleidende akte van dagvaarding sub I, II en III te laste gelegde heeft begaan, zoals in voormeld vonnis is weergegeven;
met vrijspraak van het meer of anders te laste gelegde;
Overwegende, dat de Kantonrechter het bewezen verklaarde heeft gekwalificeerd als:
1. DIEFSTAL VERGEZELD VAN GEWELD TEGEN PERSONEN MET HET OOGMERK OM DIE DIEFSTAL GEMAKKELIJK TE MAKEN, GEPLEEGD DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN, voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 372 lid 1 juncto lid 2 sub 2o van het Wetboek van Strafrecht;
2. HET MEDEPLEGEN VAN VERKRACHTING, voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 295 juncto artikel 72 lid 1 sub 1o van het Wetboek van Strafrecht;
3. HET MEDEPLEGEN VAN MISHANDELING, voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 360 lid 1 juncto artikel 72 lid 1 sub 1o van het Wetboek van strafrecht en de verdachte te dier zake heeft veroordeeld tot gevangenisstraf voor de tijd van ZEVEN JAREN;
met bevel tot teruggave van de inbeslaggenomen goederen aan de rechtmatige eigenaar;
Overwegende, dat het Hof het vonnis van de Kantonrechter, dat niet naar de redenen van de wet gemotiveerd is, bevattende immers niet de gronden die tot die beslissing hebben geleid, en voorts vanwege het feit dat het sub 3 bovengenoemde strafbare feit niet als zelfstandig feit voor bestraffing in aanmerking komt omdat dat feit gepleegd is in verband met het sub 1 vermelde strafbare feit, te weten het gebruik van geweld om dat feit te begaan (eendaadse samenloop), zal vernietigen en opnieuw zal worden rechtgedaan;
Overwegende, dat ter terechtzitting in hoger beroep afgezien is van het horen van getuigen maar dat het Hof volstaat met de volgende bij de politie afgelegde verklaringen welke zakelijk weergegeven onder meer inhouden:
1. Overwegende, dat een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal d.d.22 december 1990 door de Ambtenaar van Politie, dienende in de rang van agent van politie der eerste klasse, [verbalisant 1] als verklaring van [naam 1] , gehuwd [naam 2] , zakelijk weergeven onder meer inhoudt:
dat zij op 29 november 1990 omstreeks 09.00 uur bezig was de garage schoon te maken en drie mannen van creeolse afkomst op het erf zag komen;
dat één hunner, genaamd [naam 3] alias [naam 4] een afgezaagd jachtgeweer bij zich had;
dat de twee andere mannen direkt naar binnen liepen terwijl ”[naam 4]” het jachtgeweer op haar richtte en tegen haar zei om naar binnen te gaan;
dat ”[naam 4]” haar zei om in de eerste kamer te gaan alwaar zij en haar man slapen;
dat een der mannen een zakdoek om zijn gezicht had gebonden en een houwer had in zijn handen, terwijl de andere man, [verdachte] alias ”[naam 5]”, een mes bij zich had;
dat ”[naam 4]” haar vroeg naar goud en geld terwijl de twee anderen zich naar de andere vertrekken van het huis begaven;
dat toen ze antwoordde dat haar geld op de bank was ”[naam 4]” boos werd en haar enkele slagen met het geweer op haar hoofd toebracht;
dat ”[naam 4]” de klerenkast begon te onderzoeken en Sf.1000,= gulden vond in een jaszak van haar man;
dat ”[naam 4]” haar weer vroeg naar geld en sieraden en telkens als ze ontkende moest ze slagen incasseren;
dat de andere man met de houwer haar ook vroeg naar geld en sieraden en toen zij antwoordde dat zij geen geld en sieraden had zij enkele slagen met de platte kant van de houwer over haar hele lichaam heeft moeten incasseren;
dat op een gegeven moment de man met het jachtgeweer, ”[naam 4]” zei: ”VERKRACHT ENG”;
dat de man met de houwer, [naam 6], haar vastpakte aan haar halsstreek en hard tegenaan drukte;
dat zij daarna op het bed werd gesmeten, waarna de man met met het mes, ”[naam 5]”, de direktoir van haar lichaam scheurde en zijn stijf geworden penis in haar vagina stopte en op- en neerwaartse bewegingen begon te maken, waarbij hij na vijf minuten klaarkwam;
dat hierna de man met de houwer, [naam 6], zijn stijfgeworden penis in haar vagina stopte, waarna hij op- en neerwaartse bewegingen maakte waarna zij voelde dat hij klaarkwam;
dat zij niet opgewassen was tegen de mannen en bang was om te schreeuwen;
dat zij daarna weer in de hoek van de kamer moest gaan zitten;
dat ”[naam 4]” de kamer uitging en daarna terug kwam met een kip die erg heet was en deze op haar hoofd drukte;
dat daarna ”[naam 4]” weer de kamer was uitgegaan en terug kwam met een mes, welk hij hard drukte op haar rechterbovenarm waarna zij een vreslijke pijn voelde omdat ook het mes heet was;
dat hij het mes vervolgens naar haar linkerarm verplaatste en met kracht op haar bovenarm drukte;
dat hij daarna het mes weer op de eerste plaats verplaatste en hard erop drukte;
dat [naam 6] haar met de houwer slagen begon toe te brengen;
dat ”[naam 4]” vervolgens de klerenkast op het bed stootte en eronder een doos zag, waarin zij Sf.20.000,= gulden had verborgen;
dat de mannen de doos naar de voorkamer meenamen;
dat vervolgens ”[naam 4]” terugkwam met een houwer en aan de onderkant van de klerenkast begon te kappen en een lactogen blik te voorschijn haalde, waarin zij sieraden verborgen had;
2. Overwegende dat op een ambtseed opgemaakt proces-verbaal d.d. 29 november 1990 door de ambtenaar van Politie, dienende in de rang van agent van politie der eerste klasse, [verbalisant 2], als aangifte van de benadeelde, [naam 2] zakelijk weergegeven onder meer inhoudt:
dat heden morgen 29 november 1990 omstreeks 09.00 uur, drie mannen van creoolse origine haar erf op kwamen lopen waarbij de ene, gewapend met een jachtgeweer met afgezaagde loop en een pet op zijn hoofd, haar opdroeg haar woning binnen te gaan;
dat de andere twee de woning reeds waren binnengestapt waarbij de ene gewapend was met een houwer en een zakdoek om zijn voorhoofd had gebonden en de andere met twee messen, welke normaal gekleed was in een lange broek en een hemd;
dat de man met het jachtgeweer haar duwde in haar slaapkamer en haar vroeg naar geld en sieraden;
dat de man met de twee messen de telefoon onbruikbaar maakte;
dat de man met de houwer en die met de messen een kip in de keuken in heet water, dat zij op het gasfornuis had, hebben geplaatst en op haar hoofd hebben gedrukt;
dat de man met het jachtgeweer haar hiermee op haar hoofd heeft geslagen;
dat twee van de mannen buiten haar wil, geslachtelijke gemeenschap met haar hebben gehad;
dat de man met de houwer haar op het bed smeet haar benen van elkaar spreidde waarbij de man met de twee messen de gelegenheid kreeg om zijn stijf geworden penis in haar vagina te stoppen en in haar klaarkwam;
dat de mannen tijdens de eerste verkrachting kledingstukken op haar gezicht hadden geplaatst en dat de man met het jachtgeweer, nadat de eerste van haar was opgestaan, daarop zei: ”now joe moes go” waaruit zij concludeerde dat als tweede verkrachter, nu de man met de houwer op haar kwam liggen;
3. Overwegende, dat een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal d.d. 1 december 1990, door de ambtenaar van Politie, dienende in de rang van majoor van politie, [verbalisant 3] als verklaring van [naam 2] zakelijk weergegeven onder meer inhoudt:
dat zij uit één, van de aan haar getoonde foto’s positief bekend heeft, [naam 3] alias ”[naam 4]”, als te zijn de man met het jachtgeweer door wie zij ook aan haar beide bovenarmen met een heet mes gebrand is geworden;
dat het ”[naam 4]” is geweest die het geld en de sieraden van onder de klerenkast heeft weggenomen;
4. Overwegende, dat een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal d.d. 3 januari 1991 door de Ambtenaar van Politie, dienende in de rang van agent van politie der derde klasse, [verbalisant 4] als verklaring van [naam 1] gehuwd [naam 2], zakelijk weergegeven onder meer inhoudt:
dat op de bewuste dag van de beroving en de verkrachting door [naam 3] alias ”[naam 4]”, [verdachte] alias ”[naam 5]” en [naam 6] werden buitgemaakt de volgende goederen: een bedrag groot Sf.1000,= uit een jaszak, een bedrag groot Sf. 20.000,= welke bewaard was in een plastiek doos, een plastiek doos inhoudende sieraden van geelmetaal te weten: 4 kinderhalskettingen voorzien van kralen, 3 grotere kinderhalskettingen, 2 halskettingen waarvan één met een hanger in de vorm van een munt met opschrift 2 1/2 $, en één met een muntenhanger met kroon met opschrift 5$, 1 halsketting met een hanger in de vorm van een S met een kroon, 1 set sieraden bestaande uit een collier, een damesbracelet, 1 vingerring, 1 paar oorbellen en een haarspeld, 4 dunne armbanden, 4 paar oorbellen, 4 vingerringen, 4 kindervingerringen, 5 haarspelden, 5 dasspelden en wat gebroken sieraden;
dat de mannen ook hebben weggenomen één paar handsnoer set, en sieraden van witmetaal namelijk: een paar oorbellen, een broche, en een hanger van een surinaamse gulden met een kroon;
dat daarnaast ook is weggenomen: een aantal nieuwe en oude hemden van haar man, een partij nieuwe als oude kindertruitjes, een partij nieuwe lapjes welke aan haar toebehoren, een pet welke aan haar man toebehoorde alsook een aansteker, 3 dames polshorloges, 2 nieuwe potten, 2 kleine fototoestellen, en een grote tas;
dat bij de beroving de daders haar fotolijsten, haar wandspiegel en haar naaimachine hebben vernield;
dat ze door deze beroving een schade lijd van ongeveer Sf.43.000,=;
dat ze aan [naam 3] alias ”[naam 4]”, [verdachte] en [naam 6] geen toestemming heeft gegeven om haar te overvallen, te beroven noch te verkrachten;
5. Overwegende, dat de op ambtseed opgemaakte processen-verbaal van respektievelijk 22 en 27 december 1990 door de Ambtenaar van Politie, dienende in de rang van agent van politie der derde klasse, [verbalisant 4] als verklaring van [verdachte], zakelijk weergeven onder meer inhoudt:
dat hij toegeeft in vereniging met [naam 3] alias ”[naam 4]” en ene ”[naam 7]” na daartoe vooraf te hebben afgesproken een beroving te hebben gepleegd aan [adres 2] te [district 2] op donderdag 29 oktober 1990 ten huize van [naam 2], waarbij ”[naam 7]” een houwer bij zich had en ”[naam 4]” een jachtgeweer;
dat op die dag zij op het bewuste adres een vrouwspersoon van hindostaanse komaf op het erf zagen;
dat zij het huis binnengingen en de vrouw onder bedreiging meenamen;
dat hij zich bewapende met een mes welk in de keuken op een aldaar aanwezige wasbak lag;
dat de vrouw in haar slaapkamer werd gebracht waarna zij door ”[naam 4]” middels het jachtgeweer, welke hij bij zich had, bedreigd en ondervraagd werd;
dat hij zich daarna begaf naar een der andere kamers en deze overhoop haalde op zoek naar geld en sieraden;
dat nadat ”[naam 4]” de vrouw vroeg naar geld en sieraden en zij bleef ontkennen deze in huis te hebben, ”[naam 4]” haar begon te mishandelen.
dat de vrouw door twee hunner, waarbij ”[naam 7]” de tweede persoon was, werd verkracht;
dat zij onder de klerenkast, in de slaapkamer der echtelieden, een blikje vonden waarin geld was bewaard en een blik waarin sieraden waren opgeborgen!
dat zij de vrouw vervolgens in de badkamer hebben opgesloten en na de snoer van het telefoontoestel te hebben doorgesneden, de plaats hebben verlaten met medeneming van het geld en de sieraden;
6. Overwegende, dat een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal d.d. 22 december 1990 door de Ambtenaar van Politie, dienende in de rang van agent van politie der eerste klasse, [verbalisant 5] als verklaring van [naam 3] alias ”[naam 4]”, zakelijk weergegeven onder meer inhoudt:
dat hij toegeeft samen met [verdachte] alias ”[naam 5]” en [naam 6] alias ”[naam 7]” in vereniging [naam 2] hebben beroofd aan [adres 2] te [district 2] op donderdag 29 november 1990, waarbij er sieraden van geel metaal en een geldbedrag groot Sf.21.000,= werden weggenomen;
7. Overwegende, dat een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal d.d. 26 februari 1990 door de Ambtenaar van Politie, dienende in de rang van agent van politie der derde klasse, [verbalisant 4] als verklaring van [naam 6], zakelijk weergegeven onder meer inhoudt:
dat hij toegeeft in vereniging met [naam 3], alias ”[naam 4]” en [verdachte] alias ”[naam 5]” op donderdag 29 november 1990 de vrouwspersoon genaamd [naam 1] gehuwd [naam 2], in haar woning aan [adres 2] te [district 2], gewapend middels een jachtgeweer met afgezaagde loop, een houwer en messen, te hebben beroofd;
dat bij de vrouw sieraden van geelmetaal en een geldbedrag is weggenomen;
dat de vrouw door hen met een heet mes aan haar beide bovenarmen is gebrand;
8. Overwegende, dat een door de dienstdoende arts op de afdeling EHBO van het Academisch Ziekenhuis d.d. 29 november 1990 afgegeven geneeskundige verklaring zakelijk inhoudt als bevinding van de geneesheer voornoemd bij onderzoek van [naam 4]:
dat op het lichaam zijn waargenomen eerste en tweede graads brandwonden aan de linker en rechterbovenarm en kleine heamatonen aan de keel;
Overwegende, dat het Hof op grond van de inhoud van voormelde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen acht, met de schuld van verdachte daaraan hetgeen hem bij dagvaarding sub I en II is telastegelegd, te weten dat hij:
I op 29 november 1990, te [district 2] tezamen en vereniging na een daartoe van te voren gemaakte afspraak met [naam 3] en [naam 6] met het oogmerk van wederrechtelijke toeeigening hebben weggenomen uit een woning, een geldbedrag groot f.21000,- (EEN EN TWINTIG DUIZEND GULDEN) en een doos inhoudende halskettingen van geel metaal en 2 (twee) bijbehorende hangers van geel metaal en 1 (een) halsketting van geel metaal met bijbehorende hanger in de vorm van een S met kroon van geel metaal en 1 (een) collier van geel metaal en 1 (een) bracelet van geel metaal en 5(vijf) vingerringen van geel metaal en 4 (vier) armbanden van geel metaal en 4 (vier) kinder vingerringen van geel metaal en haarspelden van geel metaal en 5 (vijf) dasspelden van geel metaal en gebroken stukken sieraden van geel metaal en 1 (een) paar oorbellen van wit metaal en 1(een) broche van wit metaal en 1 (een) hanger van wit metaal en nieuwe en oude kledingstukken en 1 (een) pet en 1(een) aansteker en 3 (drie) polshorloges en 2 (twee) potten en 1(een) tas en 2 (twee) fototoestellen toebehorende aan [naam 2],
hebbende hij verdachte tezamen en in vereniging vermelde diefstal doen vergezellen met geweld tegen [naam 2] voornoemd gepleegd met het oogmerk om het bezit van het gestolene te verzekeren,
hebbende immers hij verdachte tezamen en in vereniging als vermeld, terwijl zij een vuurwapen, en een mes en een houwer bij zich hadden zich begeven naar vermelde woning en vervolgens opzettelijk dreigend vermeld vuurwapen, in de richting van het lichaam van die [naam 2] – die zich alstoen in de garage van vermelde woning bevond- gericht gehouden en vervolgens opzettelijk dreigend aan die [naam 2] te kennen gegeven dat zij meteen naar binnen moest gaan en vervolgens naar een kamer te lopen en vervolgens opzettelijk dreigend die [naam 2] naar haar sieraden en geld gevraagd en vervolgens- toen die [naam 2] steeds zei dat alles op de bank was en weigerde te vertellen waar haar geld en sieraden waren- opzettelijk gewelddadig voornoemde [naam 2] met vermeld vuurwapen, slagen op het hoofd toegebracht en vervolgens opzettelijk dreigend die [naam 2] opgedragen om in een hoek van vermelde kamer te gaan zitten en opzettelijk gewelddadig bedoelde kamer, de woning doorzocht en vervolgens daarbij een geldbedrag groot f1000,-(EENDUIZEND GULDEN), in een jaszak gevonden en vervolgens dit geldbedrag tot zich genomen en hebbende hij, verdachte en die [naam 3] en die [naam 6], toen die [naam 2] bleef weigeren te vertellen waar haar geld en sieraden waren opzettelijk gewelddadig voornoemde [naam 2] met vermeld vuurwapen slagen op het lichaam toegebracht en opzettelijk gewelddadig een kip welke zij in heet water hadden gedompeld voor enige tijd tegen het hoofd van die [naam 2] gedrukt gehouden en vervolgens opzettelijk gewelddadig een mes, welke zij eveneens in heet water hadden geplaatst, op de armen van die [naam 2] gedrukt gehouden en vervolgens opzettelijk gewelddadig bedoelde kamer nog eens doorzocht en opzettelijk gewelddadig een klerenkast omver geduwd en vervolgens opzettelijk gewelddadig middels vermeld houwer vermelde klerenkast gedeeltelijk opengekapt en opzettelijk daaruit en daaronder vermelde sieraden en een geldbedrag groot f.20.000,- (TWINTIG DUIZEND GULDEN), weggenomen en opzettelijk dreigend aan die [naam 2] te kennen gegeven dat zij zich in een kamer moest opsluiten en dat zij niet uit de kamer mocht gaan,
hebbende vervolgens, hij, verdachte en die [naam 3], en die [naam 6] zich met medeneming van vermelde goederen uit de voeten gemaakt.
II. Op 29 november 1990, te [district 2] tezamen en in vereniging met [naam 6] met geweld [naam 2] heb heb gedwongen om met hun buiten echt vleselijke gemeenschap te hebben, hebbende hij, verdachte en die [naam 6] opzettelijk gewelddadig die [naam 2] met wie zij alstoen niet gehuwd waren aan de hals, vastgegrepen en gedrukt gehouden en vervolgens opzettelijk gewelddadig die [naam 2] geduwd op een bed en vervolgens opzettelijk dreigend aan die [naam 2] te kennen gegeven dat zij niet moest schreeuwen, anders zou zij worden gedood en opzettelijk dreigend aan die [naam 2] mede gedeeld dat zij op haar rug moest blijven liggen en vervolgens opzettelijk gewelddadig die [naam 2] aan haar benen vastgegrepen en vervolgens opzettelijk gewelddadig de directoir van die [naam 2] weggerukt en vervolgens opzettelijk gewelddadig kledingstukken op het gezicht van die [naam 2] geplaatst en vervolgens dreigend aan haar te kennen gegeven, dat zij vermelde kledingstukken niet moest weghalen en vervolgens opzettelijk hun in erectie zijnde penis gestopt in de ontblote vagina van die [naam 2] en aldus opzettelijk buiten echt vleselijke gemeenschap met haar gehad.
Overwegende, dat de ten laste van verdachte bewezen geachte feiten moeten worden gekwalificeerd als:
1. DIEFSTAL VERGEZELD VAN GEWELD TEGEN PERSONEN GEPLEEGD MET HET OOGMERK OM DIE DIEFSTAL GEMAKKELIJK TE MAKEN, GEPLEEGD DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN, misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 372 lid 1 juncto lid 2 sub 2o van het Wetboek van Strafrecht;
2. HET MEDEPLEGEN VAN VERKRACHTING, misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 295 juncto 72 sub 1o van het Wetboek van Strafrecht;
Overwegende, dat de verdachte deswege strafbaar is zijnde van geen grond tot uitsluiting of opheffing der strafbaarheid gebleken;
Overwegende, dat het Hof bij de strafoplegging rekening heeft gehouden met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze werden gepleegd en de persoon van de verdachte, doch gelet op het feit dat de redelijke termijn van procesvoering overschreden is, en de verdachte reeds meer dan 2/3 deel van de opgelegde straf uitgezeten heeft, dit zal verdisconteren in de strafmaat;
Gezien, behalve vorenaangehaalde wetsartikelen, de artikelen 9, 11, 38, 44 en 127 van het Wetboek van Strafrecht;
Overwegende, dat hetgeen de verdachte bij dagvaarding sub III is te laste gelegd niet als afzonderlijk feit ten laste gelegd had moeten zijn omdat het daarin omschreven geweld aangewend is om het feit onder sub 1 te plegen (eendaadse samenloop) en zal bij de strafoplegging hiermede rekening worden gehouden terwijl het Openbaar Ministerie wat feit sub 3 betreft niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn vordering;
Overwegende, dat het Hof niet wettig en overtuigend bewezen acht hetgeen de verdachte bij dagvaarding sub I en II meer of anders is telastegelegd dan bewezen is verklaard, weshalve hij daarvan behoort te worden vrijgesproken;
RECHTDOENDE IN HOGER BEROEP BIJ VERSTEK:
Vernietigt het vonnis van 25 april 1991 door de Kantonrechter in het Tweede Kanton gewezen en uitgesproken tegen de verdachte [verdachte], waarvan beroep;
EN ALSNU OPNIEUW RECHTDOENDE:
Verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk met betrekking tot het sub 3 tenlastegelegde strafbare feit;
Verklaart wettig en overtuigend bewezen, hetgeen hiervoren bewezen is geacht;
Kwalificeert de bewezen verklaarde feiten als voormeld;
Verklaart de bewezen verklaarde feiten en de verdachte deswege strafbaar;
Veroordeelt hem te dier zake tot gevangenisstraf voor de tijd van VIJF JAAR EN ZES MAANDEN;
met bepaling dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak van 17 december 1990 voorlopig in verzekerde bewaring doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, hetgeen hem bij dagvaarding sub I en II meer of anders is telaste gelegd, dan bewezen is verklaard;
Spreekt de verdachte vrij van hetgeen hem bij dagvaarding sub 1 en 2 meer of anders telaste is gelegd dan bewezen is verklaard;
Aldus gewezen door de heren: Mr.S. GANGARAM-PANDAY, fungerend-President, Mr.P.G. WOLFF en Mr.K. PULTOO, leden, in tegenwoordigheid van mevr. Mr.M.E. VAN GENDEREN-RELYVELD, Substituut-Griffier, die dit vonnis hebben ondertekend en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van WOENSDAG, 21 MEI 1997 door de fungerend-President Voornoemd.
w.g.M.E. VAN GENDEREN-RELYVELD
w.g. S.GANGARAM PANDAY
w.g. P.G.WOLFF
w.g. K.PULTOO
Voor afschrift,
De Griffier van het Hof van Justitie,